Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
24 juli 2018.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
De gedragingen van verdachte die hebben geleid tot het ongeval kwalificeert de officier van justitie, bij de schuldvormen die artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 noemt, als zeer onvoorzichtig nu er sprake is van grove verkeersfouten met voorzienbare gevolgen.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte harder heeft gereden dan was toegestaan. Daarbij merkt de raadsvrouw op dat door de hulpdiensten de toegestane snelheid ter plaatse niet was aangepast.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan evenmin worden vastgesteld dat de auto van verdachte extreem gekatapulteerd is door een abrupte stuurbeweging, nu duidelijk is dat de auto door een noodzakelijk uit te voeren uitwijkmanoeuvre, al remmend in het gras op de middenberm terecht is gekomen, waardoor de auto gekatapulteerd werd.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft gereden met een te hoog alcoholpromillage in zijn bloed, maar dat dit niet automatisch betekent dat het ongeval daarmee en daardoor aan zijn schuld te wijten is.
Het vastgestelde alcoholpromillage was niet zo hoog dat dit het rijgedrag
moethebben beïnvloed en ook het dossier bevat verder geen gegevens waaruit afgeleid kan worden dat het gedrag van verdachte is beïnvloed door zijn alcoholgebruik. Niet waarschijnlijk is dat de reactie van verdachte op de fout van de Volvo die van rijbaan veranderde en vlak voor verdachte op de linkerrijbaan is gaan rijden, anders zou zijn geweest zonder het voorafgaande alcoholgebruik.
Verdachte reed als bestuurder van een personenauto op dinsdag 27 december 2016 omstreeks 18:22 uur op de Rijksweg A37, in de gemeente Hoogeveen nabij de afslag Hoogeveen-Oost. De toegestane snelheid aldaar bedroeg 130 km/u.
Verdachte is met zijn auto van de Rijksweg geraakt en op de vluchtstrook terechtgekomen waar, naar aanleiding van een eerder ongeval, politie en hulpverleners met voertuigen met alarmsignalen stonden, ter beveiliging van bergingswerkzaamheden.
De auto van verdachte heeft de deels op de vluchtstrook staande politiewagen en het voertuig dat bij het eerdere ongeval was betrokken, geraakt. Tevens heeft de auto van verdachte [slachtoffer] geraakt, die zich in de nabijheid van deze aldaar stilstaande auto bevond. Het slachtoffer is daarbij in de berm geslingerd en zodanig gewond geraakt dat hij ter plaatse is overleden.
.
De signalen van zowel de politieauto alsmede van de dienstauto van Rijkswaterstaat waarschuwde het voorbijrijdende verkeer voor deze tijdelijke van de normale verkeerssituatie afwijkende omstandigheden.
Vervolgens wil [getuige] , vanwege de waarschuwingssignalen naar de linkerrijbaan rijden maar wordt daarin tegengehouden doordat een auto van het merk Skoda (naar later blijkt verdachte) met een hoge snelheid komt aanrijden en hem links inhaalt. [getuige] neemt voorts waar dat de Volvo vóór hem bezig is om ook naar de linkerrijbaan te gaan, waar verdachte op dat moment hard aan komt rijden. Een aanrijding tussen de Volvo en de Skoda lijkt hem onafwendbaar. [getuige] ziet de Skoda remmen en naar links uitwijken, waarbij deze deels in de middenberm belandt, waarna de auto kennelijk uit balans raakt en schuin op twee wielen naar rechts katapulteert. De Skoda komt daardoor in de rechterberm terecht en slaat een aantal malen over de kop, daar waar de hulpverleningsdiensten en mensen op de vluchtstrook stonden.
Integendeel, verdachte heeft een eerste auto ingehaald die op dat moment zijn snelheid reeds had aangepast en is in dezelfde snelheid op de linkerbaan blijven rijden. Verdachte kon daardoor de Volvo, waarvan de bestuurder eveneens anticipeerde op de ongewone wegomstandigheden door zich naar de linkerrijbaan te verplaatsen, enkel nog ontwijken door te remmen en een abrupte stuurbeweging te maken, waardoor hij deels in de middenberm geraakte en vervolgens de macht over het stuur kwijtraakte. De rechtbank is van oordeel dat het moeten maken van die abrupte stuurbeweging het gevolg is van het niet adequaat anticiperen op de verkeerssituatie ter plekke en het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers door niet zijn snelheid te beperken.
Vastgesteld is dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol in het algemeen van negatieve invloed is op het menselijk waarnemings- en reactievermogen en daarmee in het bijzonder op het vermogen tot besturen van voertuigen.
Door welke oorzaak de onoplettendheid van verdachte precies werd veroorzaakt blijft onduidelijk, nu verdachte geen herinnering heeft aan een tijdsspanne vóór het ongeval. Meer objectief disculperende factoren, zoals fysieke of cerebrale oorzaken, zijn niet aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden. De rechtbank is, bij gebreke van een andere verklaring voor het handelen van verdachte, dan ook van oordeel dat aangenomen moet worden dat het alcoholgebruik van verdachte van invloed is geweest op zijn waarnemings- en reactievermogen waardoor hij zijn snelheid niet adequaat heeft aangepast zodat dit als mede oorzaak van het ongeval moet worden aangemerkt. Daarmee is er geen sprake van een situatie waarin slechts een enkele verkeersfout is gemaakt.
Het voorgaande leidt ertoe dat, naar het oordeel van de rechtbank, verdachte niet de voorzichtigheid en de oplettendheid heeft betracht die van hem verwacht mocht worden in de gegeven verkeerssituatie en dat hij daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, terwijl hij onder invloed was van alcohol, in een mate die boven de wettelijk toegestane grens ligt.
De verdachte valt daarom schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verwijten.
In afwijking van het standpunt van de officier van justitie komt de rechtbank niet tot het oordeel dat er sprake is van
zeeronvoorzichtig rijgedrag, een zwaardere vorm van schuld. De rechtbank hecht hierbij waarde aan de omstandigheid dat verdachte zich weliswaar door eigen handelen in de positie heeft gebracht dat hij abrupt moest uitwijken voor de voor hem rijdende Volvo, maar dat die uitwijkmanoeuvre, gegeven de verdachte aan te rekenen omstandigheden, op dat moment op zichzelf geen onjuiste reactie was. Het was de enige manier, naast remmen, om een aanrijding met de Volvo te voorkomen. Dat verdachte vervolgens hierdoor de macht over het stuur verloor, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan verdachtes schuld te wijten.
.
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
.
Strafbaarheid van verdachte
Gebleken is dat de medeweggebruikers, daar waar verdachte dat heeft nagelaten, hebben geanticipeerd op de waarschuwingslichten van de politie en de hulpverleningsdiensten ter plaatse en hun snelheid aan deze onvoorzienbare verkeerssituatie hebben aangepast. Voorts staat vast dat verdachte met een te hoog alcoholpromillage in zijn bloed heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat wanneer verdachte, zonder het gebruik van deze hoeveelheid alcohol was gaan rijden en zijn snelheid en rijgedrag had aangepast aan de (bijzondere) verkeerssituatie, de bewezenverklaarde gedragingen en gebeurtenissen niet hadden plaatsgevonden. Van afwezigheid van alle schuld is aldus geen sprake.
Verdachte heeft hierdoor een onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent verdachte het feit dan ook aan, temeer daar verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde, in een mate hoger dan de wettelijk toegestane hoeveelheid.
De rechtbank acht tevens een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor lange duur op haar plaats omdat verdachte het feit met een motorvoertuig heeft begaan en door het plegen ervan de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht.
Toepassing van wetsartikelen
Uitspraak
De rechtbank
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren,
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.