ECLI:NL:RBNNE:2018:3045

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
C/19/123496 / KG ZA 18-113
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van AZC-ruimte na weigering passende woning door asielzoeker

In deze zaak vordert het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de ontruiming van een ruimte in het asielzoekerscentrum (AZC) te Hoogeveen door gedaagde, een Eritrese asielzoeker. Gedaagde verblijft sinds juli 2016 in Nederland en heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het COA heeft gedaagde bemiddeld bij het vinden van passende woonruimte en op 18 mei 2018 een woning aangeboden in de Gemeente Veenendaal. Gedaagde heeft deze woning echter geweigerd, omdat hij deze als ongeschikt en onbewoonbaar beschouwde. Ondanks herhaalde gesprekken en waarschuwingen van het COA, heeft gedaagde volhard in zijn weigering om de aangeboden woning te accepteren.

Op 15 juni 2018 heeft het COA gedaagde gesommeerd om de door hem in gebruik genomen ruimte in het AZC te ontruimen, maar gedaagde heeft hieraan geen gevolg gegeven. In de procedure betwist gedaagde het spoedeisend belang van de vordering van het COA en stelt dat de aangeboden woning niet geschikt is vanwege vochtproblemen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een woningweigering aan de kant van gedaagde en dat het COA voldoende heeft gedaan om gedaagde te helpen bij het vinden van een passende woning.

De voorzieningenrechter concludeert dat gedaagde onrechtmatig in het AZC verblijft en dat het COA recht heeft op ontruiming. De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis, zodat gedaagde de gelegenheid krijgt om een (tijdelijk) onderkomen te vinden. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van het COA, die op € 1.358,91 zijn begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/123496 / KG ZA 18-113
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2018
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS, rechtspersoon ingevolge artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan Asielzoekers,
gevestigd te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. W.H.J. Semeijn te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hoogeveen,
gedaagde,
advocaat mr. D.R. Kamps te Assen.
Partijen zullen hierna het COA en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2018;
  • de mondelinge behandeling op 23 juli 2018;
  • de pleitnota van het COA;
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Gedaagde heeft de Eritrese nationaliteit en verblijft sinds juli 2016 in Nederland. Bij beschikking van 23 september 2016 is hem (met terugwerkende kracht tot 18 juli 2016) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toegekend. Gedaagde verblijft thans in het AZC te Hoogeveen op het adres Kinnoltsweg 7, 7909 CA Hoogeveen.
2.3.
Op gedaagde is de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) van toepassing. Op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 eindigt het recht op opvang indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
2.4.
Het COA heeft voor gedaagde bemiddeld bij het vinden van passende woonruimte en op 18 mei 2018 een woning voor gedaagde gevonden in de Gemeente Veenendaal [.] Het COA heeft deze woning aan gedaagde aangeboden. Gedaagde heeft de woning bekeken, maar is geen huurovereenkomst voor deze woning aangegaan.
2.5.
Op 23 mei 2018 heeft met behulp van een telefonische tolk een gesprek plaatsgevonden tussen gedaagde en een locatiemedewerker van het AZC in Hoogeveen. Hiervan is een "
B10- eerste gespreksverslag woningweigering" formulier opgemaakt alsmede een gesprekverslag. Blijkens dit formulier en het verslag heeft gedaagde - met een verwijzing naar door hem gemaakte foto's en een film - het COA medegedeeld de woning te weigeren. In het gespreksverslag staat onder meer het volgende vermeld:
"Meneer geeft aan dat hij normaal gesproken niet wil weigeren, maar dat hij vind dat de woning niet geschikt is. (…) Hij verteld dat het te erg voor woorden is. Meneer geeft aan dat hij de woning niet wil accepteren omdat de woning te oud is. Hij verteld dat de woning oud, vies en vochtig is. Volgens meneer is alles in de woning kapot. Meneer geeft aan dat als je in zo'n woning gaat wonen, dat slecht is voor je gezondheid. (…) Hij verteld dat hij normaal gesproken niet moeilijk wil doen en geeft aan ook echt wel te begrijpen hoe de procedure werkt. Volgens meneer is de woning simpelweg onbewoonbaar. (…) Verder vraag ik meneer of er verder wat is verteld tijdens zijn bezoek aan de woning. Als er namelijk gebreken zijn, kan hij dit overleggen met de woningcorporatie of er wat aan gedaan kan worden. Volgens meneer is hij door de woning rondgeleid en dat was het dan. (…) Hij verteld dat hij duidelijk heeft aangegeven de woning niet te willen accepteren. Het waren volgens meneer niet alleen de spullen, maar het hele huis was oud, vies en kapot. Hij geeft aan dat hem verteld is dat hij vervolgens buiten moest wachten en dat ze zouden overleggen wat ze gingen doen. Meneer geeft aan daarna niets meer gehoord te hebben. (…) Meneer geeft aan dat hij de procedure begrijpt, maar dat het onmogelijk is om zelfstandig een woning te vinden. (…) Meneer geeft nogmaals aan de woning absoluut niet te accepteren. (…)".
2.6.
Het COA heeft haar besluit vervolgens heroverwogen en de woningweigering van gedaagde onterecht bevonden. Op 30 mei 2018 heeft een tweede woningweigeringsgesprek plaatsgevonden. In het hiervan opgemaakte
"B11a - tweede gespreksverslag woningweigering"formulier staat onder meer vermeld dat voornoemde beslissing gedaagde is medegedeeld alsmede dat hij na dit gesprek nog maximaal 24 uur heeft om de woonruimte alsnog te accepteren en indien hij daarvan geen gebruik maakt, zijn verstrekkingen op dat moment zullen eindigen waardoor hij geen recht op geld, verzekeringen, onderdak en andere Rva-verstrekkingen meer heeft en de opvanglocatie dient te verlaten bij gebreke waarvan er een ontruimingsprocedure zal worden opgestart.
In het van dit gesprek gemaakte verslag staat onder meer het volgende vermeld:
"(…) Aangegeven dat de woningweigering onterecht is en dat hij de woning moet accepteren. We vertellen hem dat de woning als passend moet worden gezien. We geven hierbij aan dat als hij daar gaat wonen, hij alsnog zelf kan zoeken naar een andere woning. Meneer geeft aan dat hij bij de weigering blijft en dat hij daar absoluut niet kan wonen. We hebben nogmaals met meneer de consequenties besproken wat er gaat gebeuren wanneer hij bij zijn woningweigering blijft. (…) Meneer geeft aan dat hij bij zijn weigering blijft en dat hij niet begrijpt dat de kosten zo hoog zijn. Volgens meneer kan hij deze kosten niet betalen. Meneer verteld dat ze geen idee hebben hoe de woning eruit ziet en dat hij volledig in zijn recht staat om de woning te weigeren. Meneer geeft aan dat hij absoluut blijft weigeren en dat hij de zaak toch wel gaat winnen. (…)Meneer verteld nogmaals hoe oud, vies en vochtig hij de woning vind. Nogmaals geeft meneer aan dat je hier niet iemand in kan laten wonen. We vragen of meneer ook met VWN en de woningstichting heeft gesproken wat ze eventueel voor hem kunnen betekenen. Wellicht worden er nog reparaties uitgevoerd of andere zaken gedaan. Meneer wil er niet over praten. De woning is ongeschikt en onbewoonbaar. Hij blijft bij zijn weigering. (…)"
2.7.
Op 15 juni 2018 heeft het COA gedaagde gesommeerd om de door hem in gebruik genomen ruimte in het AZC in Hoogeveen te ontruimen. Gedaagde heeft daaraan geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert samengevat - gedaagde te veroordelen de door hem in gebruik zijnde ruimte in het AZC te Hoogeveen, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne te ontruimen en ontruimd te houden alsmede te veroordelen tot betaling van de proceskosten. Het COA stelt ter onderbouwing van zijn vordering alles gedaan te hebben wat in deze situatie van hem kon worden verwacht om de bemiddeling tot een succes te maken en gedaagde thans onrechtmatig in het AZC Hoogeveen verblijft. Volgens COA kan van hem niet langer worden verwacht deze situatie nog langer te laten voortduren.
3.2.
Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vordering. Gedaagde betwist ten eerste het spoedeisend belang nu hij al sinds 2016 over een verblijfsvergunning beschikt en er gelet op de terugloop van het aantal asielzoekers, steeds minder plaatsen in asielzoekerscentra noodzakelijk zijn. Volgens gedaagde kan de door COA aangeboden woning wegens het daar aanwezig vochtprobleem verder niet als passend worden aangemerkt en maakt dit dat sprake is van een gebrek in de woning als bedoeld in artikel 7:204 BW. Gedaagde heeft ter zitting aangevoerd dat hij in de met het COA gevoerde gesprekken slechts gevraagd heeft deze door hem geconstateerde gebreken te herstellen en hij de woning nooit daadwerkelijk geweigerd heeft. Gedaagde stelt ten slotte dat de procedure niet goed is verlopen nu uit het verslag bij het tweede woningweigeringsgesprek niet blijkt dat er een telefonische tolk bij dit gesprek aanwezig is geweest en gedaagde de Nederlandse taal amper machtig is. Bij toewijzing van de vordering, verzoekt gedaagde de ontruimingstermijn op twee maanden te stellen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang in het licht van onderstaande overwegingen en gelet op de aard van de zaak ten eerste voldoende aanwezig.
4.2.
Anders dan door gedaagde ter zitting betoogd, gaat de voorzieningenrechter er bij de beoordeling van uit dat er wel sprake is geweest van een woningweigering aan zijn kant. Dat dit niet zo zou zijn en hij slechts bij het COA geïnformeerd zou hebben naar een reparatie van de door hem gestelde gebreken in de woning is in het licht van de hiervoor in r.o. 2.6. en 2.7. geciteerde gespreksverslagen waarin staat weergegeven dat hij herhaaldelijk expliciet heeft gemeld de woning te weigeren, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.3.
Dat het COA bij deze procedure vanwege de door gedaagde aangevoerde gronden onzorgvuldig heeft gehandeld, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Vast staat in dit verband dat er bij het eerste woningweigeringsgesprek dat het COA met gedaagde heeft gevoerd een telefonische tolk aanwezig is geweest. Gedaagde heeft in zoverre gelijk dat uit het verslag dat van het tweede woningweigeringsgesprek is gemaakt niet blijkt of er bij dat gesprek ook daadwerkelijk een (telefonische) tolk aanwezig is geweest. Het COA heeft ter zitting betwist dat hiervan geen sprake is geweest en daarnaast gesteld dat wanneer de situatie zich in de praktijk voordoet dat er geen tolk beschikbaar is, het standaard gebruik is dat vrienden dan wel bekenden deze taak op zich nemen. Gelet op de hiervoor in r.o. 2.7 geciteerde inhoud van het tweede woningweigeringsgesprek dat op 30 mei 2018 door het COA met gedaagde is gevoerd, is het de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat er die dag
- op welke wijze dit dan ook voor gedaagde is vertaald - een inhoudelijk gesprek tussen het COA en gedaagde heeft plaatsgevonden, dat gebaseerd is geweest op hoor en wederhoor. Blijkens het verslag heeft gedaagde vragen van het COA gemotiveerd en genuanceerd beantwoord en heeft hij daarnaast zelf ook verschillende mededelingen over de staat van de aan hem aangeboden woning gedaan. De voorzieningenrechter gaat er om die reden vooralsnog van uit dat gedaagde de inhoud van het gesprek op 30 mei 2018 alsmede de consequenties daarvan op dat moment voldoende begrepen heeft.
4.4.
Dat er geen sprake zou zijn van een passend woningaanbod dan wel het COA ten onrechte niet is tegemoet gekomen aan de woningweigering van gedaagde of zijn verzoek om de door hem geconstateerde gebreken te repareren, ziet de voorzieningenrechter voorshands ook niet in. De door gedaagde overgelegde foto's van de woning maken dit niet anders. Temeer nu - zoals door COA onvoldoende gemotiveerd betwist is gesteld - de gemeente de betreffende woning op basis van de gemeentelijke huisvestingsnormen naast het COA passend heeft geacht en deze derhalve voldoet aan de gemeentelijke huisvestingsnormen. Uitgaande daarvan en de zoals hiervoor overwogen bij gedaagde bekend geachte consequenties die een weigering voor hem heeft, had het naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van gedaagde gelegen om de door het COA aan gedaagde aangeboden woning - zij het dan eventueel eerst als tijdelijk onderkomen - te aanvaarden en zich ten aanzien van de geconstateerde gebreken tot de verhuurder van de woning te richten om afspraken te maken over de staat van de woning. Hoewel het COA daar in beginsel buiten staat, merkt de voorzieningenrechter op dat uit de gespreksverslagen die het COA met gedaagde heeft gevoerd ook blijkt dat het COA gedaagde er op gewezen heeft om bij Vluchtelingenwerk en de woningstichting na te vragen wat zij in dit verband voor hem kunnen betekenen. Voldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde daar niet op in is gegaan en in de weigering om de woning te accepteren is blijven volharden.
4.5.
Zoals zijdens COA terecht is betoogd heeft deze weigering van gedaagde al met al tot gevolg dat zijn recht op opvang in het AZC in Hoogeveen op grond van het hiervoor in r.o. 2.3. geciteerde artikel 7 Rva 2005 is beëindigd en leidt dit er toe dat gedaagde thans onrechtmatig zonder geldig recht of titel in dit AZC verblijft. Nu uit de bij voornoemde regeling in het Rva gegeven toelichting (
Toelichting bij de regeling van 7 september 2006, Stcrt. 2006, 177.)ook volgt dat een weigering van een aangeboden woning beëindiging van de opvang niet opschort, leidt het voorgaande tot de slotsom dat COA thans recht en spoedeisend belang bij ontruiming van de door gedaagde in gebruik zijnde ruimte in het AZC in Hoogeveen heeft. De voorzieningenrechter zal de door COA gevorderde ontruiming daarom toewijzen. Teneinde gedaagde in de gelegenheid te stellen een (tijdelijk) onderkomen te vinden, stelt de voorzieningenrechter de ontruimingstermijn, anders dan gevorderd, op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.6.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van COA worden begroot op:
- dagvaarding € 99,91
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
633,00
Totaal € 1.358,91

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de door hem in gebruik zijnde ruimte in het AZC op het adres aan het Kinholtsweg 7, 7909 CA in Hoogeveen te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van COA zijn, en de sleutels af te geven aan COA;
5.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van COA tot op heden begroot op € 1.358,91;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Groefsema en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 323/ie