ECLI:NL:RBNNE:2018:320

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
18/850466-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen met betrekking tot heroïne en cocaïne

Op 29 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen, waaronder heroïne en cocaïne. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met de aanhouding van de verdachte op 13 november 2013 in Groningen. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. C. Starmans. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen, afleveren en voorhanden hebben van verdovende middelen, alsook het voorbereiden van drugshandel. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat niet alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een groot deel van de aanklachten, maar achtte het onder 1 primair onder B ten laste gelegde, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne, wel bewezen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.112,25, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank benadrukte dat het opleggen van een gevangenisstraf niet meer geëigend was gezien het grote tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850466-13

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

29 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 januari 2018.
Verdachte is niet verschenen. Als raadsman van verdachte was ter terechtzitting aanwezig mr. C. Starmans, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
A.
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot met 13 november 2013 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of methadon (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
B.
hij op of omstreeks 13 november 2013 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in woning [straatnaam]) ongeveer 225,868 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende, heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 45,188 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende, cocaïne, en/of een of meer pillen, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende, methadon zijnde heroïne en/of cocaïne en/of methadon (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 november 2013 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte tezamen met een ander of anderen, althans alleen, voorgenomen misdrijf om opzettelijk te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken aan [getuige 1] en/of [getuige 2] hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, (telefonisch) met die [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft afgesproken en/of (vervolgens) die [getuige 1] en/of [getuige 2] heeft meegenomen naar de woning [straatnaam] en/of die woning heeft binnengelaten, alwaar zijn/hun voorraad cocaïne/drugs lagen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
A.
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot en met 13 november 2013 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en/of
B.
hij op of omstreeks 13 november 2013 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in woning [straatnaam]) een grote hoeveelheid van ongeveer 3560 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot met 13 november 2013 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of hoeveelheden en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad, te weten (in een pand aan [straatnaam]) van
- versnijdingsmiddel(en), te weten ongeveer 0,767 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende fenacetine en/of ongeveer 133,176 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende coffeïne en paracetamol en/of
- een of meer weegschalen, en/of
- een of meer mobiele telefoons, en/of
- een of meer geldbedragen,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren dat het plegen van dat/die feit(en)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 november 2013, in elk geval in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot en met 13 november 2013, in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen (van 37,25 euro, 1.625 euro en/of 450 euro) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft, anders dan op de oorspronkelijke tenlastelegging stond weergegeven, het onder 1 en 2 tenlastegelegde voorzien van de nummering ‘A’ en ‘B’, ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair onder B, 2 onder B en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat niet bewezen kan worden dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 1 primair onder B tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat naast het bezit van heroïne en cocaïne ook het voorhanden hebben van methadon kan worden bewezen. Hoewel het zakje met daarin een drugssubstantie niet door het Nederlands Forensisch Instituut is getest, is er wel door verbalisanten geconstateerd dat er ‘methadon’ op het zakje stond. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij methadon wilde kopen.
De officier van justitie acht ten aanzien van het onder 2 onder B tenlastegelegde voldoende bewijs aanwezig voor het voorhanden hebben van hennep. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte toegang tot de woning had en ook daadwerkelijk in de woning is aangetroffen. Hoewel de hennep zich in een afgesloten kast bevond, was verdachte de enige in het pand en heeft hij kopers meegenomen naar dit pand, zijnde een dealerlocatie. Dit maakt dat deze hennep in zijn machtssfeer lag.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de werkwijze van verdachte, bestaande uit het ophalen van klanten, hen naar een locatie rijden, gezamenlijk met hen een woning betreden met als doel drugs te verkopen, in combinatie met het aantreffen van versnijdingsmiddelen, een telefoon en voorwerpen die duiden op drugshandel in de woning, kan worden gezien als voorbereidingshandelingen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verdovende middelen die zijn aangetroffen in het pand moeten worden toegeschreven aan de persoon die de woning regelmatig gebruikte. De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet aan deze omschrijving voldoet en er voorts onvoldoende bewijs is om te oordelen dat de aangetroffen goederen binnen de machtssfeer van verdachte lagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair onder A, 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Met betrekking tot hetgeen onder 2 onder B is ten laste gelegd is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte wetenschap had dan wel zich bewust was van de aanwezigheid van de hennep die is aangetroffen in een afgesloten kast aan de [straatnaam]. De enkele omstandigheid dat verdachte aanwezig was in de woning waar de kast met hennep zich bevond is onvoldoende om tot het opzettelijk aanwezig hebben van die hennep te komen. Voorts is het de rechtbank onduidelijk gebleven of verdachte zich vaker in het pand heeft bevonden en in hoeverre hij op de hoogte was van hetgeen tot de ‘inboedel’ behoorde. Niet vastgesteld is dat hij beschikte over een sleutel waarmee de kast kon worden geopend. Derhalve kan niet worden gezegd dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over de hennep had.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde is het de rechtbank niet duidelijk geworden met welke frequentie verdachte gebruik maakte van de woning aan de [straatnaam] en van de in die woning aangetroffen voorwerpen. Derhalve kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen goederen en of deze ter voorbereiding van het plegen van strafbare feiten dienden. Een deel van de goederen, te weten een mobiele telefoon en een geldbedrag, droeg verdachte bovendien bij zich ten tijde van de aanhouding.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde geldbedrag is het de rechtbank onduidelijk gebleven wat de herkomst hiervan is. Verdachte heeft verklaard dat het geld hem toebehoort. Bovendien droeg verdachte het geld bij zich. Ander bewijs ontbreekt. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat het geld dat verdachte voorhanden heeft gehad van enig misdrijf afkomstig is, noch dat ten aanzien van het geld verhullings- of verbergingshandelingen zijn verricht.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 november 2013, opgenomen op pagina 308 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2014021474 d.d. 31 maart 2014, inhoudende als verklaring van
[verdachte]:
Die dag dat jullie mij in de woning [straatnaam] te Groningen hebben aangehouden, was de eerste keer dat ik van jou was (de rechtbank begrijpt: ‘dat ik daar was’). U zegt mij dat er is gezien dat de drie personen die zijn aangehouden gezamenlijk naar binnen zijn gegaan en dat ik hen zou hebben opgepikt op een andere locatie in Groningen. Ik heb alleen de huisdeur voor hen opengedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2013, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 13 november 2013 werd een woning aan de [straatnaam] te Groningen betreden ter
doorzoeking. In de woning werden 3 personen aangehouden. Ik zag dat de woning uit twee etages bestond. Op de bovenste etage waren de 3 personen aangehouden. In de ruimte alwaar de verdachten werden aangehouden, zag ik een aanzienlijk geldbedrag op de grond liggen. Ik zag onder andere diverse biljetten van 100 euro, diverse biljetten van 50 euro en overige coupures liggen op verschillende plekken in deze kamer. Verder zag ik op een tafel aluminiumfolie en plastic zakjes liggen. Op de grond zag ik een plastic bolletje liggen met daarin op heroïne gelijkende stof. Op een kast in de woonkamer werd in een zakje een hoeveelheid op hennep gelijkende stof aangetroffen. In een keukenlade werd een weegschaaltje aangetroffen. In de grote slaapkamer werd op de vloer een hoeveelheid geld aangetroffen, naar later bleek met een totaalbedrag van 1.662,25 euro. Op de vloer van de grote slaapkamer werd een bolletje met op heroïne gelijkende stof aangetroffen, een zakje met ongeveer op methadon gelijkende pillen en een bolletje met op heroïne gelijkende stof. In dezelfde ruimte werd op het bureau een rood etui gevonden. In dit etui zaten een weegschaaltje en 7 zakjes met diverse stoffen, vermoedelijk harddrugs. Op het bureau werd tevens een weegschaal aangetroffen. Op een stoel, in de grote slaapkamer, werd een hoeveelheid geld aangetroffen, naar later bleek met een totaalbedrag van 450 euro.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 november 2013, opgenomen op pagina 374 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik wilde gisteren hier drugs gaan kopen, maar de politie kwam er tussen. Ik heb die jongen gisteren gezien en aangesproken. Deze jongen heeft mij toen naar een flat gebracht. Ik denk dat die jongeman ook is aangehouden. Ik was gisteren samen met [getuige 2]. We zijn met mijn auto naar de woning gegaan. Ik moest eerst een trap omhoog, het was op de tweede verdieping. De politie heeft ons hier aangehouden. De jongen ging naar boven om methadon te halen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 november 2013, opgenomen op pagina 390 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik heb drugs gezien, ik denk dat het heroïne en cocaïne was. Ik heb dat zien liggen in een doosje, een blikken doosje, een soort koekblik. Het blik zag er donker uit. Het lag in de woning. Als je daar naar binnen komt kan je omhoog. Daar lag het op de tafel.
[getuige 1] wilde drugs gaan kopen. Hij wilde naar Groningen. In Groningen heb ik gebeld. Er is ons toen verteld waar we heen moesten. Wij hebben afgesproken achter het station Groningen, maar er kwam niemand. Ik heb nogmaals gebeld en hij zei toen dat we naar een ander adres moesten, waar vroeger [naam] woonde. Daar is een man gekomen die is bij ons ingestapt. Dit was degene die ook door de politie is aangehouden toen ik ben aangehouden. Het was dus de man in de woning. Hij heeft ons aangewezen waar wij heen moesten rijden. Wij zijn naar de woning gereden waar zij zijn aangehouden. We zijn naar boven gegaan. Er is ons gevraagd wat we wilden hebben.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 27 november 2013, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
-een dichtgeknoopte zak met daarin een open zakje met bruine brokken en poeder, 85,563 gram netto, SINAAGP1122NL, positief getest op heroïne.
-een plastic zak met lichtbruine brokken en poeder in een open zak met lichtbruine brokken en poeder, 80,580 gram netto, SINAAGP1104NL, positief getest op heroïne.
-twee zakjes met bruin/grijze brokken en poeder, 58,707 gram netto, SINAAGP1098NL, positief getest op heroïne.
-een stukje plastic met grijs/bruine brokjes en poeder, 1,018 gram netto, SINAAGP0689NL, positief getest op heroïne.
-een zakje met witte brokken en poeder, 38,631 gram netto, SINAAGP1100NL, positief getest op cocaïne.
-een zakje met beige/witte brokjes en poeder, 6,557 gram netto, SINAAGP1097NL.
Heroïne en cocaïne staan vermeld op lijst I van de Opiumwet.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2013.12.30.034, d.d. 2 januari 2014, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong, op de door de deskundige van het NFI afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende:
AAGP1098NL: bevat heroïne, AAGP1104NL: bevat heroïne, AAGP0689NL: bevat heroïne, AAGP1122NL: bevat heroïne, AAGP1097NL: bevat cocaïne, AAGP1100NL: bevat cocaïne.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair onder B tenlastegelegde, voor zover dit ziet op het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne, wettig en overtuigend kan worden bewezen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij in Groningen drugs wilden kopen en hiervoor naar een telefoonnummer hebben gebeld. [getuige 1] en [getuige 2] werd verteld naar een adres in Groningen te gaan. De getuigen hebben bij dit adres een ontmoeting met verdachte gehad. Verdachte is bij hen ingestapt en zij zijn samen, op aanwijzen van verdachte, naar een pand gereden waar in meerdere vertrekken drugs werd aangetroffen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij [getuige 1] en [getuige 2] heeft binnengelaten. Een groot deel van de aangetroffen drugs lag in het zicht. Daarnaast werden er geld, aluminiumfolie, plastic zakjes en weegschalen aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de aanwezigheid van deze harddrugs verdachte kan worden aangerekend. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het voorhanden hebben van methadon niet kan worden bewezen. Er zijn geen onderzoeksresultaten van het NFI waaruit blijkt dat het zakje met als opschrift ‘methadon’ is getest. Het enkele opschrift met de aanduiding ‘methadon’ en een verklaring van een getuige die zegt dat hij van verdachte methadon wilde kopen zijn voor de vaststelling van het voorhanden hebben van methadon onvoldoende.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair onder B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
B.
hij op 13 november 2013 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in woning [straatnaam]) ongeveer 225,868 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 45,188 gram van een materiaal bevattende, cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
primair opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C
van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de
Strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair onder B, 2 primair onder B en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een geldboete op te leggen van
€ 2.112,25. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie het grote tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit zwaar laten meewegen bij het bepalen van de strafeis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf van kleine omvang op te leggen, indien de rechtbank tot bewezenverklaring van een of meer feiten komt. De raadsman heeft bepleit dat het grote tijdsverloop van grote invloed dient te zijn op de strafmaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen, bestaande uit heroïne en cocaïne. Het is algemeen bekend dat dergelijke harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke harddrugs, zodat het bezit van die harddrugs met kracht dient te worden tegengegaan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Nu de rechtbank verdachte van een groot gedeelte van het tenlastegelegde zal vrijspreken, zal aan verdachte een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte enkel een geldboete moet worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf, dan wel het opleggen van een voorwaardelijke straf gezien het extreme tijdsverloop thans niet meer geëigend is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair onder A, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair onder B ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 2.112,25(zegge: eenentwintighonderd twaalf euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van € 50,00 per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mrs. O.J. Bosker en A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. A. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2018.