In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft zes verdachten veroordeeld, waarbij de hoofdverdachte als leider van de organisatie fungeerde en de anderen ondersteunende rollen vervulden. De organisatie was actief in de handel van cocaïne en had een grote klantenkring met tientallen transacties per dag. De opgelegde gevangenisstraffen varieerden van 14 tot 48 maanden, afhankelijk van de rol van de verdachte in de organisatie.
De officier van justitie vorderde een bedrag van € 9.500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op de periode waarin de veroordeelde cocaïne verhandelde. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van 217 dagen cocaïne heeft verhandeld, waarbij de rechtbank de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als betrouwbaar heeft beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 7.590,00, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.