ECLI:NL:RBNNE:2018:3051

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
18-930220-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door een werknemer in een tuincafé met een werkstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering. De verdachte, geboren in 1996, was werkzaam als (kassa)medewerkster in een tuincafé en heeft in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 meermalen geldbedragen verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever, [naam winkel]. De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van de verklaring van de verdachte, waarin zij erkende geld te hebben verduisterd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet duidelijk en ondubbelzinnig had bekend dat het totale bedrag dat zij had verduisterd € 85.850,- of € 80.374,89 bedroeg, maar achtte het wel wettig en overtuigend bewezen dat zij in ieder geval een bedrag van € 80.374,89 had verduisterd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 1 maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 200 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam winkel] B.V., ter hoogte van € 87.205,94, inclusief wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien haar leeftijd en omstandigheden, in aanmerking kwam voor het jeugdstrafrecht, ondanks de ernst van de verduistering. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930220-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Veldman, advocaat te Breda. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever. Namens de benadeelde partij is verschenen [benadeelde] .

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016
tot en met 1 mei 2017 te Emmen, (telkens) opzettelijk een of meer
geldbedrag(en), in elk geval een geldbedrag van in totaal 85.850 euro,
althans enig goed/geldbedrag geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam winkel]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e)
goed(eren)/geldbedrag(en) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als (kassa)medewerkster in het tuincafé en/of in de
winkel, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk
zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte waarin zij erkent dat zij geld heeft verduisterd. De officier van justitie voert aan dat wat betreft de hoogte van het verduisterde bedrag primair moet worden uitgegaan van de berekening zoals opgesteld door de politie, te weten een bedrag van € 85.850,- en subsidiair van de berekening van de gederfde omzet, zoals namens de [naam winkel] is overgelegd, te weten een bedrag van € 80.374,89.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat verdachte heeft verklaard dat zij € 16.000,- heeft verduisterd, zodat zij van het meer ten laste gelegde bedrag moet worden vrijgesproken. Op basis van de camerabeelden die in het kader van een intern onderzoek zijn gemaakt en slechts twee werkdagen van verdachte beslaan, kan niet worden uitgegaan van een verduisterd totaalbedrag van € 85.850,- dat door verdachte verduisterd zou zijn, door simpelweg het bedrag dat verdachte op de laatste werkdag heeft verduisterd te vermenigvuldigen met het totaal aantal dagen dat verdachte voor het bedrijf werkzaam was. Verdachte werkte niet alle dagen achter de kassa en nam ook niet alle dagen waarop zij werkte geld uit de kassa mee.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft van het haar tenlastegelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat het totale bedrag dat zij heeft verduisterd € 85.850,- of € 80.374,89 bedraagt. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen evenwel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval een bedrag van in totaal € 80.374,89 heeft verduisterd:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 mei 2017, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 28 juni 2017, inhoudende als verklaring van aangeefster:
In februari 2016 constateerde ik dat de omzet van het tuincafé van [naam winkel]
ten opzichte van het gemiddelde van alle [winkels] in Nederland achterbleef. In die periode was er niets noemenswaardig gebeurd wat deze sterke daling kan verklaren. Alle cijfers van alle [winkels] hebben nagenoeg dezelfde verhoudingen. Vorige week hebben we alle jaarcijfers gecontroleerd. De cijfers waren zo afwijkend dat het overduidelijk was dat er diefstal plaats moest vinden. Al jaren is het tuincafé bij ons een hele constante factor qua inkomsten. In het overzicht is te zien dat er in 2016 € 66.566,22 minder omzet was in vergelijking met 2015. Daarnaast is er in de 15 maanden dat [verdachte] in het tuincafé
werkt in totaal € 80.374,89 minder omzet gemaakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2017, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland , met als bijlage (informatie over de) omzetcijfers van [naam winkel] B.V., inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 18 juni 2017 kreeg ik van aangever [benadeelde] verschillende omzetcijfers van het tuincafé van [naam winkel] en ook de omzetcijfers van de tuincafés van de andere [naam winkel] vestigingen in Nederland. In de cijfers is te zien dat van de andere vestigingen de omzet van de tuincafés in 2016 gemiddeld met 6,52% is gestegen ten opzichte van 2015. De omzet van het tuincafé van [naam winkel] is in 2016 met 26% gedaald ten opzichte van 2015.
Ook is er een overzicht van de omzet van de eerste vier maanden van 2015, 2016 en
2017. Hieruit komt naar voren dat de omzet van het tuincafé Emmen van de eerste vier
maanden in 2016 is gedaald met ruim 14% ten opzichte van 2015. Van de eerste vier
maanden van 2017 is de omzet 25% lager ten opzichte van 2015. Bij de andere vestigingen was de omzet in 2016 gemiddeld 8% hoger dan 2015 en in 2017 18% hoger dan 2015. De omzet van het tuincafé Emmen van mei tot en met 11 juni 2017 is 9.499 euro hoger dan de omzet van dezelfde periode in 2016, dat is een omzetstijging van 35,6%. Voor omzet van dezelfde periode bij de andere vestigingen is een omzetstijging van 5,9% te zien. Verdachte is op 1 mei 2017 ontslagen bij [naam winkel] . Bij de inkoopcijfers van 2014, 2015 en 2016 is weinig verschil te zien, respectievelijk 106.350 euro voor 2014, 112.602 euro voor 2015 en 110.967 euro voor 2016.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. De opgave luidt als volgt:
3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 juli 2018;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 mei 2017, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 28 juni 2017;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2017, opgenomen op pagina 123 e.v. van het voornoemd dossier van Politie Noord-Nederland.
Wat betreft de standpunten over de hoogte van het verduisterde bedrag overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat zij gedurende 15 maanden meerdere malen verschillende bedragen uit de kassa van het tuincafé heeft weggenomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij maximaal € 1.000,- per maand wegnam en in de laatste maand wat meer, in totaal ongeveer € 16.000,-. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte over de hoogte van het bedrag niet betrouwbaar nu verdachte zowel bij de politie als ook nog op zitting wisselend over de hoogte van de verduisterde bedragen heeft verklaard. Tegenover de verklaring van verdachte staat de onderbouwde berekening van [naam winkel] . Daaruit blijkt dat de omzet van het tuincafé van deze vestiging in voornoemde periode aanzienlijk lager was dan de omzet in 2015, terwijl tuincafés van andere vestigingen ten opzichte van 2015 juist meer omzet draaiden. De inkoopcijfers van het tuincafé van vestiging Emmen bleven daarbij grotendeels gelijk. Niet is gesteld of gebleken dat de door aangeefster gepresenteerde omzetcijfers niet juist zijn. Door verdachte zijn ook geen omstandigheden naar voren gebracht die kunnen verklaren waarom de omzet van het tuincafé van vestiging Emmen zo drastisch achterbleef in vergelijking tot andere vestigingen. Gelet op deze opvallende daling bij een gelijkblijvend inkoop acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat het verschil in omzet tussen 2015 en 2016/begin 2017 het gevolg is van het feit dat door verdachte geld is weggenomen uit de kassa. Nu de berekening van [naam winkel] gebaseerd is op de omzetdaling in 2016/begin 2017 en daarin nog geen rekening is gehouden met de omzetstijging die, gelet op de cijfers van de andere vestigingen, te verwachten viel, is deze berekening zelfs nog aan de voorzichtige kant. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte in ieder geval een bedrag van € 80.374,89 heeft verduisterd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2016 tot en met 1 mei 2017 te Emmen telkens opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval een geldbedrag van in totaal 80.374,89 euro, toebehoorde(n) aan [naam winkel] , en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (kassa)medewerkster in het tuincafé, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Verduistering door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat gelet op de langdurige en doortrapte manier van verduistering geen toepassing moet worden gegeven aan het jeugdstrafrecht. Ook in de persoonlijke omstandigheden ziet de officier van justitie daarvoor geen aanknopingspunten. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en het opleggen van een (deels) voorwaardelijke taakstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Voor zover het strafrecht voor meerderjarigen wordt toegepast, heeft de raadsvrouw eveneens gepleit voor het opleggen van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over haar opgemaakte reclasseringsrapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 februari 2016 tot en met 1 mei 2017 geld verduisterd in het tuincafé van het tuincentrum waar zij werkzaam was. Verdachte heeft door haar handelen laten zien het eigendomsrecht van een ander niet te respecteren. Ze heeft bovendien het vertrouwen dat haar werkgever in haar mocht stellen ernstig beschaamd. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte een speciale vertrouwenspositie genoot bij haar werkgeefster die zelfs overwogen om een zakelijke samenwerking tussen haar dochter en verdachte te financieren. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Ten tijde van de feiten was verdachte 19 jaar oud. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter ten aanzien van adolescenten van 18 tot 23 jaar toepassing geven aan het sanctierecht voor minderjarigen, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 28 juni 2018 aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering is verdachte jeugdig in haar overwegingen en is zij niet uitontwikkeld, waardoor zij niet in staat is geweest volwassen overwegingen te maken. Daarnaast is verdachte thuiswonend, is sprake van pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden en is er – hoewel in vrijwillig kader – lopend jeugdreclasseringscontact. Dat sprake is van een sluwe en langdurige verduistering maakt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op bovengenoemde omstandigheden, niet dat toepassing van het jeugdstrafrecht achterwege dient te blijven, maar dit dient tot uiting te komen in de hoogte van de met toepassing van het jeugdstrafrecht op te leggen straf.
Ten aanzien van de hoogte van de straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Deze oriëntatiepunten gaan bij verduistering in dienstbetrekking van een bedrag van meer dan € 150,- uit van een taakstraf vanaf 40 uur. De rechtbank ziet gelet op de lange periode waarin verdachte geld heeft verduisterd, de hoogte van het verduisterde bedrag en de wijze waarop de verduistering plaatsvond, aanleiding om verdachte de maximale taakstraf op te leggen. Daarnaast zal de rechtbank haar veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te weten begeleiding door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland.

Benadeelde partij

[naam winkel] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 92.681,05 ter vergoeding van materiële schade – bestaande uit een bedrag van € 85.850,- ter zake van de verduisterde kassagelden en een bedrag van € 6.831,05 voor het inschakelen van een privédetective – vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert aan dat verdachte bereid is de kosten van de privédetective die door de benadeelde partij is ingeschakeld te voldoen en dat de vordering in zoverre dient te worden toegewezen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard aangezien sprake is van een complexe berekening die aan de civiele rechter moet worden voorgelegd. Voor zover de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk wordt verklaard, betoogt de raadsvrouw dat deze tot een bedrag van maximaal € 16.000,- kan worden toegewezen nu verdachte de verduistering tot dat bedrag heeft bekend en voor het meerdere geen bewijs is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal het deel van de vordering dat ziet op de kosten van de ingeschakelde privédetective, waartegen door de verdediging geen verweer gevoerd is, toewijzen. Voor zover de vordering ziet op de verduisterde kassagelden, ligt naar het oordeel van de rechtbank het verduisterde bedrag dat hiervoor is bewezenverklaard voor toewijzing gereed. De hoogte van dit bedrag is naar het oordeel van de rechtbank door verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. Anders dan de raadsvrouw betoogt, is er gelet op de onderbouwing van de hoogte van dit bedrag geen reden om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank acht de vordering derhalve tot een bedrag van € 87.205,94
(€ 6.831,05 + € 80.374,89) voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017. De vordering wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de jeugdreclassering van het Leger des Heils op het adres Laan Corpus den Hoorn 106 te Groningen en dat zij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
b. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een werkstraf voor de duur van 200 uren.

De werkstraf moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam winkel] B.V.toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 87.205,94 (zegge: zevenentachtigduizendtweehonderdvijf euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam winkel] B.V. te betalen een bedrag van € 87.205,94 (zegge: zevenentachtigduizendtweehonderdvijf euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [naam winkel] B.V. daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. M.S. van den Berg en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juli 2018.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.