ECLI:NL:RBNNE:2018:3195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
18/930172-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door alcoholgebruik en onoplettendheid

Op 27 december 2016 vond er een fatale aanrijding plaats op de A37 bij Hoogeveen, waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, een ongeval veroorzaakte dat resulteerde in de dood van een ander. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, door niet te anticiperen op de ongebruikelijke verkeerssituatie die was ontstaan door bergingswerkzaamheden. De verdachte had een alcoholpromillage van 0,87 mg/ml, wat boven de wettelijke grens ligt. De rechtbank legde een werkstraf van 180 uur op, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij een blanco strafblad had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte minder schuldig was dan de officier van justitie had geëist, die een zware gevangenisstraf en lange rijontzegging had gevorderd. De uitspraak werd gedaan na een zitting op 24 juli 2018, waarbij de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930172-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 juli 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 december 2016 te of bij Hoogeveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de A37, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde, te rijden met een, gezien de omstandigheden ter plaatse (bergingswerkzaamheden op de vluchtstrook van die A37), (veel) te hoge snelheid en/of een abrupte stuurbeweging te maken en/of (vervolgens) de macht over het stuur te verliezen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 december 2016 te of bij Hoogeveen als bestuurder van
een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A37, terwijl, hij verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde, heeft gereden met een, gezien de omstandigheden ter plaatse (bergingswerkzaamheden op de vluchtstrook van die A7), (veel) te hoge snelheid
en/of een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt en/of (vervolgens) de macht over het stuur is verloren door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2016 te of bij Hoogeveen als bestuurder van
een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 0,87 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Verdachte heeft een zeer ernstig ongeval veroorzaakt door met zijn auto deel te nemen aan het verkeer terwijl hij onder invloed was van alcohol en door met een veel hogere snelheid te rijden dan waar de specifieke verkeerssituatie ter plaatse om vroeg. Verdachte heeft een abrupte stuurbeweging moeten maken en is vervolgens de macht over het stuur verloren.
Door het onaangepaste rijgedrag van verdachte, waar zijn alcoholgebruik debet aan moet zijn, is het aan zijn schuld te wijten dat bij dat ongeval, [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De gedragingen van verdachte die hebben geleid tot het ongeval kwalificeert de officier van justitie, bij de schuldvormen die artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 noemt, als zeer onvoorzichtig nu er sprake is van grove verkeersfouten met voorzienbare gevolgen.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, die op de linkerrijbaan reed van de Rijksweg A37, gedwongen werd hard te remmen en naar links uit te wijken omdat kort voor hem een auto (van het merk Volvo) van rechts zijn rijbaan opreed. Door deze plotselinge uitwijkmanoeuvre waarmee een aanrijding met de Volvo werd voorkomen, is verdachte de macht over het stuur verloren waardoor een ongeval ontstond.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte harder heeft gereden dan was toegestaan. Daarbij merkt de raadsvrouw op dat door de hulpdiensten de toegestane snelheid ter plaatse niet was aangepast.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan evenmin worden vastgesteld dat de auto van verdachte extreem gekatapulteerd is door een abrupte stuurbeweging, nu duidelijk is dat de auto door een noodzakelijk uit te voeren uitwijkmanoeuvre, al remmend in het gras op de middenberm terecht is gekomen, waardoor de auto gekatapulteerd werd.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft gereden met een te hoog alcoholpromillage in zijn bloed, maar dat dit niet automatisch betekent dat het ongeval daarmee en daardoor aan zijn schuld te wijten is.
Het vastgestelde alcoholpromillage was niet zo hoog dat dit het rijgedrag
moethebben beïnvloed en ook het dossier bevat verder geen gegevens waaruit afgeleid kan worden dat het gedrag van verdachte is beïnvloed door zijn alcoholgebruik. Niet waarschijnlijk is dat de reactie van verdachte op de fout van de Volvo die van rijbaan veranderde en vlak voor verdachte op de linkerrijbaan is gaan rijden, anders zou zijn geweest zonder het voorafgaande alcoholgebruik.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
Verdachte reed als bestuurder van een personenauto op dinsdag 27 december 2016 omstreeks 18:22 uur op de Rijksweg A37, in de gemeente Hoogeveen nabij de afslag Hoogeveen-Oost. De toegestane snelheid aldaar bedroeg 130 km/u.
Verdachte is met zijn auto van de Rijksweg geraakt en op de vluchtstrook terechtgekomen waar, naar aanleiding van een eerder ongeval, politie en hulpverleners met voertuigen met alarmsignalen stonden, ter beveiliging van bergingswerkzaamheden.
De auto van verdachte heeft de deels op de vluchtstrook staande politiewagen en het voertuig dat bij het eerdere ongeval was betrokken, geraakt. Tevens heeft de auto van verdachte [slachtoffer] geraakt, die zich in de nabijheid van deze aldaar stilstaande auto bevond. Het slachtoffer is daarbij in de berm geslingerd en zodanig gewond geraakt dat hij ter plaatse is overleden.
Het alcoholgehalte in het bloed van verdachte ten tijde van het bloedonderzoek op 27 december 2016 om 20:05 uur bedroeg 0,87 milligram alcohol per milliliter bloed (mg/ml), hetgeen hoger is dan de wettelijk toegestane hoeveelheid van 0,5 mg/ml.
Uitgangspunt is dat, om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, moet komen vast te staan dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling van de schuld gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld
.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de namiddag van 27 december 2016, nadat hij voor zijn gezin eten had gekookt waarbij hij ongeveer een halve liter bier had gedronken, in zijn auto is gestapt om zijn vrouw en dochter op te halen. Verdachte reed over de Rijksweg A37 en was ter plaatse goed bekend. Hij had geen haast. Verdachte heeft voorts verklaard de gewoonte te hebben om bij Hoogeveen-Oost (alwaar het ongeval heeft plaatsgevonden) op de linkerrijbaan te gaan rijden omdat er op dat punt veel auto's moeten invoegen.
Uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (VOA), de getuigenverklaring van de weginspecteur van Rijkswaterstaat [1] en de getuigenverklaring van verbalisant [verbalisant]
[2] blijkt dat nabij de afslag Hoogeveen-Oost bergingswerkzaamheden werden uitgevoerd naar aanleiding van een eerder ongeval waarbij een auto met aanhanger was betrokken. Deze bergingswerkzaamheden vonden plaats op de vluchtstrook en in de daarnaast gelegen berm. Een herkenbaar politievoertuig stond op vluchtstrook in de zogenoemde Fend-off positie (het voertuig schuin en zo breed mogelijk op een rijstrook plaatsen ter afscherming van een incident, de voorwielen worden hierbij ingedraaid naar de verkeersluwe zijde) met inwerking zijnde blauwe optische signalen. De verlichting van dit voertuig brandde aan de voor- en achterzijde en de alarmlichten waren in werking. Voorts stond achter de politieauto een opvallende dienstauto van Rijkswaterstaat met het dynamische route informatiepaneel (DRIP) omhoog en met inwerking zijnde oranje zwaailichten.
De signalen van zowel de politieauto alsmede van de dienstauto van Rijkswaterstaat waarschuwde het voorbijrijdende verkeer voor deze tijdelijke van de normale verkeerssituatie afwijkende omstandigheden.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op dinsdag 27 december 2016 omstreeks 18:20 uur samen met zijn vriendin, als bestuurder van een personenauto reed op de Rijksweg
A37. [getuige] nam aan de rechterzijde van de weg oranje en blauwe waarschuwingslichten waar.
Hij ging uit van een ongeval of wegwerkzaamheden en verminderde daarom zijn snelheid naar 117 km/u, zoals ook blijkt uit zijn boordcomputer.
Vervolgens wil [getuige] , vanwege de waarschuwingssignalen naar de linkerrijbaan rijden maar wordt daarin tegengehouden doordat een auto van het merk Skoda (naar later blijkt verdachte) met een hoge snelheid komt aanrijden en hem links inhaalt. [getuige] neemt voorts waar dat de Volvo vóór hem bezig is om ook naar de linkerrijbaan te gaan, waar verdachte op dat moment hard aan komt rijden. Een aanrijding tussen de Volvo en de Skoda lijkt hem onafwendbaar. [getuige] ziet de Skoda remmen en naar links uitwijken, waarbij deze deels in de middenberm belandt, waarna de auto kennelijk uit balans raakt en schuin op twee wielen naar rechts katapulteert. De Skoda komt daardoor in de rechterberm terecht en slaat een aantal malen over de kop, daar waar de hulpverleningsdiensten en mensen op de vluchtstrook stonden.
Verdachte heeft onmiddellijk na het ongeval spontaan tegen een verbalisant verklaard dat hij een biertje had gedronken.
Verdachte kan zich van de tijdsspanne van kort voor het ongeval tot het moment dat hij zelf in de ambulance lag niets meer herinneren.
Door de raadsvrouw is - kort gezegd - betoogd dat het niet aan de schuld van verdachte te wijten is dat zich een ernstig verkeersongeval heeft voorgedaan. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet.
Uit de feitelijke omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de snelheid van verdachte hoger was dan de snelheid die ter plaatse op dat moment verantwoord was. Verdachte heeft niet, dan wel onvoldoende geanticipeerd op de alarmsignalen van de politie en hulpverleningsdiensten en de te verwachten reacties daarop van zijn medeweggebruikers, zoals -wellicht plotseling - uitwijken naar de linkerrijbaan; reacties die verdachte had behoren te voorzien.
Integendeel, verdachte heeft een eerste auto ingehaald die op dat moment zijn snelheid reeds had aangepast en is in dezelfde snelheid op de linkerbaan blijven rijden. Verdachte kon daardoor de Volvo, waarvan de bestuurder eveneens anticipeerde op de ongewone wegomstandigheden door zich naar de linkerrijbaan te verplaatsen, enkel nog ontwijken door te remmen en een abrupte stuurbeweging te maken, waardoor hij deels in de middenberm geraakte en vervolgens de macht over het stuur kwijtraakte. De rechtbank is van oordeel dat het moeten maken van die abrupte stuurbeweging het gevolg is van het niet adequaat anticiperen op de verkeerssituatie ter plekke en het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers door niet zijn snelheid te beperken.
Door de raadsvrouw is voorts aangevoerd dat niet aangetoond kan worden dat het alcoholgebruik van verdachte van invloed is geweest op zijn rijgedrag terwijl de officier van justitie heeft betoogd dat, nu de door verdachte genoten hoeveelheid meer was dan de wettelijk toegestane grens, dit wel het geval moet zijn geweest.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Vastgesteld is dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol in het algemeen van negatieve invloed is op het menselijk waarnemings- en reactievermogen en daarmee in het bijzonder op het vermogen tot besturen van voertuigen.
Door welke oorzaak de onoplettendheid van verdachte precies werd veroorzaakt blijft onduidelijk, nu verdachte geen herinnering heeft aan een tijdsspanne vóór het ongeval. Meer objectief disculperende factoren, zoals fysieke of cerebrale oorzaken, zijn niet aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden. De rechtbank is, bij gebreke van een andere verklaring voor het handelen van verdachte, dan ook van oordeel dat aangenomen moet worden dat het alcoholgebruik van verdachte van invloed is geweest op zijn waarnemings- en reactievermogen waardoor hij zijn snelheid niet adequaat heeft aangepast zodat dit als mede oorzaak van het ongeval moet worden aangemerkt. Daarmee is er geen sprake van een situatie waarin slechts een enkele verkeersfout is gemaakt.
Het voorgaande leidt ertoe dat, naar het oordeel van de rechtbank, verdachte niet de voorzichtigheid en de oplettendheid heeft betracht die van hem verwacht mocht worden in de gegeven verkeerssituatie en dat hij daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, terwijl hij onder invloed was van alcohol, in een mate die boven de wettelijk toegestane grens ligt.
De verdachte valt daarom schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verwijten.
In afwijking van het standpunt van de officier van justitie komt de rechtbank niet tot het oordeel dat er sprake is van
zeeronvoorzichtig rijgedrag, een zwaardere vorm van schuld. De rechtbank hecht hierbij waarde aan de omstandigheid dat verdachte zich weliswaar door eigen handelen in de positie heeft gebracht dat hij abrupt moest uitwijken voor de voor hem rijdende Volvo, maar dat die uitwijkmanoeuvre, gegeven de verdachte aan te rekenen omstandigheden, op dat moment op zichzelf geen onjuiste reactie was. Het was de enige manier, naast remmen, om een aanrijding met de Volvo te voorkomen. Dat verdachte vervolgens hierdoor de macht over het stuur verloor, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan verdachtes schuld te wijten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 juli 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 27 december 2016 heb ik rond 16:00 uur bijna een halve liter bier gedronken. Omstreeks 17:30 uur ben ik in de auto gestapt en na getankt te hebben reed ik met een snelheid van 130 km/u over de Rijksweg A37 bij Hoogeveen. Het volgende dat ik weet is dat ik bijkwam in de ambulance en dat ik een ongeluk had veroorzaakt. Ik heb direct tegen de agent gezegd dat ik alcohol had gedronken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 27 december 2016, opgenomen op pagina 31 van het dossier met nummer PL0100-2016364138 d.d. 8 maart 2017, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op dinsdag 27 december 2016 kreeg ik een melding van een verkeersongeval op de A37. Ter plaatse zag ik in de berm het lichaam liggen van een overleden persoon, naar later bleek te zijn: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
Bij een auto welke op de kop lag zag ik een persoon zitten die behoorlijk onder het
bloed zat. Deze persoon bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te
Hoogeveen. Ik hoorde hem zeggen: "Ik heb wel een biertje op" .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 4 januari 2017, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op dinsdag 27 december 2016, omstreeks 18.20 uur bevond ik mij, samen met mijn
vriendin [3] , als bestuurder van een personenauto op de A37.
Ik zag op een gegeven moment in de verte aan de rechterzijde oranje en blauwe waarschuwingslichten, kennelijk van een ongeval of wegwerkzaamheden. Ik verminderde hierom mijn snelheid. Ik zag dat op zo'n 100 meter voor ons een donkerkleurige Volvo op de rechterrijbaan reed. Ik zag dat deze Volvo richting aan gaf naar links, kennelijk om veilige ruimte te creëren tussen de plek waar de waarschuwingslichten knipperden en zijn
eigen voertuig.
Ik reed zo'n 120 kilometer per uur, ongeveer net zo hard als de voor ons rijdende Volvo. Ik was ook voornemens naar links te gaan, maar ik zag in mijn linkerbuitenspiegel een auto, Skoda Octavia Hatchback, hard aan komen rijden over de linkerrijbaan om ons vervolgens in te halen. Ik zag dat de Volvo, nadat de Skoda ons had ingehaald, voor ons bezig was naar links af te slaan. Ik zag dat hij deels op de linkerrijbaan reed waardoor er niet voldoende ruimte was voor de Skoda om deze Volvo in te halen. Ik zag dat het snelheidsverschil zodanig was en de afstand zo kort dat een aanrijding mij onafwendbaar leek. Ik zag dat de Skoda remde en vervolgens helemaal naar links stuurde.
Hierna echter zag ik dat de Skoda een paar keer met de achterkant heen en
weer schudde in de middenberm/het restje asfalt aan de linkerkant van de streep
kennelijk door het proberen uit te wijken aan bestuurderszijde van de Volvo. Daarna
zag ik dat de Skoda na het heen en weer schuiven sterk met de achterkant aan
bestuurderszijde naar links schoof/knalde en ineens extreem direct naar rechts
stuurde (alsof deze gekatapulteerd werd). Ik zag dat de Skoda kennelijk uit balans raakte en schuin op twee wielen naar rechts gekatapulteerd werd, waarna ik zag dat de auto ons kruiste en aan de rechterzijde in de berm een aantal malen over de kop sloeg, daar waar de knipperlichten waren en waar mensen op de vluchtstrook stonden.
4. Een proces-verbaal VerkeersongevallenAnalyse (VOA), nummer 27.12.2016.19.00.0284 d.d. 27 januari 2017 (met bijbehorend een fotoblad en situatieschets), als bijlage gevoegd bij voormeld dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Door ons werd een onderzoek ingesteld op de plaats van het ongeval waarbij o.a. een personenauto van het merk Skoda (voertuig waar verdachte ten tijde van het ongeval in reed) betrokken was.
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch
gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Skoda Octavia.
Deze bestuurder raakte op rijstrook 1 of rijstrook 2 de controle over zijn voertuig kwijt, waardoor hij op de vluchtstrook terecht kwam, waar hij in botsing kwam het aldaar stilstaande politievoertuig. Na deze aanrijding gleed het voertuig verder in een dwarsslip, waarna een aanrijding volgde met een tweede voertuig en een persoon die zich in de nabijheid van dit voertuig bevond. Alle voertuigen verkeerden in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Lijkschouw
De schouw werd op dinsdag 27 december 2016, omstreeks 22.15, verricht door J.H. Aberson, forensisch arts in Drenthe. Bij deze schouw bleek dat het slachtoffer als gevolg van schedel/ hersen- en inwendig letsel was overleden. Dit letsel was te herleiden als gevolg van het ongeval.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed van Politie Noord-Nederland d.d. 4 januari 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op 27 december 2016 is door een arts bij [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , bloed afgenomen. Het bloedmonster is verpakt en verzegeld en voorzien van analysenummer TAAP1160NL en verzonden naar het NFI.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2016.12.29.008, d.d. 3 januari 2017, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier en opgemaakt door dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
In het bloed TAAP1160NL van [verdachte] is een ethanolconcentratie (bloedalcoholgehalte) gemeten van 0,87 milligram per milliliter
.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat
1. primair
hij op 27 december 2016 bij Hoogeveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de A37, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcohol verkeerde, te rijden met een, gezien de omstandigheden ter plaatse (bergingswerkzaamheden op de vluchtstrook van die A37), te hoge snelheid en een abrupte stuurbeweging te maken en vervolgens de macht over het stuur te verliezen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
2.
hij op 27 december 2016 te of bij Hoogeveen als bestuurder van een personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,87 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet
.
2. Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is (subsidiair) ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte de toegestane snelheid niet heeft overtreden en zijn alcohol niet van invloed is geweest op zijn rijgedrag. De uitwijkmanoeuvre was ingegeven door de noodzaak een ongeval met de Volvo te voorkomen. Verdachte heeft als verkeersdeelnemer gehandeld zoals mag worden verwacht, zodat hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aan de gevolgen van dit handelen heeft verdachte in juridische zin geen schuld. Er is aldus sprake van afwezigheid van alle schuld. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over deze gestelde strafuitsluitingsgrond.
Oordeel van de rechtbank
Voor het honoreren van een beroep op afwezigheid van alle schuld in de zin van
verontschuldigbare onmacht is vereist dat aannemelijk wordt dat de verdachte geen enkel verwijt treft.
Gebleken is dat de medeweggebruikers, daar waar verdachte dat heeft nagelaten, hebben geanticipeerd op de waarschuwingslichten van de politie en de hulpverleningsdiensten ter plaatse en hun snelheid aan deze onvoorzienbare verkeerssituatie hebben aangepast. Voorts staat vast dat verdachte met een te hoog alcoholpromillage in zijn bloed heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat wanneer verdachte, zonder het gebruik van deze hoeveelheid alcohol was gaan rijden en zijn snelheid en rijgedrag had aangepast aan de (bijzondere) verkeerssituatie, de bewezenverklaarde gedragingen en gebeurtenissen niet hadden plaatsgevonden. Van afwezigheid van alle schuld is aldus geen sprake.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op deze strafuitsluitingsgrond.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld, nu dit feit bewezen kan worden, dat een boete zou moeten volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onder invloed van alcohol deel te nemen aan het verkeer, een ongeval veroorzaakt waarbij een persoon is overleden.
Verdachte heeft hierdoor een onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent verdachte het feit dan ook aan, temeer daar verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde, in een mate hoger dan de wettelijk toegestane hoeveelheid.
De rechtbank realiseert zich dat geen straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Benadrukt moet echter ook worden dat in zaken zoals deze voor de aard en de omvang van de op te leggen straf niet in eerste instantie de gevolgen – die zeer tragisch zijn geweest – maatgevend zijn, maar vooral de omvang van het verwijt, de mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW, die aan de verdachte kan worden gemaakt.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank houdt echter tevens rekening met de volgende omstandigheden.
Kijkend naar de mate van schuld die verdachte kan worden aangerekend, bevindt deze zich naar het oordeel van de rechtbank aan de ondergrens van de aanmerkelijke verwijtbaarheid, gelet ook op de geringe overschrijding van de wettelijke alcoholgrens en hetgeen de rechtbank daaromtrent hiervoor heeft overwogen bij de vaststelling van de mate van schuld.
Verdachte heeft naast deze verkeersovertreding nog één andere verkeersfout gemaakt door niet, anticiperend op bijzondere verkeersomstandigheden, zijn snelheid aan te passen.
Verder zijn er sedert het feit bijna twintig maanden verstreken. De rechtbank acht het, daarbij ook gelet op de persoon van de verdachte, niet passend om verdachte (thans nog) een vrijheidsstraf te laten ondergaan. Daarom zal de rechtbank deze straf geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte verantwoordelijkheid voor het feit heeft genomen. Ter terechtzitting is gebleken dat hij diep is getroffen door hetgeen hij heeft aangericht en dat hij daarvan psychisch nadelige gevolgen ondervindt. Hij draagt de last van de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] zijn verdere leven met zich mee.
Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een werkstraf gerechtvaardigd.
De rechtbank zal verder een voorwaardelijke rijontzegging opleggen. Dit gelet op het gegeven dat het Openbaar Ministerie het rijbewijs niet ingevorderd heeft en verdachte ook via het CBR de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft gehouden na het volgen van een alcohol-en-verkeer-cursus.
De rechtbank heeft tevens bij het bepalen van de strafmodaliteit meegenomen dat de overschrijding van het wettelijk toegestane alcoholgehalte die bij verdachte is geconstateerd, valt in de op één na laagste strafbare categorie. Daarnaast is verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking geweest voor enig verkeersdelict. Tot slot blijkt uit het reclasseringsadvies d.d. 20 april 2018 dat er geen sprake is van problematisch alcoholgebruik.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op vorenstaande en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet passend en geboden is. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van de nader in het dictum te noemen duur een passende en geboden strafrechtelijke reactie.
De rechtbank acht tevens een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor lange duur op haar plaats omdat verdachte het feit met een motorvoertuig heeft begaan en door het plegen ervan de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 6, 175, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren,

met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden,

bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde tevens tot een ontzegging van de bevoegdheid een motorrijtuig te besturen voor de duur van:
1 jaar,
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 augustus 2018.

Voetnoten

1.zie getuigenverklaring pagina 61 e.v. van het dossier
2.zie getuigenverklaring pagina 53 e.v. van het dossier
3.zie gelijkluidende getuigenverklaring van vriendin S.C. van der Worp, pagina 59 van het dossier