ECLI:NL:RBNNE:2018:3087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
18-820204-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens diefstal van bromfiets en motorfietsen met oplegging van ISD-maatregel

Op 1 augustus 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een bromfiets en twee motorfietsen. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. C. Eenhoorn. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 21 april tot 23 april 2018 een bromfiets van het merk Tomos had gestolen, evenals een motorfiets van het merk Honda tussen 15 en 16 mei 2018 en een motorfiets van het merk Yamaha tussen 21 en 22 mei 2018. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij de gestolen goederen had verworven door diefstal. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de rechtbank als aannemelijk beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan na een grondige beoordeling van het bewijs en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820204-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
primair
hij in of omstreeks het tijdvak van 21 t/m 23 april 2018 te Groningen
(aan/nabij de Westersingel) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen een bromfiets (merk Tomos), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij in of omstreeks het tijdvak van 21 april t/m 2 mei 2018 te Groningen, een goed te weten een bromfiets (merk Tomos) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
feit 2
primair
hij in of omstreeks het tijdvak van 15 mei 2018 t/m 16 mei 2018 te Groningen
(aan/nabij de Louise Henriettestraat) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (merk Honda, kenteken [kenteken 1]),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij op of omstreeks het tijdvak van 15 t/m 22 mei 2018 te Groningen, een goed te weten een motorfiets (merk Honda, kenteken [kenteken 1]) heeft
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
feit 3
primair
hij in of omstreeks het tijdvak van 21 t/m 22 mei 2018 te Groningen (aan/nabij
de Koninginnelaan) een motorfiets (merk Yamaha, kenteken [kenteken 2]), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen motorfiets onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair
hij in of omstreeks het tijdvak van 21 t/m 22 mei 2018 te Groningen, een goed te weten een motorfiets (merk Yamaha, kenteken [kenteken 2]) heeft
verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en
3 subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie acht ten aanzien van de tenlastelegging bewezen dat verdachte de gestolen goederen, zoals deze ten laste zijn gelegd, voorhanden heeft gehad. Nu er geen bewijs is voor wegnemingshandelingen acht de officier van justitie diefstal van deze goederen niet bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. [Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.]
1. de door verdachte op de terechtzitting van 18 juli 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Ik reed op 2 mei 2018 op de Tomos bromfiets. Ik heb op de Yamaha met kenteken [kenteken 2] gereden.
2.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 april 2018
opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 31 mei 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van diefstal van een bromfiets van het merk Tomos tussen zaterdag 21 april 2018 en 23 april 2018. De Tomos stond aan de Westersingel in Groningen.
3.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 mei 2018
opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 2]:
Ik doe aangifte van diefstal van een motorfiets, merk Honda, voorzien van kenteken
[kenteken 1]. Op 15 mei 2018 heb ik de motorfiets geparkeerd aan de Louise Henriettestraat in Groningen. Op 16 mei 2018 zag ik dat de motorfiets door was weggenomen.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal van aanvulling met nummer [nummer] horend bij het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d.31 mei 2018, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Verbalisanten bekeken de camerabeelden van de BP pomp nadat zij tevens de informatie hadden dat de motor voorzien van het kenteken [kenteken 1] als gestolen stond gesignaleerd.
Van de camerabeelden maakten zij een paar foto's van deze motorrijder en de motor
welke reeds bij het hoofddossier zijn gevoegd.
4. twee fotostills van camerabeelden, opgenomen op pagina 41 en 42 van voornoemd dossier inhoudende de volgende afbeeldingen:
Foto pagina 41: Een man zittend op een motor met opvallende ringen aan zijn linkerhand.
Foto pagina 42: Dezelfde man, die opvallende rode schoenen draagt. Deze man staat bij een motorfiets met kenteken [kenteken 1]
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
29 mei 2018 opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Tijdens de fouillering is tevens een foto gemaakt van zijn sieraden
Dit betreffen twee ringen. Hiervan herkennen wij de gouden ronde ring
als de ring die [verdachte] om had op de foto waarbij hij bij het tankstation naast de
weggenomen motor staat.
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
31 mei 2018 opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Wij zagen op 19 mei 2018 een manspersoon op een motor met opvallende rode schoenen in de binnenstad van Groningen. Wij, zagen dat de motorfiets voorzien was van het kenteken [kenteken 1]. Ik, verbalisant [verbalisant], herkende de persoon als [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
7.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2018
opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 3]:
Ik doe aangifte van diefstal van een motorfiets van het merk Yamaha, voorzien van kenteken [kenteken 2]. Op 21 mei 2018 heb ik de motorfiets geparkeerd aan de
Koninginnelaan te Groningen. Op 22 mei 2018 zag ik dat deze was weggenomen.
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
24 mei 2018 opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Wij zagen de motorfiets met het kenteken [kenteken 2] staan en wij zagen dat het slot van de motor was geforceerd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank ten aanzien van feit 1, 2 en 3, deze feiten bewezen zoals zij primair ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte is op 2 mei 2018 aangehouden terwijl hij op een gestolen brommer van het merk Tomos reed, die geen verzekeringsplaat had. Verdachte verklaarde bij zijn aanhouding de brommer ongeveer vier weken in zijn bezit te hebben en op Marktplaats te hebben gekocht. Verdachte kon op dat moment niet de juiste papieren overleggen en is uitgenodigd naar het politiebureau te komen om deze gegevens te overleggen. Daaraan heeft hij geen gehoor gegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij meende dat dit geen zin had omdat zijn portemonnee, met daarin de papieren, was gestolen. Voorts heeft verdachte tijdens verhoor verklaard dat hij de brommer via Marktplaats heeft gekocht van ene [naam] die hij in het Noorderplantsoen heeft ontmoet. Van deze persoon heeft hij geen nadere gegevens kunnen overleggen. Tijdens dit verhoor heeft de politie verdachte geconfronteerd met het feit dat hij bij zijn aanhouding de brommer onmogelijk vier weken in zijn bezit kon hebben gehad. Verdachte kon op 2 mei de brommer slechts twee weken in zijn bezit hebben gehad, aangezien volgens de aangifte deze brommer in de periode tussen 21 en 23 april 2018 is gestolen. Verdachte verklaart deze tegenstrijdigheid door te stellen dat aangever een foute datum heeft opgegeven. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig. Nu verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd over hoe hij het gestolen goed, relatief korte tijd na de diefstal, in zijn bezit heeft gekregen acht de rechtbank bewezen dat hij de brommer door diefstal heeft verkregen. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens het verhoor en tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte ontkend op de gestolen motor met het kenteken [kenteken 1] te hebben gereden. De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 18 mei 2018, kort na de aangifte van diefstal van voornoemde motor op deze motor is gezien. Op de camerabeelden van 18 mei 2018 van een benzinestation is een man te zien op voornoemde motor met felrode schoenen aan en opvallende ringen aan de vingers van zijn linkerhand. Verdachte is op 19 mei 2018 door verbalisanten op deze motor gezien en herkend. Verbalisanten verklaren voorts dat hij opvallende felrode schoenen droeg. Er zijn foto’s gemaakt van de ringen die verdachte bij zijn aanhouding droeg en deze ringen vertonen een opvallende gelijkenis met de ringen die op de camerabeelden te zien zijn. Nu verdachte aldus kort na de aangifte van diefstal meerdere malen op deze motor is waargenomen en geen enkele verklaring heeft gegeven over hoe hij het gestolen goed in zijn bezit heeft gekregen acht de rechtbank bewezen dat hij deze motor door diefstal heeft verkregen.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting bekend op de motor van het merk Yamaha met het kenteken [kenteken 2] te hebben gereden. Op 22 mei 2018 is aangifte gedaan van diefstal deze motor. De motor is gestolen in het tijdsbestek tussen 21 en 22 mei 2018. Verbalisanten zagen hem op 22 mei 2018 op deze motor rijden. Toen verdachte de verbalisanten zag, reed hij met hoge snelheid weg. Verbalisanten troffen, na een achtervolging, de motor aan in de achtertuin van de moeder van verdachte. De moeder van verdachte verklaarde dat haar zoon deze motor op 21 mei al in zijn bezit had en dat hij haar had gezegd dat hij deze motor had gekocht. Tijdens het verhoor van verdachte heeft verdachte ontkend op deze motor te hebben gereden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 22 mei 2018 een uurtje op de motor had gereden en dat hij deze gekocht had van ene [naam]. Verdachte wenste geen verdere gegevens over deze persoon te verstrekken. Deze persoon zou hem ook de papieren geven, en verdachte reed met hem mee naar zijn huis. Daar aangekomen ging deze [naam] een huis binnen en kwam niet meer naar buiten. Desgevraagd verklaarde verdachte dat hij na deze gang van zaken niet naar de politie was gegaan omdat hij geen verrader wenste te zijn. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat zijn moeder erbij was toen hij de motor kocht omdat zij ook zijn geld beheert. De moeder van verdachte heeft hier echter niets over verklaard. De rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig. Nu verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven over hoe hij, korte tijd na de diefstal, het gestolen goed in zijn bezit heeft gekregen acht de rechtbank bewezen dat hij deze motor door diefstal heeft verkregen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 1
hij in het tijdvak van 21 t/m 23 april 2018 te Groningen
(aan de Westersingel) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Tomos), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 2
hij in het tijdvak van 15 mei 2018 t/m 16 mei 2018 te Groningen
(aan de Louise Henriettestraat) met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (merk Honda, kenteken [kenteken 1]),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 3
hij in het tijdvak van 21 t/m 22 mei 2018 te Groningen (aan de Koninginnelaan) een motorfiets (merk Yamaha, kenteken [kenteken 2]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen motorfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal
2. diefstal
3. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van verbreking
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD), voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Daarnaast vordert de officier van justitie dat als aanvullende voorwaarde wordt opgelegd dat verdachte afstand doet van zijn woning om te bevorderen dat hij kan breken met zijn omgeving en een nieuwe start kan maken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake van de gevorderde ISD maatregel geen verweer gevoerd.
De raadsman maakt bezwaar tegen de aanvullende voorwaarde. Een ISD maatregel kan niet met aanvullende voorwaarden opgelegd worden. Het is daarnaast weinig zinvol om van verdachte te verlangen dat hij zijn woning opgeeft. Verdachte verzet zich daar hevig tegen en dit verzet frustreert de medewerking aan en de motivatie voor de ISD maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 11 juli 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een bromfiets en twee motorfietsen in een kort tijdsbestek van ongeveer een maand. Diefstal van goederen is een hinderlijke feit, die de slachtoffers van deze feiten financiële schade berokkenen en die veel overlast geven.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 juni 2018 - dat
17 pagina's beslaat - blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten, onder meer ter zake diefstal met geweld, strafroof en winkeldiefstallen. Daarnaast heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan onder andere poging doodslag, huiselijk geweld, openlijke geweldpleging en overtreding van de Opiumwet.

Motivering van de maatregel

De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. Verdachte voldoet aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
De officier van justitie van justitie heeft voorts gevorderd dat naast de ISD maatregel een bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. Het is echter niet mogelijk om aan het opleggen van een ISD maatregel bijzondere voorwaarden te koppelen, aangezien deze maatregel een onvoorwaardelijk karakter heeft.
Verdachte is een 32-jarige man met problemen op diverse leefgebieden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, verslavingsproblematiek en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Verdachte heeft een belaste jeugd waarin hij slachtoffer was van huiselijk geweld en langdurig seksueel misbruik.
Uit het reclasseringsrapport blijkt voorts dat verdachte de afgelopen tien jaar op verschillende momenten onder toezicht heeft gestaan, zonder positief resultaat. In een ambulant kader, zowel vrijwillig als gedwongen, lukt het verdachte niet om afspraken na te komen. Verdachte is gemotiveerd en neemt stappen om zaken te regelen, maar kan er geen vervolg aan geven. Middelengebruik, een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis lijken hieraan ten grondslag te liggen. Nu de mogelijkheden binnen het voornoemde kaders zijn uitgeput heeft de reclassering geadviseerd een ISD maatregel op te leggen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen onder aftrek van het door verdachte ondergane voorarrest.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 287,39 ter zake van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 352,50 ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
Voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie verzocht de vordering tot een bedrag van 150,89 toe te wijzen en de vordering voor het overige niet ontvankelijk te verklaren nu niet bewezen kan worden dat verdachte de motor in zijn bezit heeft gekregen door diefstal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk te verklaren nu verdachte heeft ontkend op deze motor te hebben gereden. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzoekt de raadsman deze vordering af te wijzen nu niet bewezen kan worden dat verdachte deze schade heeft veroorzaakt. Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] vraagt de raadsman zich af of bewezen kan worden dat verdachte de schade, zoals opgegeven, heeft veroorzaakt. De raadsman verzoekt de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] af te wijzen
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. De rechtbank acht aannemelijk dat deze schade is ontstaan door de diefstal en later het rijgedrag van verdachte, gezien de beschrijvingen van het rijgedrag van verdachte door verbalisanten in het dossier. De vordering, waarvan de hoogte door verdachte is betwist, zal daarom geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 primair bewezen verklaarde. De rechtbank acht aannemelijk dat deze schade is ontstaan door de diefstal en later het rijgedrag van verdachte, gezien de beschrijvingen van het rijgedrag van verdachte door verbalisanten in het dossier. De vordering, waarvan de hoogte door verdachte is betwist, zal daarom geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
22 mei 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Legt op aan verdachte:
De maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde maatregel geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 287,39(zegge: tweehonderdzevenentachtig euro en negenendertig cent), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2018).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 287,39(zegge: tweehonderdzevenentachtig euro en negenendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 287,39 aan materiële schade.
Ten aanzien van feit 3 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 352,50
(zegge: driehonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van
€ 352,50(zegge: driehonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 352,50 aan materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. E.P. van Sloten rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2018.
Mr. J. Van Bruggen en mr E.P. van Sloten zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.