ECLI:NL:RBNNE:2018:2980

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
7022021 / CV EXPL 18-5205
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van niet genoten vakantiedagen en wettelijke verhogingen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen Renew Payroll Events & Horeca B.V. met als doel betaling van niet genoten vakantiedagen en de wettelijke verhogingen daarover. De eisers, vertegenwoordigd door F. van Hes, hebben hun vorderingen gebaseerd op de stelling dat Renew hen niet tijdig heeft betaald voor opgebouwde vakantiedagen en vakantiegeld bij het einde van hun dienstverband. De gedaagde, Renew, heeft verweer gevoerd en betwist dat er nog openstaande bedragen zijn, en heeft aangevoerd dat zij aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 13 juli 2018, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 25 juli 2018 geoordeeld dat Renew voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gevorderde bedragen zijn voldaan. De vorderingen van eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grondslag is voor de gevorderde wettelijke verhogingen, aangezien Renew niet in verzuim is geraakt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak-/ rolnummer: 7022021 / CV EXPL 18-5205
Vonnis in kort geding van 25 juli 2018
in de zaak van

1.[A]

wonende te [woonplaats] ,

2.[B] ,

wonende te [woonplaats]

3.[C] ,

wonende te [woonplaats] .

4.[D] ,

wonende te [woonplaats]

5.[E] ,

wonende te [woonplaats] ,

6.[F] ,

wonende te [woonplaats] ,

7.[G] ,

wonende te Leeuwarden,

8.[H] ,

wonende te [woonplaats] ,

9.[I] ,

wonende te [woonplaats] ,

10.[J] ,

wonende te [woonplaats] ,

11.[K] ,

wonende te [woonplaats] ,

12.[L] ,

wonende te [woonplaats] ,

13.[M] ,

wonende te [woonplaats] ,

14.[N] ,

wonende te [woonplaats] ,

15.[O]

wonende te [woonplaats] ,

16.[P] ,

wonende te [woonplaats] ,

17.[Q] ,

wonende te [woonplaats] ,

18.[R] ,

wonende te [woonplaats] ,

19.[S] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: F. van Hes te Apeldoorn
tegen
de besloten vennootschap
RENEW PAYROLL EVENTS & HORECA B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I. Duijts te Breda.
Partijen zullen hierna [eisers] en Renew genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de namens [eisers] uitgebrachte dagvaarding van 5 juli 2018, inclusief producties;
  • de door partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 13 juli 2018, ter gelegenheid waarvan partijen hun stellingen aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota nader hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Renew drijft een onderneming die (onder meer) gespecialiseerd is in het uitlenen, uitzenden en via payrolling plaatsen van personeel in de events- en horecabranche.
2.2.
Sinds 2015 heeft Renew in opdracht van de vennootschap onder firma [T] te Leeuwarden (hierna te noemen: [T] ) en op basis van steeds nieuwe contracten tientallen flexwerkers, waaronder [eisers] , ter beschikking gesteld.
2.3.
Begin oktober 2017 heeft [T] Renew verzocht om een raamovereenkomst op te stellen, die uiteindelijk door Renew en [T] op 23 oktober 2017 is ondertekend. De raamovereenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar, ingaande op 9 oktober 2017 en eindigende op 8 oktober 2019. Op grond van deze raamovereenkomst zou Renew de gehele personeelsadministratie en loonbetaling (payrolling) verzorgen.
2.4.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2018 heeft Van Hes namens [T] de raamovereenkomst tegen 1 maart 2018 opgezegd als gevolg van een tussen partijen gerezen conflict.
2.5.
Bij brief van 23 februari 2018 heeft Renew [T] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de tussentijdse opzegging door [T] .
2.6.
Vervolgens heeft de raadsman van [T] , mr. S.A.G. de Vries te Heerenveen (hierna te noemen: mr. De Vries), de raamovereenkomst tussen Renew en [T] bij brief van 28 februari 2018 per direct buitengerechtelijk ontbonden.
2.7.
Tussen Renew en [T] loopt thans bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een rechtszaak waarbij partijen over en weer vanwege geleden schade een vordering op elkaar stellen te hebben.
2.8.
Renew heeft met betrekking tot [eisers] over de vierwekelijkse periode maart 2018 voor het laatst loon betaald.
2.9.
Ten aanzien van het overdragen dan wel uitbetalen van de vakantiegelden en opgebouwde doch niet opgenomen vakantiedagen van [eisers] is discussie gerezen tussen Renew en [T] . In dat kader heeft Renew bij brief van 15 maart 2018 onder andere het volgende aan [eisers] geschreven:
' [T] (...) heeft jou te kennen gegeven dat de opgebouwde vakantie-uren en het vakantiegeld mee overgenomen zullen worden naar de nieuwe samenwerkingspartner. Helaas is de mededeling van [T] (...) niet met ons gecommuniceerd Vanuit onze CAO en om juridische redenen is het niet mogelijk om dit uit te voeren. Op het moment dat jouw plaatsing officieel wordt beëindigd, zal de eindafrekening voor je overgemaakt worden en deze zal door ons rechtstreeks aan jou uitbetaald gaan worden.'

3.De vordering

3.1.
De vorderingen van [eisers] strekken ertoe, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Renew veroordeelt tot betaling:
I. aan [A] van een bedrag van € 1.095,04 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 692,00 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.384,00;
II. aan [B] van een bedrag van € 1.174,49 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 695,27 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.390,54;
III. aan [C] van een bedrag van € 2.181,45 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van € 808,10 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.616,19;
IV. aan [D] van een bedrag van € 649,59 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van € 269,50 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € € 539,00;
V. aan [E] van een bedrag van € 799,13 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 338,76 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 677,51;
VI. aan [F] van een bedrag van € 1.190,00 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 504,00 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.009,60;
VII. aan [G] van een bedrag van € 976,00 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 539,00 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.079,36;
VIII. aan [H] van een bedrag van € 1.189,58 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 771,02 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.542,03;
IX. aan [I] van een bedrag van € 274,32 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 229,00 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 459,23;
X. aan [J] van een bedrag van € 1.964,95 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 688,15 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.376,29;
XI. aan [K] van een bedrag van € 2.169,82 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 761,11 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.522,21;
XII. aan [L] van een bedrag van € 164,88 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 254,94 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 509,87;
XIII. aan eiser [M] van een bedrag van € 1.703,24 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van € 722,23 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.444,45;
XIV. aan [N] van een bedrag van € 518,60 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 195,20 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 390,40;
XV. aan [O] van een bedrag van € 236,38 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 100,37 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 200,74;
XVI. aan [P] van een bedrag van € 2.737,21 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 924,37 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 1.848,74;
XVII. aan [Q] van een bedrag van € 176,00 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 402,98 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 805,96;
XVIII. aan [R] van een bedrag van € 651,95 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 270,42 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 540,83;
XIX. aan [S] van een bedrag van € 752,72 bruto wegens reserveringen wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over deze som van 50% ex artikel 7:625 BW en van een bedrag van
€ 319,46 bruto, zijnde de wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde vakantiegeld van € 638,91;
aan [eisers] van de wettelijke rente over de respectievelijke vorderingen, te rekenen vanaf 26 maart 2018, dan wel te rekenen vanaf 11 juni 2018, dan wel te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
van de kosten van deze procedure.
3.2.
Renew voert verweer, waarbij zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover van belang, in het navolgende worden ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

Spoedeisendheid
4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen moet worden geoordeeld dat [eisers] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorzieningen.
Rechtsvraag
4.2.
De kern van de procedure betreft de vraag of Renew bij het einde van het dienstverband gehouden is aan [eisers] te voldoen i) een bedrag wegens opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over dit bedrag van 50% ex artikel 7:625 BW en ii) de wettelijke verhoging van 50% over het beweerdelijk te laat betaalde vakantiegeld. De kantonrechter overweegt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en hij overweegt daartoe het volgende.
4.3.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat Renew de gevorderde gelden met betrekking tot de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen inmiddels heeft voldaan aan [eisers] Renew heeft ter onderbouwing hiervan de betreffende loonspecificaties met betrekking tot de eindafrekeningen overgelegd, evenals de betaalopdrachten respectievelijk de bankafschriften waaruit de betalingen blijken. [eisers] heeft de ontvangst van deze betalingen niet betwist. De stelling van [eisers] dat Renew met betrekking tot alle eisers niet volledig aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, is niet komen vast te staan. [eisers] heeft daartoe niets althans onvoldoende gesteld, behalve dat niet aan [K] , eiser sub 11, is betaald. Renew heeft daartoe evenwel aangevoerd dat zij in verband met gelegd beslag de gelden bestemd voor [K] heeft overgemaakt naar de daarvoor aangewezen deurwaarder. De vordering tot betaling van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
Dat Renew bovenbedoelde gelden te laat heeft voldaan op grond waarvan Renew gehouden zou zijn tot het betalen van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, is voorshands niet aannemelijk geworden. [eisers] heeft zulks wel gesteld, maar Renew heeft een en ander gemotiveerd betwist, zich daarbij op het standpunt stellend dat zij [eisers] bij brief van 15 maart 2018 heeft meegedeeld dat een eindafrekening wordt opgemaakt indien de plaatsing van [eisers] officieel wordt beëindigd (zie rechtsoverweging 2.9). Hoewel Renew erkent dat de overeenkomsten thans geacht moeten worden te zijn geëindigd, heeft zij in dat kader gemotiveerd aangevoerd dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot op de dag van vandaag niet heeft plaatsgevonden door [eisers] dan wel diens gemachtigde. Renew heeft voorts onbetwist aangevoerd dat enkel is gecommuniceerd dat [eisers] elders in dienst zou treden, dan wel zou (zijn) (ge)treden, eerst bij Flexpedia en later bij [T] . Dat de opzegging per de laatste verloningsperiode van 26 maart 2018 is gedaan, zoals betoogd door [eisers] , is dan ook voorshands niet aannemelijk geworden. Nu van een formele beëindiging van de arbeidsovereenkomst in vorenbedoelde zin geen sprake was en pas vanaf het moment van het einde van de arbeidsrelatie (de loonwaarde van) de opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen vorderbaar en inbaar zijn, kan niet voorshands geoordeeld worden dat Renew ter zake daarvan in verzuim is geraakt. De vordering tot betaling van de wettelijke verhoging over de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen zal dan ook eveneens worden afgewezen.
4.5.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging over de beweerdelijk te late betaling van het vakantiegeld. Voorshands is niet aannemelijk dat Renew deze gelden niet tijdig heeft voldaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij in verzuim is geraakt.
4.6.
Nu de vorderingen genoemd in rechtsoverweging 3.1 sub I tot en met XIX worden afgewezen, bestaat er geen grondslag voor toewijzing van de gevorderde wettelijke rente over de respectievelijke vorderingen.
Proceskosten
4.7.
[eisers] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van Renew vastgesteld op een bedrag van
€ 600,00, zijnde het salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af;
5.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Renew vastgesteld op een bedrag van € 600,00;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
C 380