Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat verzoekster het verplichte inspectiecertificaat van de in [het complex] wettelijk voorgeschreven en aanwezige brandmeldinstallatie en ontruimingsinstallatie in de zin van artikel 6.20, zesde lid en artikel 6.23, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 dient te overleggen onder verbeurte van een dwangsom bij gebreke daarvan.
3. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, in afwijking van de adviescommissie bezwaarschriften, de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat gezien de omvang en het beoogde en feitelijke gebruik van het appartementencomplex, in combinatie met het doel van een brandmeldinstallatie en ontruimingsinstallatie (BMI) en de systematiek van het Bouwbesluit 2012 er voor het bepalen van de aan te brengen voorzieningen en te treffen maatregelen uit moet worden gegaan van het geheel. Hoewel er wettelijk gezien wellicht geen sprake is van een logiesgebouw, dient [het complex] objectief gezien wel als zodanig gekwalificeerd te worden. Dit leidt er toe dat, hoewel uit een letterlijke interpretatie van de definities uit het Bouwbesluit 2012 volgt dat er geen brandmeldinstallatie en ontruimingsinstallatie op grond van bijlage I van het Bouwbesluit 2012 is vereist, het uit veiligheidsoverwegingen toch noodzakelijk en wenselijk is het Bouwbesluit 2012 ruimer te interpreteren en een BMI verplicht te stellen. De gemeente pleit voor een meer risicogerichte interpretatie van het begrip logiesgebouw uit het Bouwbesluit 2012. Nu daarom het verplicht gestelde inspectiecertificaat niet kan worden overgelegd, is er sprake van een overtreding op basis waarvan een dwangsom kan worden opgelegd.
4. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een logiesfunctie in een logiesgebouw in de zin van artikel 7, onder b, van bijlage 1, van het Bouwbesluit 2012 zodat artikel 6.20, zesde lid en artikel 6.23, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 niet van toepassing zijn. Dit betekent volgens verzoekster dat een wettelijke grondslag voor het opleggen van een last onder dwangsom ontbreekt.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het gaat om een appartementencomplex met 78 appartementen, waarbij de appartementen in eigendom zijn verkregen door de leden van verzoekster. De appartementen zijn zelfstandig, maar delen gangen, trappen en liften om naar de appartementen te komen. Het complex bestaat uit 5 verschillende clusters. Een zeer groot aantal heeft direct toegang tot het terrein. Daarnaast is er sprake van een functionerende brandalarminstallatie, inclusief noodverlichting en zijn alle appartementen voorzien van rookmelders. Alle appartementen zijn tevens 60 minuten brandwerend. In het appartementencomplex zijn er circa 15 appartementen die permanent bewoond worden en de overige appartementen hebben een recreatieve gebruiksfunctie. Het permanent bewonen van de appartementen is niet toegestaan ingevolge de Verordening Romte Fryslan en het vigerende bestemmingsplan “Strandweg Nes e.o. 1995”, maar wordt tot nu toe gedoogd door verweerder.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient bij de beoordeling of het gebouw in gebruik is als een logiesgebouw uit te worden gegaan van het feitelijk gebruik. Tussen partijen is niet in geschil dat er thans sprake is van een combinatie van woon- en logiesfunctie. Tussen partijen is evenmin in geschil dat het gebouw of een gedeelte daarvan niet is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute, zodat om die reden geen sprake is van een logiesgebouw in de zin van artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 definieert logiesgebouw namelijk als een gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute.
7. Er is daarom geen sprake van een in de zin van artikel 7, onder b, van bijlage 1 van het Bouwbesluit 2012 aangewezen geval waarin een certificaat ingevolge artikel 6.20, zesde lid, van het Bouwbesluit is aangewezen. Gelet op de opgenomen definitie van logiesgebouw in het Bouwbesluit 2012 en de toelichting hiervan in de Nota van toelichting dient een logiesgebouw aangewezen te zijn op een gezamenlijke verkeersroute. Hiervan is in het onderhavige geval niet gebleken en dit is ook niet betwist door partijen. Dit maakt dat er geen sprake is van een logiesgebouw en daarmee is het appartementencomplex ook niet aangewezen op een brandinstallatie in de zin van artikel 6.20, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012. Gelet op het feit dat er geen gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, zesde lid, van het Bouwbesluit 2012 is aangewezen, volgt hieruit dat artikel 6.23, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 evenmin van toepassing is. Verweerder heeft in dit kader nadrukkelijk bepleit dat vanuit veiligheidsoverwegingen een meer risicogerichte benadering is aangewezen en dat niet enkel gekeken moet worden naar de regels, maar uitgegaan moet worden van de aanwezige risico’s. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor het standpunt van verweerder en de verantwoordelijkheid die wordt gevoeld voor de veiligheid van de gebruikers en bewoners van het appartementencomplex, ziet de voorzieningenrechter geen ruimte voor het standpunt van verweerder dat de letterlijke tekst van het Bouwbesluit 2012 moet worden losgelaten en een risicogerichte interpretatie aangewezen is op grond van de onderliggende regelgeving.
9. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een overtreding van artikel 6.20, zesde lid, en artikel 6.23, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012, zodat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom vanwege het overtreden van het Bouwbesluit 2012.
10. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 30 maart 2018. Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).