ECLI:NL:RBNNE:2018:2912

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
18-750043-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, waaronder de hoofdverdachte, een gestructureerde organisatie vormden die dagelijks tientallen deals met cocaïne uitvoerde. De hoofdverdachte fungeerde als leverancier van de drugs, terwijl zijn partner ondersteunende taken vervulde. De overige verdachten waren verantwoordelijk voor de daadwerkelijke distributie van de cocaïne aan afnemers. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 14 tot 48 maanden, afhankelijk van hun rol binnen de organisatie. Daarnaast is er wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, variërend van € 6.360,00 tot € 320.068,00. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachten duidelijk naar voren kwam uit de bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en afnemers, alsook uit tapgesprekken en observaties. De rechtbank heeft de rol van de hoofdverdachte als een loopjongen binnen de organisatie gekwalificeerd, maar heeft desondanks een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de maatschappelijke impact van de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750043-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 12 en 28 juni 2018. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 11 en 12 juni 2018.
Verdachte is verschenen op 11 en 12 juni 2018, telkens bijgestaan door zijn raadsman
mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 11 juni 2018, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
-het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of
-de verstrekking van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
-het (mede) ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te plegen en/of
-de verstrekking van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het (elders) onderbrengen en/of ophalen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van die cocaïne, in elk geval dat middel.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en 2.
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De betrokkenheid van verdachte komt duidelijk naar voren uit de bewijsmiddelen.
Verdachte heeft bekend in cocaïne te hebben gehandeld. Ook uit de verklaringen van medeverdachten en afnemers, het WhatsApp bericht van 26 september 2016 en de administratielijst van 2016 blijkt dat verdachte medepleger is van de cocaïnehandel in de ten laste gelegde periode.
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten is gericht op de drugshandel en was duurzaam en gestructureerd, zodat er sprake is van een criminele organisatie. De rol van verdachte bestaat uit het bemannen van de werktelefoon en het vervolgens verkopen van cocaïne aan de afnemers op een afgesproken plek. Verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] dragen allen geld af aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] en overleggen met hen over de voorraad en het op de pof verstrekken van cocaïne aan afnemers.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de periode vóór januari 2017. Het merendeel van de afnemers heeft verklaard over handel in cocaïne vanaf januari 2017 dan wel dat verdachte er als laatste dealer bij is gekomen conform verdachtes eigen verklaring. Het WhatsApp bericht van 26 september 2016 en de administratielijst van 2016 duiden op eigen gebruik van verdachte en leveren geen bewijs dat verdachte al in die periode als medeleger handelde in cocaïne.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, aangezien niet blijkt dat er sprake is van een criminele organisatie. De rol en de intensiteit van de samenwerking van verdachte met anderen maakt dat er ten aanzien van zijn rol geen sprake is van een gestructureerde samenwerking.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemeen.
Het strafrechtelijk onderzoek ‘ [onderzoek] ’ is in januari 2017 gestart naar aanleiding van de bij het Team Criminele Inlichtingen en Meld Misdaad Anoniem ingekomen informatie. Volgens deze (start)informatie zou [medeverdachte 1] zich in Leeuwarden bezig houden met de handel in cocaïne. Ook zijn vriendin, [medeverdachte 2] , weet hiervan. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] zouden drugs dealen voor [medeverdachte 1] . Uit onderzoek zou tevens blijken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er een riante levensstijl op nahouden die niet verklaartdkan worden op basis van de aan hen verstrekte uitkeringen.
In het onderzoek ‘ [onderzoek] ’ is onder meer gebruik gemaakt van observaties en telecomonderzoek. Uit de getapte gesprekken ontstaat de verdenking dat gebruikt is gemaakt van ‘werktelefoons’. Het (werk)telefoonnummer [telefoonnummer 1] is in gebruik van 12 oktober 2016 tot met 1 maart 2017. Het (werk)telefoonnummer [telefoonnummer 2] is in gebruik van 23 februari 2017 tot en met 1 mei 2017. Uit printertapgegevens blijkt dat het laatste (werk)telefoonnummer wederom is vervangen door [telefoonnummer 3] . [2]
Naar aanleiding van de getapte telefoongesprekken komen in het onderzoek tevens in beeld: verdachte en [medeverdachte 4] . Zij zouden ook drugs dealen voor [medeverdachte 1] .
Voornoemde onderzoeken hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 1 mei 2017 doorzoekingen hebben plaatsgevonden op diverse locaties in Leeuwarden. Daarbij zijn alle voornoemde personen als verdachten in dit onderzoek aangehouden. [3]
Feit 1.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de verklaring van de afnemers [afnemer 1] [4] , [afnemer 2] [5] , [afnemer 3] [6] , [afnemer 4] [7] , [afnemer 5] [8] , [afnemer 6] [9] , [afnemer 7] [10] , [afnemer 8] [11] , [afnemer 9] [12] , [afnemer 10] [13] , [afnemer 11] [14] en [afnemer 12] [15] en de (deels) bekennende verklaring van verdachte [16] blijk genoegzaam dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna vermeld onder het kopje ‘bewezenverklaring’, te weten het in vereniging met anderen meermalen opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank als volgt.
[afnemer 9] verklaart op 24 juli 2017 dat hij een jaar lang cocaïne van verdachte heeft gekocht. [17] [afnemer 11] verklaart dat hij in de winter van 2016 voor het eerst van verdachte cocaïne heeft gekocht. [18]
Op 26 september 2016 stuurt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] naar verdachte een WhatsApp-bericht met de tekst: “50 gr 86 kl”.
Uit de aangetroffen administratielijst op de iPad van [medeverdachte 2] blijkt dat verdachte op deze lijst voorkomt op:
- 21 november 2016 met de tekst: “110 Kl 46 gr +10kl8gr”
- 7 november 2016 met de tekst: “205kl82gr6x5 26gr 55 Kl -€6510. 80kl30gr”
- 9 november 2016 met de tekst: “101 Kl 2x5 50 gr”
- 17 november 2016 met de tekst: “52 Kl 21 gr”
- 17 november 2016 met de tekst: “54 gr 147 Kl”
- 24 november 2016 met de tekst: “40 gr 122 Kl 2x5”
- 26 november 2016 met de tekst: “40 gr 105kl 2x5”
- 28 november 2016 met de tekst: “22 Kl 10 gr”
- 1 december 2016 met de tekst: “2x5 103 Kl 70 Kl 40 gr”. [19]
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat voornoemde teksten gezien moeten worden in het licht van eigen gebruik van cocaïne, omdat dergelijk grote hoeveelheden (kleine en grote bolletjes) cocaïne in deze periode duiden op handel en niet op eigen gebruik. Voornoemde bevindingen passen tevens bij de verklaringen van afnemers [afnemer 9] en [afnemer 11] .
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan gedurende de periode vanaf 26 september 2016 tot zijn aanhouding op 1 mei 2017. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het ten laste gelegde gepleegd in de periode vóór 26 september 2016.
Feit 2.
Gelet op de bewijsmiddelen die zijn gebruikt voor feit 1, alsmede op wat hierna wordt overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf 26 september 2016 tot en met 1 mei 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde in de periode vóór 26 september 2016, aangezien daarvoor (zoals ook bij feit 1 overwogen) wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Uit de onder feit 1 genoemde bewijsmiddelen blijkt kort gezegd dat verdachte zich met anderen in de periode van 26 september 2016 tot en met 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne.
Onder criminele organisatie, als bedoeld in artikel 11b Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij gebruik maakte van een zogenoemde ‘werktelefoon’. [20] Hij verkocht met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en verdachte cocaïne voor [medeverdachte 1] . [21]
Afnemers belden naar het bijbehorende telefoonnummer om cocaïne te bestellen. In een auto van [medeverdachte 1] [22] reed hij (meestal met een ander) om bestellingen te brengen.
Hij werkte van tien uur ’s ochtends tot middernacht. Hij kreeg de werktelefoon van degene die de dag ervoor had gewerkt. Voor een hele dag werken kreeg hij een voorraad van 20-30 bolletjes van bijna één gram cocaïne en 60-100 bolletjes van bijna een halve gram cocaïne. Hij maakte van grote bolletjes kleine bolletjes door deze te wegen. Hij kreeg de voorraad van [medeverdachte 1] of van [medeverdachte 2] toen [medeverdachte 1] gedetineerd was. Het verdiende geld bracht hij ook naar hen. Op een papier werd administratie bijgehouden, te weten de meegekregen voorraad en de verkochte hoeveelheden. Soms moest hij overleggen met [medeverdachte 1] over welke afnemers op de pof mochten kopen. Verder belde [medeverdachte 1] tijdens het werken om te vragen of het druk was. [23]
Hij verdiende voor een dag werken tussen de € 50,00 en € 100,00 afhankelijk van zijn eigen gebruik van cocaïne. Hij heeft twee keer opdracht gekregen om een voorraad cocaïne op te halen bij ene ‘ [schuilnaam] ’ in Amsterdam. Deze voorraad moest hij afleveren bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [24]
[medeverdachte 1] bepaalde in welke auto’s er werd gereden. Ook bepaalde hij dat een ander telefoonnummer moest worden gebruikt en dat aan alle afnemers het nieuwe telefoonnummer moest worden verteld. Als [medeverdachte 1] er niet was moest [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] vragen of dingen wel of niet mochten. [25] De dag van de aanhoudingen zou verdachte benodigdheden voor het werken bij [medeverdachte 4] ophalen. [26]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij cocaïne heeft verkocht. Hij maakte daarbij gebruik van werktelefoons eindigend met de telefoonnummers [xxx] en [xxx] . Het ontvangen geld bracht hij naar een ander. Hij verdiende tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag met de handel in cocaïne, afhankelijk van de verrichte werkzaamheden. Hij moest verantwoording afleggen. Hij had een lijst met afnemers die poften. De cocaïne werd aangeduid/genoemd: kleine en grote schoentjes of kippetjes. Een kleine schoen is 0,4 gram en een grote schoen is 0,9 gram cocaïne. [27]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij op verzoek van [medeverdachte 1] werkte. Zij nam geld aan wat door verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] werd verdiend met het dealen van cocaïne. [28]
Zij had telefonisch een aantal keer contact met ‘ [schuilnaam] ’. Ook heeft zij in opdracht van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] gebeld om hem naar ‘ [schuilnaam] ’ te sturen. [29] Zij kreeg opdracht om bolletjes cocaïne te maken en [medeverdachte 1] bracht een zak voorraad van ongeveer 100 gram mee. [30] De dealers verdienden tussen de € 100,00 en € 150,00 per dag. [31] Eens in de zoveel tijd betaalde [medeverdachte 1] hen. [32]
Zij hield bij welke afnemers rekeningen open hadden staan. [33] Zij hield soms de administratie bij. Zij wist hoeveel bolletjes de dealers mee kregen en verrekende dit met wat de dealers doorgaven. [34] Ook gaf zij voorraad mee aan de dealers. [35]
Zij haalde meermalen zelf voorraden cocaïne uit een loods in Leeuwarden. Zij maakte bolletjes cocaïne van halve en hele grammen. De dealers werkten ongeveer vanaf half 10 ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en in het weekend tot twee of drie uur ’s nachts. [36]
In het proces-verbaal van bevindingen [37] is gerelateerd dat uit tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] veelvuldig in contact staat met de personen die op dat moment aan het rijden zijn en afspraken en ontmoetingen regelen met afnemers. De vier personen die rijden zijn verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Zij rijden vaak met twee personen en in wisselende samenstelling. [38] [medeverdachte 1] belt meermalen per dag naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] om te vragen naar de stand van zaken. [39] Ook volgt uit de tapgesprekken dat naar [medeverdachte 1] wordt gebeld voor het aanleveren van bolletjes cocaïne en dat [medeverdachte 1] nadien terugbelt om te laten weten dat de voorraad klaar ligt. Uit een tapgesprek blijkt tevens dat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 4] opdracht geeft om iets op te halen uit Hoorn. [40]
Uit diverse tapgesprekken volgt dat er kennelijk een administratie is bijgehouden, afspraken zijn gemaakt over wie moet werken en dat er regels zijn over het al dan niet mogen opschrijven van afnemers. Uit de gesprekken volgt dat [medeverdachte 1] bepaalt wie op de pof cocaïne mag afnemen. [41]
Uit de getapte telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en verdachte op 15 en 16 maart 2017 volgt dat verdachte duizend euro is kwijtgeraakt en ter compensatie 10 dagen gratis moet werken. Tevens blijkt dat verdachte zegt dat hij hoopt dat hij zijn baantje niet kwijtraakt, waarop [medeverdachte 1] ontkennend antwoordt. [42]
Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 2] de honneurs waarneemt als [medeverdachte 1] in Spanje is [43] . Dit blijkt ook uit het opgenomen OVC-gesprek als [medeverdachte 1] gedetineerd is. [44]
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Verdachte behoorde tot een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Deze samenwerking had een duurzaam karakter en was gestructureerd van aard. Het oogmerk van de criminele organisatie is de handel in cocaïne. Er werd administratie bijgehouden van de handel in cocaïne. De rol van verdachte bestond uit het bemannen van de werktelefoon en het vervolgens verkopen van cocaïne aan de afnemers op een afgesproken plek. Verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] droeogen allen geld af aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] en overlegden met hen over de voorraad en het op de pof leveren van cocaïne aan afnemers.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 september 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 26 september 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming bestond uit:
-het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leveranciers en/of afnemers van die cocaïne en
-het (mede) organiseren van de leveranties en
-de verstrekking van die cocaïne en
-het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en
-het onderbrengen en/of ophalen van hoeveelheden van die cocaïne en
-het verkopen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van die cocaïne.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen conform de duur van het reeds ondergane voorarrest, met een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een taakstraf. De raadsman heeft bepleit ten gunste van verdachte af te wijken van de LOVS oriëntatiepunten. Verdachte heeft zich gedurende de tien maanden durende schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de voorwaarden. Hij heeft behandeling ondergaan en behaalt examens ten behoeve van betaald werk. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de kortere bewezenverklaarde periode en de kleine rol van verdachte in het geheel. Ten slotte is verdachte enkel gaan dealen vanwege schulden door zijn eigen verslaving.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met vijf anderen gedurende een periode van 7 maanden in georganiseerd verband gedeald in cocaïne.
De deelnemers van deze criminele organisatie hadden ieder hun eigen rol volgens de taakverdeling binnen de criminele organisatie. [medeverdachte 1] was de leverancier van de verhandelde harddrugs, zijn partner ( [medeverdachte 2] ) verrichtte ondersteunende werkzaamheden en verdachte en drie medeverdachten ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ) verzorgden de verstrekking van de cocaïne aan de afnemers. De organisatie voorzag op deze wijze een forse klantenkring van cocaïne met tientallen drugsdeals per dag.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Cocaïne is een zeer verslavende stof. Verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid van heel veel mensen gesteld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs genereert op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft hierdoor de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
Criminele organisaties ondermijnen voorts de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij financieel nadeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert voor alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 mei 2018, niet recentelijk onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde (voor een alleen opererende first offender) een gevangenisstraf van 12 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om het (onder 1 bewezen verklaarde) verkopen, afleveren, verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden. In casu maakte verdachte deel uit van een criminele organisatie die dagelijks aan tientallen afnemers cocaïne verkocht.
Uit de reclasseringsrapporten van 24 juli 2017 en 23 november 2017 en het e-mailbericht d.d. 12 juni 2018 van A. Wip, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, blijkt het volgende.
Verdachte staat sinds 2016 onder bewind en ontvangt wekelijks leefgeld. Verdachte zou op jonge leeftijd ernstig zijn misbruikt, waarvoor in 2015 behandeling volgde. Verdachte krijgt medicatie voor de vastgestelde PTSS. Verdachte heeft gehandeld vanuit financiële overwegingen en de financiële situatie kan als risicovol worden gezien. Het negatief sociaal netwerk kan bijgedragen hebben aan het delictgedrag. Er is een stabiele thuissituatie en verdachte stelt gestopt te zijn met het gebruik van drugs.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening met de bewezenverklaarde periode en de relatief minder prominente rol van verdachte. Hij was geen initiator, maar deed vooral mee in een bestaande criminele organisatie om eigen schulden af te lossen. Verdachte was vooral een loopjongen voor [medeverdachte 1] .
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zou worden. Niet volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank ziet geen redenen om de duur van gevangenisstraf te matigen, gelet op de bewezenverklaarde periode en de intensiteit waarmee als organisatie harddrugs zijn verkocht. Om diezelfde redenen is een taakstraf eveneens niet aan de orde.
De rechtbank zal van deze gevangenisstraf een deel, te weten 7 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 7 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer [nummer], waarvan de 8 ordners zijn doorgenummerd 1 tot en met 2946.
2.Pagina’s 327 en 328.
3.Aanhouding verdachte pagina 991.
4.Pagina’s 1263, 1264, 1265 en 1267.
5.Pagina’s 1289 tot en met 1291.
6.Pagina’s 1329 tot en met 1331.
7.Pagina’s 1342 en 1343.
8.Pagina’s 1417 tot en met 1420.
9.Pagina’s 1496 tot en met 1499.
10.Pagina’s 1563 en 1564.
11.Pagina’s 1664 en 1665.
12.Pagina’s 1672, 1673 en 1674.
13.Pagina’s 1721, 1722 en 1724.
14.Pagina’s 1730, 1731 en 1733.
15.Pagina’s 1737, 1738 en 1740.
16.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2018.
17.Pagina’s 1673 en 1674.
18.Pagina’s 1731 en 1733.
19.Pagina’s 319 tot en met 322.
20.Pagina 906.
21.Pagina’s 946 en 947.
22.Pagina 910.
23.Pagina’s 907 en 908.
24.Pagina 909.
25.Pagina 910.
26.Pagina 911.
27.Pagina’s 1128 tot en met 1131.
28.Pagina 669.
29.Pagina 670.
30.Pagina’s 670 en 671.
31.Pagina 672.
32.Pagina 671.
33.Pagina 672.
34.Pagina’s 673 en 677.
35.Pagina 677.
36.Pagina 678.
37.Pagina’s 214 tot en met 232.
38.Zie ook pagina’s 1926, 1927 en 1928.
39.Pagina’s 214 tot en met 217.
40.Pagina 217.
41.Pagina’s 220 tot en met 224.
42.Pagina’s 232 en 233, maar ook 430 en 431.
43.Pagina’s 234, 235 en 301 tot en met 314.
44.Pagina’s 291 tot en met 294.