ECLI:NL:RBNNE:2018:3169

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
18/930024-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling en diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

Op 31 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en opzetheling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de verdachte zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het stelen van kook- en bakvoorwerpen, kassaladen, videoapparatuur en gereedschap uit bedrijfspanden in de periode van januari tot en met februari 2018. De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, maar heeft de betrokkenheid bij de diefstallen ontkend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar achtte de opzetheling en enkele diefstallen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn justitiële documentatie. De vordering van de officier van justitie werd gedeeltelijk toegewezen, en de rechtbank heeft de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van een deel van de vordering van [bedrijfsnaam 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930024-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te PI Flevoland - HvB Almere Binnen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Weijers, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2018 tot en met 14 januari 2018 te Hoogeveen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een
bedrijfspand aan/nabij de [adres 1]
een of meer kook- en/of bakvoorwerpen, een of meer kassaladen, een of meer compressors, videoapparatuur, kabels, gereedschap, een heteluchtkanon, een aggregaat, een veegmachine, een grasmaaier, een mover, een quad, een hogedrukreiniger, een bosmaaier, gasflessen, een radio en/of een pompwagen, in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben/heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder
zijn/haat/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking,
inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2018 tot en met 19 februari 2018
te Assen en/of elders in Nederland 19 februari
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een of meet kook- en/of bakvoorwerpen, een of meer
kassaladen, een of meer compressors, videoapparatuur, kabels, gereedschap, een
heteluchtkanon, een aggregaat, een veegmachine, een grasmaaier, een mover, een
quad, een hogedrukreiniger, een bosmaaier, gasflessen, een radio en/of een
pompwagen, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2018 tot en met 11 januari 2018
te Assen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een
bedrijfspand aan/nabij de [adres 2]
een aantal zakken hondenvoer en/of een trilplaat, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben/heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder
zijn/haar/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking,
inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2018 tot en met 19 februari 2018
te Assen en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een aantal zakken hondenvoer en/of een trilplaat, heeft
verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2018 tot en met 18 januari 2018
te Assen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een
bedrijfspand aan/nabij de [adres 3]
een koelkast, een plotter, gereedschap, installatiemateriaal en/of een of meer
velgen met banden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben/heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder
zijn/haar/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking,
inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2018 tot en met 19 februari 2018
te Assen en/of nabij Hattem en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een plotter, een hoeveelheid gereedschap en/of
installatiemateriaal, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2018 tot en met 25 januari 2018
te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een
bedrijfspand aan/nabij de [adres 4]
een hoeveelheid leidingen, gereedschap en/of een of meer trilstampers, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben/heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder
zijn/haar/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking,
inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 24 januari 2018 tot en met 19 februari 2018
te Assen en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een goed, te weten een hoeveelheid leidingen, gereedschap en/of een of meer
trilstampers, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden,
dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2018 tot en met 30januari 2018
in de gemeente Emmen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een
oplegger/vrachtwagen, staande aan/nabij de [adres 5]
een hoeveelheid verpakkingen met olie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam 2]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben/heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder
zijn/haar/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking,
inklimming en/of een valse sleutel;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair, alsmede het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 5 wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair overweegt de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2018;

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 januari 2018 opgenomen op pagina 1155 e.v. van het dossier met nummer 2018121958 d.d. 25 mei 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] .

Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte medeverantwoordelijk is voor de opzetheling van zakken hondenvoer en een trilplaat. Dit is door verdachte ter terechtzitting expliciet erkend. Gelet hierop kan, anders dan door de officier van justitie gesteld, van diefstal van diezelfde goederen geen sprake zijn.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2018;

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 20 januari 2018 opgenomen op pagina 1265 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] .

Verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting expliciet erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van feit 5:

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2018;

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 januari 2018 opgenomen op pagina 2066 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] .

Ten aanzien van feit 4 primair:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2018, voor zover inhoudende:
In de nacht van 22 januari 2018 op 23 januari 2018 bevond ik mij in Hooghalen.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 26 januari 2018 opgenomen op pagina 1477 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [vertegenwoordiger] namens rechtspersoon [bedrijfsnaam 1] :

Het bedrijf heeft een aantal containers en voertuigen staan aan de [adres 4] te Hooghalen. [1] Deze containers en voertuigen staan binnen een omheining van hekken. De containers zijn afgesloten met een hangslot en het hekwerk afgesloten met een kettingslot. Op 25 januari 2018 kwam een collega van mij bij de [adres 4] te Hooghalen. Hij zag dat het kettingslot kapot was. Op het bouwterrein bleek dat er twee containers open waren gebroken en dat er één keet open gebroken was. [2] Uit deze containers en voornoemde keet werden de goederen, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen. [3]

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 1 februari 2018 opgenomen op pagina 1497 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:

Op donderdag 25 januari 2018 sprak ik, verbalisant, telefonisch met [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] verklaarde mij, verbalisant, dat hij op 23 januari 2018 het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] enkele uren heeft laten volgen. [slachtoffer 4] verklaarde mij dat hij het voertuig, voorzien van het kenteken [kenteken] op dinsdagmorgen een lange tijd bij [bedrijfsnaam 3] aan de [adres 6] te Assen heeft gestaan. Tevens verklaarde [slachtoffer 4] dat hetzelfde voertuig geweest was aan de [adres 7] te Assen, bij een plein waar allemaal garageboxen staan.
Op 25 januari 2018 werd ik, verbalisant, gebeld door [verbalisant 1] van de Districtsrecherche. Ik hoorde hem zeggen dat hij aan de [adres 7] te Assen diverse gestolen goederen zijn aangetroffen. Ik hoorde hem zeggen dat de garageboxen werden gehuurd door [naam 1] en dat er werd betaald door [medeverdachte] (hierna aan te duiden als: medeverdachte [medeverdachte] ). In de garageboxen werden gestolen goederen aangetroffen toebehorende aan [bedrijfsnaam 1] .
Wij, verbalisanten, hebben een onderzoek ingesteld bij [bedrijfsnaam 3] .
Ter plaatse spraken wij met de eigenaar, [naam 2] . Ik, verbalisant, vroeg of
medeverdachte [medeverdachte] 23 januari 2018 goederen heeft gebracht. Ik hoorde [naam 2] zeggen dat medeverdachte [medeverdachte] koper had gebracht en hij verklaarde daar ook camerabeelden van te hebben. [naam 2] liet ons de camerabeelden zien van dinsdagmorgen. Hierop is duidelijk te zien dat een bruinkleurige Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [kenteken] , achteruit het terrein op rijdt. Op de beelden in duidelijk zichtbaar dat de gehele laadruimte van de Volkswagen Transporter tot het dak toe gevuld is met geelkleurige leidingen. [4]
[naam 2] verklaarde dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte het geelkleurige omhulsel te hebben verwijderd en het koper wat daar uit weg komt te hebben ingeleverd.
Op 26 januari 2018 heb ik verbalisant de bijgevoegde foto's laten zien aan aangever [vertegenwoordiger] . Hij verklaarde dat hij de koperen leidingen herkent als degene die bij hun gestolen zijn. Hij verklaarde dat geel gekleurde leidingen afkomstig waren uit een afgesloten bouwcontainer. [5]

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 maart 2018 opgenomen op pagina 1507 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:

Ten behoeve van het onderzoek HEMLA werden de historische telefoon gegevens
opgevraagd van verdachte [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , bekeek deze historische telefoongegevens. Ik zocht gericht op de tijden/nachten van de inbraak bij [bedrijfsnaam 1] , namelijk van 22 januari 2018 op 23 januari 2018 en van 24 januari 2018 op 25 januari 2018. Ik zag dat het toestel van [verdachte] zich in de nacht van 22 januari 2018 op 23 januari 2018 in Hooghalen bevond. Deze straalde de mast aan, aan de [adres 8] te Hooghalen. [6]
Ik zag dat het toestel van [verdachte] zich in de nacht van 24 januari 2018 op 25 januari 2018 in Hooghalen bevond. Deze straalde de mast aan, aan de [adres 8] te Hooghalen. [7]

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 februari 2018, opgenomen op pagina 1524 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 1] :

De Volkswagen Transporter, met kenteken [kenteken] , is mijn auto. Alleen [verdachte] , [medeverdachte] en ik rijden in de Volkswagen Transporter.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie, acht de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 4 ten laste gelegde diefstal. Daartoe overweegt zij het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 22 tot en met 23 januari 2018 leidingen, en in de periode 24 januari tot en met 25 januari 2018 gereedschap en trilstampers, zijn weggenomen uit containers en een keet van [bedrijfsnaam 1] . In garageboxen, die in gebruik zijn bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , worden gestolen goederen aangetroffen die toebehoren aan voornoemde rechtspersoon. Aangever herkent op 26 januari 2018 de weggenomen leidingen op foto’s die hem worden getoond door een verbalisant. In de nacht van 22 op 23 januari 2018 maakt de telefoon van verdachte contact met een mast in Hooghalen, hetgeen erop wijst dat verdachte zich in deze nacht bevond in Hooghalen. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat hij zich ook daadwerkelijk bevond in voornoemde plaats. Op 23 januari 2018, zeer kort nadat verdachte zich bevond in Hooghalen, heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de weggenomen leidingen ingeleverd bij [bedrijfsnaam 3] . Zij hebben de leidingen vervoerd met een bruinkleurige Volkswagen Transporter, voorzien van het kenteken [kenteken] . Uit de verklaring van [naam 1] , de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] , blijkt dat deze auto van haar is en dat deze alleen in gebruik is bij verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en zijzelf. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en nauwe samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal. Het scenario - door verdachte ter zitting geschetst - dat hij in de nacht op 22 op 23 januari 2018 slechts rondreed en langs ging bij verschillende mensen in Hooghalen om de tijd te verdrijven vanwege zijn werkloosheid, acht de rechtbank op grond van het voorgaande onaannemelijk.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2 subsidiair.
hij in de periode van 10 januari 2018 tot en met 19 februari 2018 te Assen tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten zakken hondenvoer en een trilplaat, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3 subsidiair.
hij in de periode van 17 januari 2018 tot en met 19 februari 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een plotter, een hoeveelheid gereedschap en installatiemateriaal, heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4A primair.
hij in de periode van 22 januari 2018 tot en met 23 januari 2018 te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe tezamen en in vereniging met een ander uit een bedrijfspand aan de [adres 4] een hoeveelheid leidingen, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4B primair.
hij in de periode van 24 januari 2018 tot en met 25 januari 2018 te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe tezamen en in vereniging met een ander uit een bedrijfspand aan de [adres 4] een hoeveelheid gereedschap en trilstampers dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
5.
hij in de periode van 29 januari 2018 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Emmen
uit een oplegger/vrachtwagen, staande aan de [adres 5] verpakkingen met olie, dat geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [bedrijfsnaam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2 subsidiair. medeplegen van opzetheling;
3 subsidiair. medeplegen van opzetheling;
4 primair. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
5. diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde - rekening houdend met de door verdachte bekende ad informandum zaken 9, 15 en 16 - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de straf naast de algemene voorwaarden, reclasseringstoezicht en (ambulante) behandeling te verbinden zoals omschreven in het reclasseringsrapport d.d. 6 juli 2018. Zij verzet zich niet tegen het contactverbod, zoals geadviseerd in voornoemd rapport.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen en om een zodanig (restant) onvoorwaardelijk strafdeel te bepalen dat hij het perspectief behoudt om aan zijn toekomst te werken. Verdachte kan als hij vrij komt direct aan de slag bij zijn vader, die hem werk heeft toegezegd. Voorts kan verdachte zich vinden in het geadviseerde reclasseringscontact en de voorwaarden die daarbij worden genoemd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem gemaakte reclasseringsrapportage d.d. 6 juni 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld onder zaaknummer 9, 15 en 16 en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak, twee diefstallen en vier keer heling. Daarnaast heeft verdachte een verboden wapen voorhanden gehad. Door het (mede)plegen van deze vermogensdelicten heeft verdachte direct en indirect bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Aan het plegen van bedrijfsinbraken tilt de rechtbank zwaar nu deze feiten niet alleen de nodige materiële schade veroorzaken, maar ook forse overlast bij ondernemers.
De rechtbank acht het bovendien zeer kwalijk dat het in de onderhavige vermogensdelicten ging om zeer grote hoeveelheden goederen die zijn gestolen dan wel geheeld door verdachte.
Dergelijke feiten rechtvaardigen in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vrijheidsstraf ook acht geslagen op de landelijk geldende oriëntatiepunten van het LOVS.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte een uitgebreide justitiële documentatie heeft opgebouwd, veelal betrekking hebbend op vermogensdelicten. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 6 juni 2018, waarin wordt beschreven dat verdachte de kans op eenvoudig en snel geld heeft aangegrepen, onder stress van problemen op het gebied van werk en financiën. Zijn heden en verleden van contact met derden in schimmige handel maakt de stap eenvoudiger. Het recidivegevaar wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Er blijven vraagtekens rondom zijn IQ en persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte verzoekt thans echter om reclasseringscontact en heeft hulpvragen op het gebied van zijn denken en doen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voorts mee laten wegen dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2, 3 en 5 openheid van zaken heeft gegeven en dat hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen ten aanzien van deze feiten heeft genomen ter zitting. Verdachte heeft verder ter zitting aangegeven zich te willen inspannen om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank zal de rechtbank een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel opleggen. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan geëist door de officier van justitie. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat zij, anders dan de officier van justitie, komt tot integrale vrijspraak van feit 1 en slechts tot een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair. Tegelijkertijd zal de rechtbank, om de ernst van de feiten te benadrukken en te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout gaat, een forse gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel opleggen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen, naast de algemene voorwaarden, de meldplicht en het reclasseringstoezicht, zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. De rechtbank zal de daaraan te verbinden proeftijd stellen op twee jaren.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.000,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, te weten 10 januari 2018.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing gevorderd van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 7.750,00 en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij heeft zij voorts gevorderd dat hierbij de hoofdelijkheidsclausule en de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Anders dan de officier van justitie, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5000,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, te weten 17 januari 2018.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing gevorderd van de vordering van [slachtoffer 4] . Dit met inachtneming van de hoofdelijkheidsclausule en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Anders dan de officier van justitie, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 4] schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 subsidiair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van feit 4 primair:
[bedrijfsnaam 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 13.823,70, ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, te weten 22 januari 2018.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van [bedrijfsnaam 1] niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
Gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [bedrijfsnaam 1] , afgewezen dient te worden. Subsidiair verzoekt zij dat de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] materiële schade tot een bedrag van in totaal € 6.667,00 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Deze schade, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2018.
De rechtbank zal het overige deel van de materiële vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte betwist deze schade te hebben toegebracht en de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien het onder zaak 8 ad informandum gevoegd feit:
Bepaalt dat de benadeelde partij [bedrijfsnaam 4] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 57, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich daags volgend op een invrijheidstelling meldt bij de voor hem bekende reclasseringslocatie en contactpersoon. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde zich laat onderzoeken en behandelen bij AFPN te Assen of soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Veroordeelde laat zich opnemen voor een korte klinische opname van maximaal zeven weken. De reclassering acht het daarbij van belang dat deze kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek plaatsvindt binnen een ambulant behandeltraject. Verdachte houdt zich, als de reclassering dit noodzakelijk acht, aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van 18/930024-18, feit 2 subsidiair:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/930024-18, feit 3 subsidiair:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 4]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van 18/930024-18, feit 4 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijfsnaam 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 6.667,00 (zegge: zesduizendzeshonderdzevenenzestig euro)te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2018.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[bedrijfsnaam 1]voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[bedrijfsnaam 1]te betalen een bedrag van € 6.667,00 (zegge: zesduizendzeshonderdzevenenzestig euro bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 68 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[bedrijfsnaam 1]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien het onder zaak 8 ad informandum gevoegd feit:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[bedrijfsnaam 4]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2018.

Voetnoten

1.Zie foto’s op p. 1484 t/m 1486.
2.Zie foto’s op p. 1487 t/m 1488.
3.Zie bijlage goederen, p. 1480 t/m 1482.
4.Zie foto’s 1 en 2, p. 1500 en 1501.
5.Zie foto 3, p. 1502.
6.Zie bijlage 1.1, Zaaknummer: 2018021531 voor de exacte gegevens, p. 1508.
7.Zie bijlage 1.2, Zaaknummer: 2018021531 voor de exacte gegevens, p. 1509.