ECLI:NL:RBNNE:2018:3001

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
18/830345-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door verdachte tijdens worsteling met aangever

Op 23 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 14 augustus 2016 in Groningen tijdens een worsteling de aangever uit het raam van hun kamer op de tweede verdieping doen hangen en hem vervolgens losgelaten, waardoor de aangever naar beneden viel. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van deze kans en deze heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychiatrische problematiek van de verdachte, die ten tijde van het delict in een psychotische toestand verkeerde. De vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, is gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 253,96 aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830345-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
17 maart 2017, 9 juni 2017, 16 maart 2018 en 9 juli 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2016 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- tijdens een worsteling die [slachtoffer] uit het raam van hun kamer op de tweede
verdieping heeft doen hangen en/of;
- ( vervolgens) toen [slachtoffer] uit het raam hing, die [slachtoffer] bij zijn arm(en)
heeft vastgehouden en hem toen heeft losgelaten, waardoor die [slachtoffer] naar
beneden is gevallen;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 augustus 2016 te Groningen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tijdens een worsteling uit het
raam van hun kamer op de tweede verdieping te laten hangen en/of hem
(vervolgens) aan zijn armen vast te houden en/of hem (vervolgens) los te
laten, waardoor die [slachtoffer] naar beneden is gevallen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft voor de bewezenverklaring de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] als uitgangspunt genomen omdat zij niet bevriend zijn met aangever, noch met verdachte en zij daarom als onafhankelijke getuigen kunnen worden aangemerkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ongeloofwaardig zijn omdat ze op onderdelen afwijken van elkaar. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte aangever stukje bij beetje uit het raam heeft gewerkt, terwijl getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangever met zijn voeten op het raam van de tweede verdieping heeft gestaan voordat hij de grond raakte. Ook hebben [getuige 1] en [getuige 2] verklaard over lawaai dat zij hebben gehoord voorafgaand aan de val, terwijl getuige [getuige 3] , de directe benedenbuurman van verdachte en aangever, hierover niets heeft verklaard. De raadsvrouw heeft daarnaast opgemerkt dat de getuigenverklaringen 10 dagen na het incident zijn afgelegd. Aangever [slachtoffer] heeft derhalve de tijd en gelegenheid gehad om mensen te vinden die bereid waren om hem in zijn aangifte te ondersteunen. De raadsvrouw heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Alvorens in te gaan op de bewijsmiddelen merkt de rechtbank het volgende op. Het pand aan de [adres] te Groningen heeft drie woonlagen, te weten de begane grond en daarboven twee verdiepingen. Door de bewoners wordt aangegeven dat het pand drie verdiepingen hoog is. Hierbij tellen zij de begane grond als eerste verdieping. Waar in de bewijsmiddelen staat vermeld 'derde verdieping' dient dan ook te worden gelezen de tweede verdieping, voor de 'tweede verdieping' dient te worden gelezen de eerste verdieping en voor de 'eerste verdieping' de begane grond. [1]
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 augustus 2016, opgenomen op pagina 25 van het dossier met nummer PL0100 20162324-10 d.d. 7 september 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik woon in een pand aan de [adres] in Groningen. Ik deel een kamer op de derde etage met een andere jongen, [verdachte] . Op zondag 14 augustus 2016 kwam ik thuis op mijn kamer. Ik zag dat [verdachte] in bed lag. Omdat ik niet kon slapen zette ik de televisie aan om nog wat te kijken. Dit vond [verdachte] kennelijk niet leuk, want hij zei mij dat ik de televisie uit moest doen. Ik heb hierna het raam op de kamer opengezet en stond nog even naar buiten te kijken. Plotseling voelde ik toen een duw in mijn rug en viel ik uit het raam naar beneden. Ik ben aan mijn linkerhand geopereerd om de wijsvinger weer recht te kunnen krijgen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 23 augustus 2016, opgenomen op pagina 37 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] (V: politie en A: getuige)
Op 14 augustus 2016 zag ik twee jongens in een kamer. Ik had goed zicht op de kamer van het incident. Ik hoorde lawaai, voor ongeveer 15 minuten. Na ongeveer een 10 à 15 minuten keek ik naar buiten. Ik hoorde alsof er spullen kapot gegooid werden. Alsof er ruzie was. Ik keek vanuit mijn kamer. Ik zag dat er een jongen uit het raam hing. Hij werd vastgehouden door een andere jongen. Kort hierna liet degene die de man vast hield hem los. Toen de jongen viel, raakte hij eerst nog een raam van de tweede verdieping. Hierna kwam hij op de grond terecht. De persoon kan niet gevallen zijn tijdens deze ruzie want ik zag dat de man de jongen bij de hand vast hield en hem bewust naar beneden gooide.
V: Kan het zijn dat de man de jongen probeerde vast te houden om een val te voorkomen?
A: Dat denk ik echt niet. Hij hield hem vast en gooide hem opzettelijk naar beneden. Ik hoorde dat er een heftige ruzie was bij de kamer.
V: U hebt het steeds over "gooien". Is de jongen naar beneden gegooid of is hij los gelaten?
A: Nee niet gegooid. Hij liet hem los. Nadat de jongen op de grond lag, zag ik dat er licht aan ging op de kamer waar het incident plaats had gevonden. Ik zag toen een man staan. Ik herkende deze man. Ik hoorde later hoe hij heette. Ik begreep dat het [verdachte] was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 25 augustus 2016, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
In de nacht van zaterdag op zondag zat ik op mijn kamer. Op een gegeven moment hoorde ik iets van een ruzie van een kamer waar het incident plaats heeft gevonden. Ik deed mijn raam open en keek naar buiten. Ik zag toen dat er twee personen ruzie hadden. Eén van de personen kende ik niet, de ander heet [slachtoffer] . De andere jongen is Afrikaan. De Afrikaan lag op zijn eigen bed, ik hoorde dat [slachtoffer] die Afrikaan aansprak. Alleen [slachtoffer] hoorde ik spreken/schreeuwen. Er ontstond een ruzie tussen hen. Er ontstond een gevecht en ze kwamen dichtbij het raam. Een ieder probeerde de ander uit het raam te gooien. De Afrikaan duwde [slachtoffer] en de Afrikaan had [slachtoffer] nog vast toen hij uit het raam hing. Daarna liet de Afrikaan [slachtoffer] los en toen viel [slachtoffer] op de grond. Het licht op de kamer van [slachtoffer] en de Afrikaan was uit. Nadat [slachtoffer] uit het raam viel, heeft de Afrikaan het licht aangedaan.
De Afrikaan duwde [slachtoffer] tegen het raam aan. De Afrikaan begon [slachtoffer] beetje bij beetje naar buiten te duwen. Het ging echt in stukjes. Uiteindelijk hing [slachtoffer] uit het raam. Eerst ging het hoofd van [slachtoffer] naar buiten. [slachtoffer] verzette zich met zijn benen. Daarna tilde de Afrikaan [slachtoffer] naar buiten. Toen de Afrikaan [slachtoffer] uit het raam hing, hield [slachtoffer] zich vast met het been tegen het raam. Het bovenlichaam van [slachtoffer] hing uit het raam. [slachtoffer] hing toen ondersteboven. Met de benen probeerde [slachtoffer] zich te verzetten. Eenmaal buiten had de Afrikaan [slachtoffer] vast aan zijn armen. Het hoofd van [slachtoffer] hing naar beneden, het been zat vast bij het raam. De Afrikaan haalde het been weg en hierdoor zakte het been naar beneden. Op dat moment draaide [slachtoffer] weer recht zodanig dat hij met zijn benen naar beneden hing. Vervolgens zie ik dat de Afrikaan [slachtoffer] los laat en laat vallen. Ik zie dat [slachtoffer] op de tweede etage nog een vensterbank raakt, en dan op de grond terecht komt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ongeloofwaardig zijn omdat de verklaringen op onderdelen afwijken van elkaar. Bij de politie heeft zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] verklaard dat zij eerst hebben gehoord dat er ruzie is ontstaan tussen verdachte en aangever en dat zij vervolgens hebben gezien dat aangever uit het raam hing terwijl verdachte aangever vasthield en dat verdachte aangever heeft losgelaten waardoor aangever naar beneden is gevallen. De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] in hoofdlijnen consistent zijn. Dat de getuigenverklaringen op onderdelen afwijken van elkaar doet aan de betrouwbaarheid niet af.
Op grond van voornoemde getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat aangever uit het raam is gevallen, door toedoen van verdachte. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever tijdens een worsteling uit het raam van hun kamer op de tweede verdieping heeft doen hangen en aangever vervolgens heeft losgelaten, waardoor aangever naar beneden is gevallen.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de gedraging van verdachte een poging tot zware mishandeling oplevert. Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag is vervolgens of het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu het eventueel optreden van zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolgd in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Tijdens een worsteling heeft verdachte aangever uit het raam van hun kamer op de tweede verdieping doen hangen. Verdachte heeft, toen aangever uit het raam hing, aangever bij zijn armen vastgehouden en hem bewust losgelaten, waardoor aangever naar beneden is gevallen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat door een val vanaf de tweede verdieping van een gebouw de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is, zodat kan worden aangenomen dat ook verdachte zich bewust was van deze kans. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel aanvaard door aangever uit het raamkozijn te werken en terwijl hij uit het raam van een kamer op de tweede verdieping hing, los te laten. Dat zwaar lichamelijk letsel is uitgebleven is niet aan verdachte te danken, maar is een gelukkig toeval. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en acht het primair ten laste gelegde bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 augustus 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- tijdens een worsteling die [slachtoffer] uit het raam van hun kamer op de tweede verdieping heeft doen hangen en
- vervolgens toen [slachtoffer] uit het raam hing, die [slachtoffer] bij zijn arm(en) heeft vastgehouden en hem toen heeft losgelaten, waardoor die [slachtoffer] naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 25 september 2017, opgemaakt door C.A.J. Veldman. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in dat bij verdachte sprake is van ernstige psychiatrische problematiek. Het meest op de voorgrond staat de psychotische stoornis, die te diagnosticeren valt als schizofrenie, paranoïde type. Daarnaast was verdachte in het verleden bekend met middelengebruik (alcohol en wiet), een stemmingsstoornis en PTSS. Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde verdachte zeer waarschijnlijk in een psychotische toestand. De psychotische stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De doorwerking in het ten laste gelegde kan niet worden onderzocht omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent. Ook kan er geen advies over de mate van toerekenbaarheid worden gegeven.
De rechtbank overweegt op grond van het bovenstaande, de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. De psychische problematiek van verdachte is, zoals blijkt uit het de psychologische rapportage van 22 mei jl. de afgelopen tijd in remissie, mogelijk door het gebruik van de huidige anti-psychotische medicatie. Voor wat betreft de strafoplegging van verdachte gaat de rechtbank er echter van uit, gezien de hiervoor weergegeven inhoud van het psychiatrisch rapport, dat het primair ten laste gelegde niet ten volle aan verdachte kan worden toegerekend.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie de mogelijke mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid en het tijdsverloop meegenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat er bij verdachte sprake is van ernstige psychiatrische problematiek. Daarnaast zit verdachte in een procedure om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, zou de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze procedure kunnen doorkruisen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is bereid en in staat om een taakstraf uit te voeren, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Op 14 augustus 2016 verbleef verdachte in een kamer van de opvanglocatie voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Die nacht heeft verdachte ruzie gekregen met aangever, die op dat moment zijn kamergenoot was. Er is een worsteling ontstaan en tijdens de worsteling heeft verdachte aangever uit het raam van hun kamer op de tweede verdieping gewerkt en doen hangen. Vervolgens heeft verdachte aangever losgelaten waardoor aangever naar beneden is gevallen.
Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. De rechtbank overweegt dat hoewel het incident relatief gunstig is afgelopen (aangever heeft door de val slechts zijn vinger gebroken) de gevolgen ook veel ernstiger hadden kunnen zijn. Dat dit niet het geval is, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Verschillende personen zijn getuige geweest van het incident. Voor hen moet het een schokkende ervaring zijn geweest om aangever door toedoen van verdachte naar beneden te zien vallen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 mei 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht, nu het bewezenverklaarde is gepleegd vóór een eerdere veroordeling.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 30 mei 2018 volgt dat verdachte momenteel in het AZC in Heerlen verblijft wat hem naar eigen zeggen rust biedt. Verdachte heeft momenteel begeleiding vanuit het AZC.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank is echter van oordeel dat kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het ten laste gelegde niet ten volle aan verdachte kan worden toegerekend, alsmede het tijdsverloop. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te koppelen nu uit het psychologisch onderzoeksrapport d.d. 22 mei 2018 volgt dat de psychotische problematiek van verdachte onder invloed van medicatie in remissie is en verdachte deze medicatie inneemt.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 403,91 ter vergoeding van materiële schade en € 750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer] heeft de officier van justitie gevorderd dat de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 3,96. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde materiële schade staat het oorzakelijk verband tussen de schadeposten en het ten laste gelegde onvoldoende vast. Dit deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De immateriële schade dient volledig te worden toegewezen. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen nu zij vrijspraak heeft bepleit van het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering te matigen. Ten aanzien van de toewijzing van de schadepost 'pijnstilling' heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het bewezen verklaarde feit materiële schade is toegebracht. Met betrekking tot de post "pijnstilling" is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht bovengenoemde schadepost, die niet door de verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2016.
Met betrekking tot de overige posten op de vordering ter zake van materiële schade is de rechtbank van oordeel dat het verband tussen voornoemde schadeposten en het primair bewezen verklaarde onvoldoende is komen vast te staan. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat door het bewezen verklaarde feit aan [slachtoffer] immateriële schade is toegebracht. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het dossier volgt dat er sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij. De rechtbank zal derhalve de vordering matigen tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 2016. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 253,96(zegge: tweehonderd drieënvijftig euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 253,96 (zegge: tweehonderd drieënvijftig euro en zesennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2016. Dit bedrag bestaat uit
€ 3,96 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Oostveen, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juli 2018.

Voetnoten

1.Zie het naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 7 september 2016, opgenomen op pagina 4 van het dossier met nummer PL0100 20162324-10 d.d. 7 september 2016, inhoudende als relatering van verbalisant.