ECLI:NL:RBNNE:2018:2974

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
18-750039-17 ontnemingsvordering
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie met ontnemingsvordering

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden zes verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachten elk een specifieke rol vervulden binnen de organisatie, waarbij één verdachte als leider fungeerde en de anderen ondersteunende taken uitvoerden. De organisatie was actief van 31 mei 2015 tot 1 mei 2017 en verzorgde tientallen deals per dag, wat resulteerde in aanzienlijke financiële voordelen. De rechtbank legde gevangenisstraffen op die varieerden van 14 tot 48 maanden en bepaalde dat er wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen moest worden, variërend van € 6.360,00 tot € 320.068,00. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van € 640.136,00, gebaseerd op berekeningen van de opbrengsten uit de cocaïnehandel. De verdediging bestreed de berekeningen en stelde dat de werkelijke periode van handel korter was en dat er sprake was van dubbeltelling van afnemers. De rechtbank verwierp deze verweren en concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op € 320.068,00, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750039-17
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte ],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende [woonadres],
thans gedetineerd in de P.I. Zwaag,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 29 mei 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), wordt geschat, en dat de rechtbank de veroordeelde zal verplichten tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 640.136,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in de zaak met parketnummer 18/750039-17.
De behandeling heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 11, 12, 14 en 28 juni 2018. Verdachte is op 11, 12 en 14 juni 2018 verschenen, telkens bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. P.M. van der Spek, heeft ter terechtzitting van 12 juni 2018 gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op € 640.136,00.
De berekening is als volgt.
De opbrengst is berekend aan de hand van de verklaringen van 17 afnemers die, volgens eigen opgave, voor in totaal € 116.995,00 aan cocaïne hebben gekocht. Per afnemer is gemiddeld voor € 6.882,06 cocaïne gekocht. Gelet op de 212 unieke telefoonnummers afkomstig uit de ‘werktelefoon’ betekent dit een opbrengst van in totaal € 1.458.996,72.
De inkoopkosten zijn berekend aan de hand van de verhandelde cocaïne. Berekend is dat voor de cocaïne € 45,00 per gram is betaald door de afnemers. Dit betekent dat er in totaal
(€ 1.458.996,72 / € 45,00 =) 32.422,15 gram (oftewel 32,42 kilo) cocaïne is verhandeld.
De inkoopkosten voor de cocaïne bedragen € 23.000,00 per kilo, waardoor er voor
€ 745.660,00 aan cocaïne is ingekocht.
De loonkosten zijn berekend aan de hand van de door [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gewerkte dagen à € 100,00 per dag. In totaal is € 73.200,00 aan loonkosten betaald.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt de opbrengst van € 1.458.996,72 minus de kosten (inkoop € 745.660,00 en loon € 73.200,00) en is derhalve € 640.136,72. Veroordeelde en [medeverdachte 5] vormden een gezamenlijke huishouding, zodat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de berekening bestreden en gesteld dat de wijze van berekenen ondeugdelijk is dan wel dat de uitkomst daarvan aanzien gematigd moet worden.
Ten eerste moet het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend worden naar de periode waarin de rechtbank de handel in cocaïne bewezen acht. De raadsman heeft bepleit dat er conform de bekennende verklaring van veroordeelde slechts sprake is van 8 maanden handel in cocaïne, dan wel dat de periode niet eerder is aangevangen dan op 7 januari 2016.
Ten tweede kan niet worden uitgegaan van 212 afnemers, louter en alleen omdat er 212 identieke nummers zijn aangetroffen op de ‘werktelefoon’. Er kan immers sprake zijn van dubbeltelling en er kan door één afnemer gebruik zijn gemaakt van verschillende telefoonnummers. Ook blijkt niet dat door alle gebruikers van deze telefoonnummers gedurende de gehele periode van twee jaar cocaïne is afgenomen.
Ten derde zijn de 17 gehoorde afnemers niet representatief voor de 212 gestelde afnemers, aangezien deze zijn geselecteerd op basis van frequentie en hoeveelheid. Ook zijn aan de afnemers sturende vragen gesteld zoals onder andere blijkt uit het verhoor van [afnemer 1]. Uit de telefoongegevens blijkt dat zij, anders dan zij heeft verklaard, niet iedere dag telefonisch contact heeft gehad met de ‘werktelefoon’.
Ten vierde is de verkoopprijs € 40,00 per gram cocaïne, omdat uit de verklaringen van afnemers blijkt dat er € 20,00 per halve gram cocaïne moest worden betaald.
Ten vijfde is in de berekening geen rekening gehouden met de transportkosten en de telefoonkosten.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 12 juli 2018 in de onderliggende strafzaak
- het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met bijlagen op pagina 1791 e.v. van het dossier in de strafzaak.

Beoordeling

Het vonnis van 12 juli 2018
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 12 juli 2018 in de zaak met parketnummer 18/750039-17 onder meer veroordeeld ter zake van: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 36e, derde lid, Sr. kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De periode.
Blijkens het vonnis is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde zich vanaf 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Deze periode behelst 699 dagen.
In de strafzaak zijn de verweren van de verdediging tot vrijspraak en inkorting van de bewezenverklaarde periode verworpen, zodat deze in het kader van het verweer tegen de ontnemingsvorderingen hier niet opnieuw behoeven te worden besproken. Verwezen wordt naar het vonnis.
De verkoopprijs.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] [1] en [medeverdachte 3] [2] en de afnemers [afnemer 4] [3] en [afnemer 5] [4] leidt de rechtbank af dat een klein bolletje cocaïne 0,4 gram weegt en een groot bolletje cocaïne weegt 0,9 gram.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 5] [5] , [medeverdachte 3] [6] en [medeverdachte 2] [7] en de afnemers [afnemer 2] [8] , [afnemer 3] [9] , [afnemer 4] [10] [afnemer 4] [afnemer 5] [11] , [afnemer 6] [12] , [afnemer 7] [13] , [afnemer 8] [14] en [afnemer 9] [15] leidt de rechtbank af dat voor een klein bolletje cocaïne € 20,00, voor een groot bolletje cocaïne € 45,00 en voor 5 gram € 200,00 is betaald door de afnemers.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is derhalve in het voordeel van de veroordeelde uitgegaan van een opbrengst/verkoopprijs van gemiddeld € 45,00 per gram cocaïne. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
De berekeningswijzen opbrengst.
Uit het dossier [16] leidt de rechtbank vier verschillende manieren af waarop de opbrengst kan worden berekend, te weten:
a. a) de totale aankoopprijs per afnemer aan de hand van hun eigen verklaring, uitgaande van een gemiddelde van 17 afnemers doorberekend naar in totaal 212 afnemers;
b) de hoeveelheden afgenomen cocaïne per afnemer aan de hand van hun eigen verklaring, uitgaande van een gemiddelde van 15 afnemers doorberekend naar in totaal 212 afnemers;
c) de afzet per week;
d) de afzet berekend naar de opbrengst zoals deze blijkt uit de tapgesprekken gedurende 8 dagen.
Algemeen ad a en b.
De officier van justitie is bij de vordering uitgegaan van de berekening conform ad a. Namens de verdediging is uitdrukkelijk verweer gevoerd op de uitgangspunten gebruikt in ad a en b, aangezien hierbij het aantal afnemers is gerelateerd aan het aantal telefoonnummers.
Uit het proces-verbaal [17] blijkt dat er 215 telefoonnummers zijn geregistreerd.
Van deze telefoonnummers zijn er 53 waarbij is opgenomen ‘no-hit ciot’ dan wel dat geen gegevens bekend zijn geworden. Onbekend is derhalve of deze niet traceerbare telefoonnummers zijn gebruikt door personen van wie een telefoonnummer wel op de lijst voorkomt met bijbehorende NAW-gegevens (tenaamstelling van de telefoonnummers). De rechtbank zal daarom deze 53 telefoonnummers in mindering brengen om een mogelijke dubbeltelling van afnemers te voorkomen.
Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat van 4 NAW-gegevens [18] meerdere telefoonnummers op de lijst voorkomen. De rechtbank zal deze telefoonnummers eveneens niet in de berekening meenemen om dubbeltelling van afnemers te voorkomen.
Verder is opvallend dat er 8 telefoonnummers op de lijst voorkomen met NAW-gegevens waarvan aannemelijk is dat deze telefoonnummers van bedrijven zijn. [19] De rechtbank zal deze telefoonnummers bij de berekening meenemen, want niet is uit te sluiten dat deze telefoonnummers op de lijst staan vanwege het kopen van cocaïne. [afnemer 7] heeft immers verklaard dat hij het telefoonnummer op naam van zijn [bedrijf] gebruikt om cocaïne te bestellen. [20]
Het aantal geregistreerde telefoonnummers dat te relateren is aan een afnemer is derhalve: 215 – 53 – 4 = 158 telefoonnummers. Dit zijn unieke telefoonnummers en de rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstelling dat het aantal afnemers afwijkt van dit aantal. Uit het dossier blijkt immers dat een aantal afnemers [21] verklaart dat zij ook met andere telefoonnummers cocaïne bestellen (waarbij deze niet door de rechtbank als dubbeltelling op de lijst zijn geconstateerd), terwijl andere afnemers [22] verklaren dat zij voor meerdere personen cocaïne bestellen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er 158 afnemers waren in de bewezenverklaarde periode.
Ad a.
Uit de verklaringen van de 17 afnemers blijkt dat zij gezamenlijk voor in totaal € 116.995,00 aan cocaïne hebben gekocht, te weten € 6.882,06 per afnemer. [23] Doorberekend naar 158 afnemers betekent dit een totale opbrengst van
€ 1.087.365,48.
Gelet op de periode van 699 dagen bedraagt de dagopbrengst gemiddeld € 1.555,60.
Dit past bij de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
[medeverdachte 3] heeft immers verklaard dat de dagopbrengst op een drukke dag tussen de
€ 1.500,00 - € 3.500,00 bedroeg en op niet drukke dagen tussen de € 900,00 - € 1.200,00. [24]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de dagomzet op een rustige dag tussen de € 900,00 –
€ 1.000,00 bedroeg en op drukke dagen tot € 2.000,00. [25]
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging omtrent de hoogte van het door afnemers verklaarde bedrag, aangezien deze over de gehele periode gemiddeld past bij de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Ad b.
Uit de verklaringen van 15 afnemers blijkt dat zij gezamenlijk in totaal 43,76 gram cocaïne per week kochten, te weten 2,91 gram per afnemer per week of 0,41 gram per afnemer per dag. [26] Doorberekend naar 158 afnemers betekent dit een verkoop van 64,78 gram cocaïne per dag.
Dat betekent dat in de periode van 699 dagen voor in totaal (64,78 x 699 =) 45.281,22 gram cocaïne is gekocht door afnemers. Volgens de afnemers is gemiddeld € 45,00 per gram cocaïne betaald. Volgens deze rekenmethode is de totale opbrengst dus
€ 2.037.654,90.
Gelet op de periode van 699 dagen bedraagt de dagopbrengst gemiddeld € 2.915,10.
Dit past bij de verklaring van [medeverdachte 3]. Hij heeft verklaard dat hij per werkdag tussen de 20-30 grote bolletjes cocaïne en 60-100 kleine bolletjes cocaïne aan voorraad kreeg. [27]
Uitgaande van voorgaande is aan voorraad cocaïne minimaal tussen de 42 en 67 gram per dag verkocht. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij aan veroordeelde en [medeverdachte 5] doorgaf als de voorraad op was. [28] Ook uit het chatgesprek tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] blijkt dat er gedurende een werkdag voorraad aan de dealers werd afgeleverd. [29]
Voornoemde berekening van de opbrengst conform de methode van ad b blijkt uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en is niet als ondeugdelijk of onaannemelijk aan te merken.
Ad c.
Uit het dossier blijkt een berekeningswijze op basis van een afzet van 1 kilogram cocaïne per week. Deze schatting van 1 kilogram is gebaseerd op TCI informatie en zou moeten blijken uit de frequentie van het rijden naar Hoorn/Amsterdam voor het ophalen van de cocaïne. Deze berekeningswijze is echter niet te verifiëren met enig bewijsmiddel, zodat deze wijze van het berekenen van de opbrengst niet deugdelijk is.
Ad d.
De afzet is tevens aan de hand van de tapgesprekken over 8 dagen, te weten 12, 17, 25, 26, 27 en 28 februari 2017, 1 en 4 maart 2017, berekend. [30]
12 februari 2017.
Uit het tapgesprek op 12 februari 2017 volgt dat [medeverdachte 4] die dag begon met een voorraad cocaïne van: 117 kleine bolletjes, 43 grote bolletjes en 9 zakken van 5 gram.
Uit het tapgesprek op 13 februari 2017 volgt dat [medeverdachte 4] van de vorige dag nog 22 kleine bolletjes en 30 grote bolletjes heeft overgehouden.
Op 12 februari 2017 is dus kennelijk verkocht: 95 kleine bolletjes, 13 grote bolletjes en 9 zakken van 5 gram cocaïne. [31]
De opbrengst is, met inachtneming van de hiervoor genoemde verkoopprijzen:
- 95 x € 20,00 = € 1.900,00
- 13 x € 45,00 = € 585,00
- 9 x € 200,00 = € 1.800,00.
Dus in totaal is de opbrengst die dag: € 4.285,00.
17 februari 2017.
Uit het tapgesprek op 18 februari 2017 volgt dat de dag ervoor meer dan € 4.000,00 is omgezet. [32]
25 februari 2017.
Uit het tapgesprek op 26 februari 2017 volgt dat de dag ervoor precies € 7.000,00 is omgezet. [33]
26 februari 2017.
Uit het tapgesprek op 26 februari 2017 volgt dat er 40 kleine bolletjes, 14 grote bolletjes en 10 zakken van 5 gram cocaïne zijn verkocht. [34]
De opbrengst is, met inachtneming van de hiervoor genoemde verkoopprijzen:
- 40 x € 20,00 = € 800,00
- 14 x € 45,00 = € 630,00
- 10 x € 200,00 = € 2.000,00.
Dus in totaal is de opbrengst die dag: € 3.430,00.
27 februari 2017.
Uit het tapgesprek op 28 februari 2017 volgt dat er de vorige dag 81 kleine bolletjes en 19 grote bolletjes cocaïne zijn verkocht. [35]
De opbrengst is, met inachtneming van de hiervoor genoemde verkoopprijzen:
- 81 x € 20,00 = € 1.620,00
- 19 x € 45,00 = € 855,00.
Dus in totaal is de opbrengst die dag: € 2.475,00.
28 februari 2017.
Uit de tapgesprekken op 28 februari 2017 om 14.29 en 21.46 uur blijkt dat [medeverdachte 2] eerst doorgeeft dat hij 73 kleine bolletjes en 25 grote bolletjes heeft. Later die dag heeft hij nog maar 13 kleine bolletjes en 20 grote bolletjes en heeft hij 1 zak van 5 gram weggedaan. [36] Die dag zijn er 60 kleine bolletjes, 5 grote bolletjes en 1 zak van 5 gram verkocht.
De opbrengst is, met inachtneming van de hiervoor genoemde verkoopprijzen:
- 60 x € 20,00 = € 1.200,00
- 5 x € 45,00 = € 225,00
- 1 x € 200,00 = € 200,00.
Dus in totaal is de opbrengst die dag: € 1.625,00.
1 maart 2017.
Uit het tapgesprek op 2 maart 2017 volgt dat de dag ervoor tussen de € 1.500,00 en
€ 2.000,00 is omgezet. [37] De rechtbank acht aannemelijk dat er die dag € 1.750,00 is omgezet.
4 maart 2017.
Uit het tapgesprek op 5 maart 2017 volgt dat de dag ervoor iets meer dan € 3.700,00 is omgezet. [38]
Het totaal aan omzet op deze 8 dagen is derhalve: € 4.285,00 + € 4.000,00 + € 7.000,00 + € 3.430,00 + € 2.475,00 + € 1.625,00 + € 1.750,00 + € 3.700,00 = € 28.265,00. De gemiddelde dagomzet is dan € 3.533,12.
Doorberekend naar de periode van 699 dagen levert dit een totale omzet op van
€ 2.469.650,88.
Voornoemde berekening volgt uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zijn objectief te noemen, volgen uit de gesprekken van de veroordeelde en de medeveroordeelden en de inhoud van de tapgesprekken is niet door de verdediging bestreden. Daarbij komt dat uit de verklaring van [medeverdachte 3] volgt, zoals hiervoor blijkt, dat de dagopbrengst op drukke dagen kon oplopen tot € 3.500,00.
De loonkosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich allen schuldig hebben gemaakt aan de handel in cocaïne gedurende verschillende periodes. Geoordeeld voor allen, bij de ontnemingsbeslissingen, is dat zij
voor hun werkzaamheden € 100,00 per dag verdienden, betaald door veroordeelde en/of [medeverdachte 5].
Het aantal gewerkte dagen is berekend aan de hand van een opgesteld werkrooster op basis van observaties en telefoontaps (door middel van stemherkenning), waarbij is gekeken naar het aantal gewerkte dagen in de periode van 7 tot en met 26 februari 2017. [39]
[medeverdachte 3].
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 3] zich vanaf 1 oktober 2016 tot 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Dit betreft een periode van 212 dagen.
Volgens de observaties en telefoontaps heeft veroordeelde gewerkt op: 8, 13, 14, 15, 16 en 17 februari 2017
. [40]
Hieruit blijkt dat [medeverdachte 3] in die periode, van in totaal 20 dagen, 6 dagen heeft gewerkt. Doorberekend naar de gehele periode van 212 dagen betekent dit dat hij (6/20 x 212 dagen=) 63,6 dagen heeft gehandeld in cocaïne.
De aan [medeverdachte 3] betaalde loonkosten zijn derhalve 63,6 x € 100,00 = € 6.360,00.
[medeverdachte 4].
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 4] zich vanaf 26 september 2016 tot 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Dit betreft een periode van 217 dagen.
Volgens de observaties en telefoontaps heeft veroordeelde gewerkt op: 9, 10, 11, 16, 19, 20 en 25 februari 2017
. [41]
Hieruit blijkt dat [medeverdachte 4] in die periode, van in totaal 20 dagen, 7 dagen heeft gewerkt. Doorberekend naar de gehele periode van 217 dagen betekent dit dat hij (7/20 x 217 dagen=) 75,9 dagen heeft gehandeld in cocaïne.
De aan [medeverdachte 4] betaalde loonkosten zijn derhalve 75,9 x € 100,00 = € 7.590,00.
[medeverdachte 1].
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 1] zich vanaf 18 april 2016 tot 23 maart 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Dit betreft een periode van 339 dagen. Hierop brengt de rechtbank 30 dagen in mindering, vanwege een auto-ongeluk. [medeverdachte 1] heeft derhalve een periode van 309 dagen gewerkt voor veroordeelde en/of [medeverdachte 5].
Volgens de observaties en telefoontaps heeft veroordeelde gewerkt op: 7 tot en met 16, 21, tot en met 25 februari 2017
. [42]
Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] in die periode, van in totaal 20 dagen, 15 dagen heeft gewerkt. Doorberekend naar de gehele periode van 309 dagen betekent dit dat hij (15/20 x 309 dagen=) 231,75 dagen heeft gehandeld in cocaïne.
De aan [medeverdachte 1] betaalde loonkosten zijn derhalve 231,75 x € 100,00 = € 23.175,00.
[medeverdachte 2].
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte 2] zich vanaf 31 mei 2015 tot 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Deze periode behelst 699 dagen.
Volgens de observaties en telefoontaps heeft veroordeelde gewerkt op: 7, 19, 21 tot en met 26 februari 2017. [43]
Hieruit blijkt dat [medeverdachte 2] in die periode, van in totaal 20 dagen, 8 dagen heeft gewerkt. Doorberekend naar de gehele periode van 699 dagen betekent dit dat hij
(8/20 x 699 dagen = ) 279,6 dagen heeft gehandeld in cocaïne.
De aan [medeverdachte 2] betaalde loonkosten zijn derhalve 279,6 x € 100,00 = € 27.960,00.
De totaal door veroordeelde en/of [medeverdachte 5] betaalde loonkosten bedragen derhalve
€ 65.085,00.
Eventuele benzinekosten en telefoonkosten.
De enkele stelling dat de gehele benzinekosten en telefoonkosten door de veroordeelde en/of [medeverdachte 5] zijn voldaan vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Daarbij is het onduidelijk wat de hoogte van dergelijke kosten is. Er is geen beeld van de gereden kilometers met auto’s, ook blijkt niet wat het verbruik van deze auto’s was. Evenmin blijkt op welke manier telefoonkosten zijn betaald en of deze telefoonkosten middels prepaid of abonnement zijn betaald.
De rechtbank zal derhalve geen rekening houden met deze kosten.
De inkoopkosten.
Uit het dossier blijkt dat de cocaïne voor € 23.000,00 per kilogram (oftewel € 23,00 per gram) is ingekocht. [44]
Gelet op de verschillende opbrengstberekeningen levert dit ook telkens een andere berekening op van de gemaakte inkoopkosten.
Ad a.
Aan de hand van de in ad a genoemde methode is de opbrengst € 1.087.365,48.
Het totaal aantal verkochte cocaïne is, met een gemiddelde verkoopprijs van € 45,00 per gram, in deze berekening 24.163,67 gram (oftewel 24,16 kilogram).
De totale inkoopkosten zijn dan 24,16 x € 23.000,00 =
€ 555.680,00.
Ad b.
Aan de hand van de in ad b genoemde methode is er 45.281,22 gram (oftewel 45,28 kilogram) cocaïne verkocht.
De totale inkoopkosten zijn dan 45,28 x € 23.000,00 =
€ 1.041.440,00.
Ad d.
Aan de hand van de in ad d genoemde methode is de opbrengst € 2.469.650,88.
Het totaal aan verkochte cocaïne is, met een gemiddelde verkoopprijs van € 45,00 per gram, in deze berekening 54.881,13 gram (oftewel 54,88 kilogram).
De totale inkoopkosten zijn dan 54.88 x € 23.000,00 =
€ 1.262.240,00.
De conclusies.
De hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft de opbrengst minus de kosten.
Voor de drie verschillende methodes levert dit de volgende berekening op.
Ad a.
Opbrengst € 1.087.365,88
Loonkosten € 65.085,00
Inkoopkosten € 555.680,00
Voordeel
€ 466.600,48
Ad b.
Opbrengst € 2.037.654,90
Loonkosten € 65.085,00
Inkoopkosten € 1.041.440,00
Voordeel
€ 931.129,90
Ad d.
Opbrengst € 2.469.650,88
Loonkosten € 65.085,00
Inkoopkosten € 1.262.240,00
Voordeel
€ 1.142.325,88
De officier van justitie heeft aansluiting gezocht bij methode ad a. Het verweer van de verdediging ziet ook telkens (voor zowel veroordeelde als voor [medeverdachte 5]) op deze methode.
In het dossier is voldoende bewijs aanwezig om te komen tot een onderbouwing van zowel methode ad a als methodes ad b en ad d.
Opmerking verdient dat methode ad d enkel is gebaseerd op tapgesprekken in de maanden februari en maart 2017. De methodes ad a en ad b zijn afgeleid uit de verklaringen van afnemers die voor een deel de gehele bewezenverklaarde periode betreffen.
Uit het vonnis van 12 juli 2018 blijkt tevens dat de rechtbank van oordeel is dat de criminele organisatie pas vanaf 7 januari 2016 is aangevangen. Ook blijkt dat veroordeelde aanvankelijk zelf ook cocaïne aan afnemers verkocht, terwijl daar later geen sprake meer van is. Aannemelijk is daarom dat vóór 7 januari 2016 de intensiteit van de handel en dus de hoeveel verkochte cocaïne lager was. Dit blijkt ook uit het aantal dealers dat vanaf die periode toeneemt, omdat [medeverdachte 1] vanaf 18 april 2016, [medeverdachte 4] vanaf 26 september 2016 en [medeverdachte 3] vanaf 1 oktober 2016 actief worden als dealer en gaan deelnemen aan de criminele organisatie. De rechtbank acht methode ad d daarom niet toepasbaar als methode voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de gehele periode.
Wel blijkt dat de methode ad d grotendeels overeenkomt met de verklaring van [medeverdachte 3] voor wat betreft de opbrengst op drukke dagen.
De methodes ad a en ad b zijn beiden bewijsbaar. De gemiddelde opbrengst per dag bij methode ad a is € 1.555,60 en bij methode ad b € 2.915,10. De gemiddelde dagopbrengst van beide methodes is € 2.235,35. Dit komt overeen met zowel de verklaringen van [medeverdachte 3] als die van [medeverdachte 2] en doet recht aan een toenemende verkochte hoeveelheid cocaïne. De methode ad a is niet geheel passend, aangezien blijkt uit methode ad d dat de dagopbrengst in die laatste periode gemiddeld vele malen hoger lag.
Bij een combinatie van methode ad a en ad b is het gemiddelde voordeel € 698.865,19.
De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde en de medeveroordeelde voordeel hebben genoten conform de vordering van de officier van justitie, te weten in totaal
€ 640.136,00.
Uit de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat veroordeelde samen met haar partner, medeveroordeelde [medeverdachte 5], van strafbare feiten heeft geprofiteerd en dat zij beiden de beschikking hebben gehad over het wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is immers sprake van een financiële eenheid van veroordeelde en [medeverdachte 5]. Zij wonen samen, voeren een gemeenschappelijke huishouding en delen hun financiën, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen [45] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in de rede zou liggen om hoofdelijke aansprakelijkheid vast te stellen. In artikel 36e, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht is echter bepaald dat deze mogelijkheid beperkt blijft tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van artikel 36e, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Nu aldus hoofdelijke aansprakelijkheidstelling niet mogelijk is, dient beoordeeld te worden hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel over veroordeelde en medeveroordeelde [medeverdachte 5] verdeeld dient te worden. Het voordeel wordt in beginsel ponds-pondsgewijs verdeeld indien omtrent de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen andere aanwijzingen bestaan. De veroordeelde, noch de medeveroordeelde, hebben inzicht gegeven in de verdeling van het uit de drugshandel verkregen voordeel. Nu niet is gebleken van aanknopingspunten voor een andere berekening, verdeelt de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-pondsgewijs. De rechtbank stelt het te betalen bedrag derhalve vast op
€ 320.068,00.
De rechtbank stelt dus de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 320.068,00en zal bepalen dat veroordeelde voornoemd bedrag dient te betalen aan de Staat.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 320.068,00.
Legt
[verdachte ]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 320.068,00(zegge: driehonderdtwintigduizend achtenzestig euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juli 2018.

Voetnoten

1.Pagina 1131.
2.Pagina 907.
3.Pagina 1250 e.v.
4.Pagina 1263 e.v.
5.Pagina 671.
6.Pagina 907.
7.Pagina 1131.
8.Pagina 1206 e.v.
9.Pagina 1216 e.v.
10.Pagina 1250 e.v.
11.Pagina 1263 e.v.
12.Pagina 1330.
13.Pagina 1373.
14.Pagina 1563 e.v.
15.Pagina 1645 e.v.
16.Pagina 1791 e.v.
17.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door [verbalisant] op 12 juni 2018.
18.Nummers 36 en 197, nummers 78 en 155, nummers 82 en 84 en nummers 127 en 173.
19.Nummer 15 op de lijst is van [bedrijf], nummer 58 op de lijst is van een [bedrijf], nummer 75 op de lijst is van [bedrijf], nummer 88 op de lijst is van [bedrijf], nummer 123 op de lijst is van [bedrijf], nummer 125 is van [bedrijf], nummer 183 is van [bedrijf] en nummer 200 is van [bedrijf].
20.Pagina 1370 e.v.
21.[afnemer 3] p. 1216 e.v. en [afnemer 10] p. 1417 e.v.
22.[afnemer 11] p. 1198 e.v., [afnemer 2] p. 1206 e.v., [afnemer 6] p. 1330 e.v., [afnemer 7] p. 1370 e.v., [afnemer 12] p. 1514 e.v., [afnemer 8] p. 1563 e.v. en [afnemer 13] p. 1604 e.v.
23.Pagina’s 1791 tot en met 1795.
24.Pagina 909.
25.Pagina 1129.
26.Pagina’s 1791 tot en met 1795.
27.Pagina 908.
28.Pagina 908.
29.Pagina’s 318 en 319.
30.Pagina 1939 e.v.
31.Pagina’s 1941 en 1942.
32.Pagina 1947.
33.Pagina 1948.
34.Pagina 1949.
35.Pagina 1951.
36.Pagina’s 1952 en 1953.
37.Pagina 1954.
38.Pagina 1955.
39.Pagina’s 1926, 1927 en 1928.
40.Pagina 1927.
41.Pagina 1927.
42.Pagina 1927.
43.Pagina 1927.
44.Pagina 1961 e.v. en pagina 1975 e.v.
45.Pagina’s 1797 en 1798.