Op 27 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing. De zaak kwam voort uit een dreigbrief die de verdachte had gestuurd naar de familie van het slachtoffer, waarin hij eiste dat er een bedrag van € 100.000,- zou worden betaald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan voltooide afpersing, omdat de politie de regie had overgenomen na de aangifte van het slachtoffer. De verdachte had weliswaar dreigende berichten gestuurd, maar deze bereikten het slachtoffer niet meer nadat de zoon van het slachtoffer zijn telefoon aan de politie had overhandigd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot afpersing, wel bewezen. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van 120 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast werd een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische toestand, en concludeerde dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan hem kon worden toegerekend.