ECLI:NL:RBNNE:2018:2972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
18-750044-17 ontnemingsvordering
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten wegens handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie met ontnemingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft zes verdachten veroordeeld, waarbij de hoofdverdachte als leider van de organisatie fungeerde en de anderen verschillende ondersteunende rollen vervulden. De organisatie was actief in de handel van cocaïne en had een grote klantenkring, met tientallen transacties per dag. De opgelegde gevangenisstraffen varieerden van 14 maanden tot 48 maanden, afhankelijk van de rol van de verdachte in de organisatie. Daarnaast is er wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, variërend van € 6.360,00 tot € 320.068,00.

De officier van justitie had op 29 mei 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 24.400,00. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op observaties en telefoontaps, waaruit bleek dat de veroordeelde gedurende een periode van 699 dagen actief was in de cocaïnehandel. De verdediging heeft betoogd dat de vordering tot ontneming afgewezen moest worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 27.960,00 en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, toegepast en geconcludeerd dat de veroordeelde niet in aanmerking kwam voor matiging van de ontneming op basis van draagkracht, aangezien niet aannemelijk was dat hij in de toekomst niet zou kunnen betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750044-17
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende [woonadres],
thans gedetineerd in de P.I. Almere Binnen,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 29 mei 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), wordt geschat, en dat de rechtbank de veroordeelde zal verplichten tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 24.400,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in de zaak met parketnummer 18/750044-17.
De behandeling heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 11, 12, 14 en 28 juni 2018. Veroordeelde is op 11, 12 en 14 juni 2018 verschenen, telkens bijgestaan door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht. Ter terechtzitting van 28 juni 2018 is veroordeelde niet verschenen, maar wel de kantoorgenoot van zijn raadsman, mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. P.M. van der Spek, heeft ter terechtzitting van 12 juni 2018 gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op € 24.400,00.
De berekening is als volgt. De periode van 31 mei 2015 tot 1 mei 2017 behelst 699 dagen. Uit observaties en telefoontaps blijkt dat veroordeelde 7 van de 20 dagen in februari 2017 heeft gewerkt hetgeen leidt tot een verdeelsleutel van 7/20. In totaal heeft veroordeelde 244 dagen in cocaïne gehandeld voor € 100,00 per dag.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen, aangezien vrijspraak van de ten laste gelegde feiten is bepleit.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden gematigd tot € 5.885,45. Veroordeelde heeft slechts 169 dagen of minder gewerkt, te weten vanaf 13 oktober 2016 als eerste dag waarop hij contact heeft met [medeverdachte 1] tot 30 maart 2017. Daarbij gaat het openbaar ministerie er kennelijk vanuit dat veroordeelde € 34,80 per dag verdiende (= € 24.400,00 / 701 gewerkte dagen).
Meer subsidiair bepleit de raadsman gebruik te maken van de bevoegdheid tot kwijtschelding dan wel matiging vanwege de (toekomstige) financiële draagkracht van veroordeelde.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 12 juli 2018 in de onderliggende strafzaak
- het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met bijlagen op pagina 2442 e.v. van het dossier in de strafzaak.

Beoordeling

Het vonnis van 12 juli 2018.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 12 juli 2018 in de zaak met parketnummer 18/750044-17 onder meer veroordeeld ter zake: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 36e, derde lid, Sr. kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank volgt de wijze van berekening conform het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict. [1] De rechtbank acht deze berekening in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Blijkens het vonnis is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde zich vanaf 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Deze periode behelst 699 dagen.
In de strafzaak zijn de verweren van de verdediging tot vrijspraak en inkorting van de bewezenverklaarde periode verworpen, zodat deze in het kader van het verweer tegen de ontnemingsvorderingen hier niet opnieuw behoeven te worden besproken. Verwezen wordt naar het vonnis.
Voorts blijkt dat veroordeelde niet op al deze dagen heeft gewerkt. Een werkrooster is opgesteld op basis van observaties en telefoontaps (door middel van stemherkenning), waarbij is gekeken naar het aantal gewerkte dagen in de periode van 7 tot en met 26 februari 2017. [2]
Volgens de observaties en telefoontaps heeft veroordeelde gewerkt op: 7, 19, 21 tot en met 26 februari 2017. [3]
Hieruit blijkt dat veroordeelde in die periode, van in totaal 20 dagen, 8 dagen heeft gewerkt. Doorberekend naar de gehele periode van 699 dagen betekent dit dat hij
(8/20 x 699 dagen =) 279,6 dagen heeft gehandeld in cocaïne.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag verdiende met het verkopen van cocaïne, afhankelijk van zijn eigen gebruik. [4]
Uit de verklaring van veroordeelde blijkt dat hij tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag verdiende met de handel in cocaïne, afhankelijk van de verrichte werkzaamheden. Voor de enkele chauffeurswerkzaamheden werd het minst betaald. [5]
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] [6] blijkt dat de dealers tussen de € 100,00 en € 150,00 per dag verdienen voor het verkopen van cocaïne.
Uit de getapte gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] op 15 en 16 maart 2017 volgt dat [medeverdachte 4] duizend euro is kwijtgeraakt en ter compensatie 10 dagen moet werken voor [medeverdachte 1]. [7]
Gelet op voornoemde is de schatting van de politie dat verdachte per dag € 100,00 verdiende aannemelijk.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft in dit geval het gewerkte aantal dagen maal de dagopbrengst, te weten 279,6 x € 100,00 = € 27.960,00.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 27.960,00 voordeel heeft genoten.
Op de voet van het bepaalde in artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering, komt de draagkracht in beginsel eerst in de executiefase aan de orde. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat veroordeelde ook in de toekomst in het geheel niet zal kunnen betalen, kan de rechter gebruik maken van zijn matigingsbevoegdheid. Nu niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van veroordeelde sprake is van een dergelijke situatie, verwerpt de rechtbank het gevoerde draagkrachtverweer.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 27.960,00.
Legt
[verdachte]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 27.960,00 (zegge: zevenentwintigduizend en negenhonderdenzestig euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juli 2018.

Voetnoten

1.Pagina 2442 e.v.
2.Pagina’s 1926, 1927 en 1928.
3.Pagina 1927.
4.Pagina 909.
5.Pagina 1128.
6.Pagina 672.
7.Pagina’s 430 en 431.