ECLI:NL:RBNNE:2018:2910

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
18-750039-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, onder leiding van een hoofdverdachte, een gestructureerde organisatie vormden die dagelijks tientallen deals met cocaïne uitvoerde. De hoofdverdachte was verantwoordelijk voor de aanvoer van de cocaïne en de organisatie van de distributie, terwijl de andere verdachten verschillende ondersteunende rollen vervulden, zoals het leveren van de drugs aan afnemers. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 14 tot 48 maanden, afhankelijk van hun rol binnen de organisatie. Daarnaast is er wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, variërend van € 6.360,00 tot € 320.068,00. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de handel in harddrugs aanzienlijke risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengt en de rechtsorde ondermijnt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de hoofdverdachte voor soortgelijke feiten en de impact van zijn daden op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750039-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
thans gedetineerd in de P.I. Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 12, 14 en 28 juni 2018. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 11, 12 en 14 juni 2018.
Verdachte is verschenen op 11, 12 en 14 juni 2018, telkens bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 11 juni 2018 en na mondelinge wijziging van de tenlastelegging d.d. 12 juni 2018, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
-het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of
-de verstrekking van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
-het (mede) ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te plegen en/of
-de verstrekking van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het (elders) onderbrengen en/of ophalen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van die cocaïne, in elk geval dat middel,
terwijl hij leider van die organisatie was;
3.
hij op of omstreeks 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 435 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde leiderschap van de criminele organisatie. Een mondelinge aanvulling van de tenlastelegging kan volgens de wet enkel naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting bekend is geworden. De voorgestelde wijziging door toevoeging van de zinsnede “terwijl hij leider van de organisatie was”, is echter niet het gevolg van hetgeen ter terechtzitting bekend is geworden. De officier van justitie was hiermee reeds vóór de terechtzitting bekend. De officier van justitie heeft immers ter terechtzitting verklaard dat per abuis het leiderschap niet in de tenlastelegging was opgenomen, terwijl dat altijd de bedoeling was. Aldus is er sprake van misbruik van de in artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering geschapen mogelijkheid om de tenlastelegging mondeling aan te vullen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de mondelinge aanvulling is gedaan binnen de wettelijke grenzen van artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering. Een niet-ontvankelijkverklaring is derhalve niet aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering luidt: “Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding vermeld, volgens de wet tot verzwaring van straf grond opleveren, is de officier van justitie bevoegd deze alsnog mondeling ten laste te leggen.”
Een voorwaarde voor toewijzing van een dergelijke mondelinge aanvulling is dat de omstandigheden die strafverzwarend kunnen werken uit het onderzoek ter terechtzitting bekend zijn geworden. Dat kan ook een omstandigheid zijn die de officier van justitie reeds voor de aanvang van het onderzoek kende. Vereist is slechts dat de aanvulling uit het onderzoek ter terechtzitting moet blijken. [1] De aanvulling kan tot het tijdstip van het requisitoir van de officier van justitie ex artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering geschieden en is i.c. derhalve tijdig geschied.
De rechtbank acht de gevorderde mondelinge aanvulling van de tenlastelegging van het leiderschap van de onder feit 2 ten laste gelegde criminele organisatie derhalve toelaatbaar en gedaan met inachtneming van de wettelijke vereisten. Het beroep op partiële niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt dus verworpen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij ook zonder de mondelinge aanvulling rekening kan houden met strafverzwarende omstandigheden, binnen de perken van het strafmaximum van het grondfeit, ook als deze niet ten laste gelegd zijn.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en 2.
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De betrokkenheid van verdachte komt duidelijk naar voren uit de bewijsmiddelen.
Verdachte heeft bekend handelingen te hebben gepleegd ten aanzien van de handel in cocaïne. Ook uit de verklaringen van medeverdachten en afnemers blijkt dat verdachte medepleger is in de cocaïnehandel in de gehele ten laste gelegde periode.
Het samenwerkingsverband tussen de verdachten is gericht op de drugshandel en was duurzaam en gestructureerd, zodat er sprake is van een criminele organisatie. De rol van verdachte bestaat uit het bijhouden van de administratie, het aanleveren van cocaïne, het maken van bolletjes cocaïne, het aansturen van de dealers ( [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) en het aannemen van geld van de dealers. De dealers waren verantwoordelijk voor het bemannen van de werktelefoon en het daadwerkelijke verkopen van cocaïne aan de afnemers op een afgesproken plek. De dealers leggen verantwoording af aan verdachte en bij zijn afwezigheid aan [medeverdachte 1] .
Feit 3.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op het aantreffen van de hennep in de woning waar verdachte verbleef en de bekennende verklaring van verdachte dat de hennep van hem is.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1, 2 en 3.
De raadsman heeft zich telkens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 en 2 op het standpunt gesteld dat de duur van de bewezenverklaarde periode relevant is voor de strafmaat. Verdachte heeft immers bekend dat hij vanaf oktober 2016 heeft gehandeld in cocaïne. Subsidiair is bepleit om de aanvang van de periode niet te plaatsen voor 7 januari 2016.
Het oordeel van de rechtbank [2]
Algemeen.
Het strafrechtelijk onderzoek ‘ [onderzoek] ’ is in januari 2017 gestart naar aanleiding van de bij het Team Criminele Inlichtingen en Meld Misdaad Anoniem ingekomen informatie. Volgens deze (start)informatie zou verdachte zich in Leeuwarden bezighouden met de handel in cocaïne. Ook zijn vriendin, [medeverdachte 1] , weet hiervan. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zouden drugs dealen voor verdachte. Uit onderzoek zou tevens blijken dat verdachte en [medeverdachte 1] er een riante levensstijl op nahouden die niet verklaard kan worden op basis van de aan hen verstrekte uitkeringen.
In het onderzoek ‘ [onderzoek] ’ is onder meer gebruik gemaakt van observaties en telecomonderzoek. Uit de getapte gesprekken ontstaat de verdenking dat gebruikt is gemaakt van ‘werktelefoons’. Het (werk)telefoonnummer [telefoonnummer 1] is in gebruik van 12 oktober 2016 toen met 1 maart 2017. Het (werk)telefoonnummer [telefoonnummer 2] is in gebruik van 23 februari 2017 tot en met 1 mei 2017. Uit printertapgegevens blijkt dat het laatste (werk)telefoonnummer wederom is vervangen door [telefoonnummer 3] . [3]
Naar aanleiding van de getapte telefoongesprekken komen in het onderzoek tevens in beeld: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Zij zouden ook drugs dealen voor verdachte.
Voornoemde onderzoeken hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 1 mei 2017 doorzoekingen hebben plaatsgevonden op diverse locaties in Leeuwarden. Daarbij zijn alle voornoemde personen als verdachten in dit onderzoek aangehouden. [4]
Feit 1 en 2.
In het onderzoek ‘ [onderzoek] ’ zijn meerdere afnemers van cocaïne gehoord. Zij hebben onder meer als volgt verklaard.
[afnemer 1] [5] en [afnemer 2] [6] hebben beiden op 3 mei 2017 verklaard dat zij sinds respectievelijk twee jaar en anderhalf jaar cocaïne bestelden via een bepaald telefoonnummer. Zij belden met dit telefoonnummer, waarna of [medeverdachte 2] of [medeverdachte 5] kwam om cocaïne te verkopen. Beiden hebben zij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] herkend van de getoonde foto’s.
[afnemer 3] heeft op 4 mei 2017 verklaard dat zij sinds anderhalf jaar cocaïne kocht via onder meer het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , een telefoonnummer eindigend op [xxxx] en sinds twee weken een nieuw telefoonnummer. Als zij belde kwamen er drie verschillende jongens, waaronder [medeverdachte 2] , een andere dikke man en een licht getinte slanke jongen. Zij noemde alle jongens ‘ [schuilnaam 1] ’, omdat zij dacht dat de jongens voor hem werkten. Zij herkent [medeverdachte 2] van een foto en geeft aan dat hij in het begin altijd kwam, maar de laatste tijd minder vanwege een ruzie met ‘ [schuilnaam 1] ’. Zij twijfelt als haar een foto van [medeverdachte 5] wordt getoond. [7]
[afnemer 4] heeft verklaard dat zij vanaf juni 2015 cocaïne kocht bij ‘hun’. Met ‘hun’ bedoelde zij dat er verschillende mensen langs kwamen, waaronder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Zij kan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] niet uit elkaar houden, maar zij kwamen even vaak. [medeverdachte 3] was er de laatste 3-6 maanden bij. Zij belde eerder naar telefoonnummer [telefoonnummer 2] en later naar een ander nummer. Zij noemt de jongens de groep van ‘ [schuilnaam 1] ’, omdat zij zo worden genoemd in de buurt. [8]
[afnemer 5] heeft verklaard dat hij vanaf april 2015 gemiddeld drie à vier keer per week cocaïne kocht via verschillende telefoonnummers, laatstelijk [telefoonnummer 3] . Verdachte reed in het begin wel eens mee. [9] Er kwamen verschillende personen, waaronder [medeverdachte 2] , als hij belde naar één telefoonnummer. Voor verdachte werkten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] moest anderhalf jaar terug zitten voor het verhaal in [plaats]. Er was drugs in de auto aangetroffen. [10]
Bij de rechter-commissaris heeft [afnemer 5] verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard en heeft herhaald dat voor het eerst cocaïne kocht in april 2015. Hij relateerde deze aanvangsdatum aan het einde van zijn relatie. [11]
[getuige] heeft verklaard dat zij een relatie had met [afnemer 5] en deze relatie eindigde in 2014. [12]
[afnemer 6] heeft verklaard dat hij vanaf juni/juli 2016 cocaïne kocht via een telefoonnummer beginnend met [xxxx] . Er kwamen in totaal drie verschillende personen om de cocaïne te brengen, te weten eerst [medeverdachte 2] , daarna kwam [medeverdachte 5] erbij en op het laatst kwam ook [medeverdachte 4] . Hij vermoedt dat zij voor verdachte werkten, want er kwamen telkens verschillende personen. [13]
[afnemer 7] heeft verklaard dat zij in het verleden van verdachte cocaïne kocht. Na een tijdje werd hij opgepakt en daarna kocht zij niet meer persoonlijk van hem. Na de detentie van verdachte kreeg zij in 2016 een nieuw telefoonnummer van hem. [medeverdachte 2] was toen ook weer vrij. Als zij belde kwamen er meestal twee vetkleppen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Een half jaar geleden kwam [medeverdachte 3] erbij en daarna [medeverdachte 4] . Ongeveer drie maanden geleden was [medeverdachte 2] ineens verdwenen. Zij noemde hen de groep van ‘ [schuilnaam 1] ’, omdat zij eerst bij verdachte kocht en daarna via hem het nieuwe telefoonnummer kreeg. [14]
[afnemer 8] heeft op 17 mei 2017 verklaard dat hij sinds acht maanden cocaïne koopt via een dealtelefoon. Hij kocht cocaïne van verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Verdachte zat drie of vier keer in de auto op de achterbank. [15]
[afnemer 9] heeft verklaard dat hij naar een telefoonnummer belde en dat er vervolgens verschillende personen kwamen van wie hij cocaïne kocht. Hij kocht van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Uit de reactie op de getoonde foto’s van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en verdachte blijkt dat hij kennelijk weinig verschil tussen deze drie mannen zag. [16]
[afnemer 10] heeft verklaard dat hij rond de kerstdagen van 2015 een telefoonnummer kreeg van een dealer. Hij kocht via dit nummer cocaïne bij twee dikke jongens, te weten [medeverdachte 2] die een tijdje uit beeld was en [medeverdachte 5] . Later kocht hij ook van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [17]
[afnemer 11] heeft verklaard dat hij in de zomer van 2016 begon met het intensief gebruiken van cocaïne. Hij belde daarvoor met het telefoonnummer van ‘ [schuilnaam 2] ’. Vervolgens werd er cocaïne geleverd door [medeverdachte 2] of [medeverdachte 4] of [medeverdachte 5] of [medeverdachte 3] . [18]
[afnemer 12] heeft verklaard dat zij sinds mei 2016 cocaïne kocht van ‘ [schuilnaam 1] ’. Op een foto van [medeverdachte 5] herkende zij de persoon die zij ‘ [schuilnaam 1] ’ noemde. Zij kocht ook van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] en ‘ [schuilnaam 1] ’ kwamen vaak samen. Zij kocht ook cocaïne van [medeverdachte 3] en herkende [medeverdachte 4] als een van de chauffeurs. De naam ‘ [schuilnaam 1] ’ werd gezegd door de dealers. [19]
[afnemer 13] heeft verklaard dat hij sinds december 2016 cocaïne bestelde via de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en een nummers eindigend op [xxxx] . De dealers vertelden dat zij reden voor verdachte. De groep jongens die cocaïne kwamen brengen waren [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [20]
[afnemer 14] heeft op 24 mei 2017 verklaard dat hij sinds ongeveer twee jaar geleden cocaïne kocht van de jongens van ‘ [schuilnaam 1] ’. Dat zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [21]
[afnemer 15] heeft verklaard dat hij veelvuldig contact had met de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Door verschillende personen werd de telefoon opgenomen als hij belde. De cocaïne werd gebracht door onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . Hij had voor het eerst contact met [medeverdachte 2] in de lente van 2016. [22]
[afnemer 16] heeft verklaard dat zij op 7 december 2015 uit detentie kwam. Daarna kreeg zij van een ander het telefoonnummer van verdachte voor het kopen van cocaïne. Net na de jaarwisseling van 2015 kocht zij cocaïne van verdachte. [medeverdachte 1] en de kinderen waren soms in de auto aanwezig als verdachte de cocaïne bracht. Ook heeft zij een aantal keren van [medeverdachte 1] cocaïne gekocht. Verdachte had drie helpers, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . [23]
Ook [afnemer 17] heeft verklaard dat hij vanaf september 2016 met een telefoonnummer belde om een afspraak te maken voor het kopen van cocaïne. Er kwamen verschillende personen de cocaïne brengen, waaronder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . [24]
[afnemer 18] heeft op 24 juli 2017 verklaard dat hij de laatste drie jaar cocaïne bij een aantal jongens kocht. Hij belde een vast telefoonnummer. Daarna kwamen een aantal jongens cocaïne brengen, waaronder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . In het begin zag hij verdachte vaker en kocht hij persoonlijk van verdachte. [25]
[afnemer 19] heeft verklaard dat hij begin 2016 voor het eerst cocaïne kocht. In het zakje zat tevens een briefje met een telefoonnummer met meerdere achten. Daarna is het nummer nog een aantal keren veranderd. Als hij naar het telefoonnummer belde kwam er iemand cocaïne brengen. Hij kocht cocaïne van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . [26]
[medeverdachte 2] is op 31 mei 2015 met verdachte in een auto aangehouden wegens het bezit van 400 gram cocaïne. [27] [medeverdachte 2] is veroordeeld voor het bezit van deze cocaïne en verdachte is daarvan vrijgesproken. [28] [medeverdachte 2] was vanaf 31 mei 2015 tot 18 april 2016 gedetineerd. [29]
Uit de verklaringen van voornoemde afnemers leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 5] vanaf 31 mei 2015 cocaïne leverde, aangezien [medeverdachte 2] op dat moment nog gedetineerd was. Een aantal afnemers hebben ook verklaard dat zij in het begin van de ten laste gelegde periode van verdachte cocaïne kochten, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte en [medeverdachte 5] vanaf 31 mei 2015 samen cocaïne verkochten. De afnemers hebben ook verklaard dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] voor verdachte werkten.
Een aantal medeverdachten heeft een voor verdachte belastende verklaring afgelegd.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij gebruik maakte van een zogenoemde ‘werktelefoon’. [30] Hij verkocht met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] cocaïne voor verdachte. [31]
Afnemers belden naar het bijbehorende telefoonnummer om cocaïne te bestellen. In een auto van verdachte [32] reed hij (meestal met een ander) om bestellingen te brengen.
Hij werkte van tien uur ’s ochtends tot middernacht. Hij kreeg de werktelefoon van degene die de dag ervoor had gewerkt. Voor een hele dag werken kreeg hij een voorraad van 20-30 bolletjes van bijna één gram cocaïne en 60-100 bolletjes van bijna een halve gram cocaïne. Hij maakte van grote bolletjes kleine bolletjes door deze te wegen. Hij kreeg de voorraad van verdachte of van [medeverdachte 1] toen verdachte gedetineerd was. Het verdiende geld bracht hij ook naar hen. Op een papier werd administratie bijgehouden, te weten de meegekregen voorraad en de verkochte hoeveelheden. Soms moest hij overleggen met verdachte over welke afnemers op de pof mochten kopen. Verder belde verdachte tijdens het werken om te vragen of het druk was. [33]
Hij verdiende voor een dag werken tussen de € 50,00 en € 100,00 afhankelijk van zijn eigen gebruik van cocaïne. Hij heeft twee keer opdracht gekregen om een voorraad cocaïne op te halen bij ene ‘ [schuilnaam 3] ’ in Amsterdam. Deze voorraad moest hij afleveren bij verdachte en [medeverdachte 1] . [34]
Verdachte bepaalde in welke auto’s er werd gereden. Ook bepaalde hij dat een ander telefoonnummer moest worden gebruikt en dat aan alle afnemers het nieuwe telefoonnummer moest worden verteld. Als verdachte er niet was moest [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] vragen of dingen wel of niet mochten. [35] De dag van de aanhoudingen zou [medeverdachte 4] benodigdheden voor het werken bij [medeverdachte 3] ophalen. [36]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij cocaïne heeft verkocht. Hij maakte daarbij gebruik van werktelefoons eindigend met de telefoonnummers [xxxx] en [xxxx]. Het ontvangen geld bracht hij naar een ander. Hij verdiende tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag met de handel in cocaïne, afhankelijk van de verrichte werkzaamheden. Hij moest verantwoording afleggen. Hij had een lijst met afnemers die poften. De cocaïne werd aangeduid/genoemd: kleine en grote schoentjes of kippetjes. Een kleine schoen is 0,4 gram en een grote schoen is 0,9 gram. [37]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij op verzoek van verdachte werkte. Zij nam geld aan wat door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] werd verdiend met het dealen van cocaïne. [38]
Zij had telefonisch een aantal keer contact met ‘ [schuilnaam 3] ’. Ook heeft zij in opdracht van verdachte naar [medeverdachte 3] gebeld om hem naar ‘ [schuilnaam 3] ’ te sturen. [39] Zij kreeg opdracht om bolletjes cocaïne te maken en verdachte bracht een zak voorraad van ongeveer 100 gram mee. [40] De dealers verdienden tussen de € 100,00 en € 150,00 per dag. [41] Eens in de zoveel tijd betaalde verdachte hen. [42]
Zij hield bij welke afnemers rekeningen open hadden staan. [43] Zij hield soms de administratie bij. Zij wist hoeveel bolletjes de dealers mee kregen en verrekende dit met wat de dealers doorgaven. [44] Ook gaf zij voorraad mee aan de dealers. [45]
Zij haalde meermalen zelf voorraden cocaïne uit een loods in Leeuwarden. Zij maakte bolletjes cocaïne van halve en hele grammen. De dealers werkten ongeveer vanaf half 10 ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en in het weekend tot twee of drie uur ’s nachts. [46]
In de woning van [medeverdachte 1] is een iPad aangetroffen (beslagnummer [nummer] [47] ) met de naam: iPad van [naam] en het bijbehorende Apple ID: [naam] . [medeverdachte 1] heeft de ontgrendelingscode verstrekt [48] . Op deze iPad zijn diverse notities aangetroffen in de periode vanaf 7 januari 2016 [49] tot en met 1 december 2016 [50] die duiden op een administratie van afnemers die schulden hadden openstaan en wat de dealers ( [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ) aan cocaïnevoorraad kregen. [51]
Uit het chatgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 27 april 2016 blijkt het volgende. [52]
“ [medeverdachte 1] : Moet zo naar de winkel toe want ik sta vandaag te werken maar ik weer verder niet wat de bedoeling is? Jullie rijden? Hebben jullie nog genoeg?
Want ik ga zo weg en weet niet waar [schuilnaam 1] is dus..
Dan kan ik nog even wat dingetjes bij je langs brengen
[medeverdachte 2] : Hoeveel waren er ook alweer?
[medeverdachte 1] : 21 groot 29 klein
[medeverdachte 2] : Dankje.”
Uit voornoemd gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] dealer hoeveelheden cocaïne verstrekt aan [medeverdachte 2] en een ander. Zij spreekt immers telkens over ‘jullie’.
Op 26 september 2016 stuurt [verdachte] of [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] een WhatsApp-bericht met de tekst: “50 gr 86 kl”.
In het proces-verbaal van bevindingen [53] is gerelateerd dat uit tapgesprekken volgt dat verdachte veelvuldig in contact stond met de personen die op dat moment reden en afspraken en ontmoetingen regelden met afnemers. De vier personen die reden zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Zij reden vaak met twee personen en in wisselende samenstelling. [54] Verdachte belde meermalen per dag naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] om te vragen naar de stand van zaken. [55] Ook blijkt uit de tapgesprekken dat naar verdachte werd gebeld voor het aanleveren van bolletjes cocaïne en dat hij nadien terugbelde om te laten weten dat de voorraad klaar lag. Uit een tapgesprek blijkt tevens dat verdachte aan [medeverdachte 3] opdracht gaf om iets op te halen uit Hoorn. [56]
Uit diverse tapgesprekken volgt dat er kennelijk een administratie is bijgehouden (zoals ook blijkt uit aangetroffen administratieve lijsten [57] ), afspraken zijn gemaakt over wie moest werken en dat er regels zijn over het al dan niet mogen opschrijven van afnemers. Uit de gesprekken volgt dat verdachte bepaalde wie op de pof cocaïne mag afnemen. [58]
Uit de getapte telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 4] op 15 en 16 maart 2017 volgt dat [medeverdachte 4] duizend euro is kwijtgeraakt en ter compensatie 10 dagen gratis moet werken. Tevens blijkt dat [medeverdachte 4] hoopt dat hij zijn baantje niet kwijtraakt, waarop verdachte ontkennend antwoordde. [59]
Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] de honneurs waarnam toen verdachte in Spanje was [60] van 19 tot en met 22 maart 2017 [61] . Daar is ook sprake van toen verdachte gedetineerd was. [62]
Verdachte is van 13 tot en met 26 april 2017 [63] gedetineerd in de P.I. te Leeuwarden. Op 20 april 2017 bezoekt [medeverdachte 1] hem in detentie. Uit het opgenomen OVC-gesprek, waarbij A is aangeduid als [medeverdachte 1] en L is aangeduid als verdachte, blijkt dat het volgende is gezegd:
“A: maar die buurman had gisteren een raar verhaal. Over dat uhh [naam] had maandag dinsdag gereden volgens mij en toen had ie bij die grote had ie drie hele rare dingetjes gevonden. Hij zei bewaar maar. Volgens hem was het niet helemaal wat het hoort zijn. Dus nou ja, ik zei, bewaar het maar en dan kijkt [naam] (fon) dan moet je maar uitkoken wat het is. [64]
L: meen je niet
A: Ja hij had het over waspoeier of zoiets, maar hij weet het niet en eentje hadden ze, was van iemand teruggekomen en had het weer ingeleverd omdat het niet goed was.
L: was ie aan het kutten met die kankerzooi
A: Denk het. Hij was met zijn broertje aan het rijden zei uhh
L: Was ie weer mooi lijp natuurlijk
A: gisteren
L:Hij was gisteren meegekomen?
A: Nee hij had opgebeld erover maar ik vind het niet echt druk, maar één envelopje heb ik maar
L: Klotezooi
A: Raar he. Of het moet natuurlijk nog
L: Nu moet het komen, vandaag, het is vandaag de 20e
A: Ja kan ook zijn, want je hebt Koningsdag en je hebt Bevrijdingsdag zo meteen.
A: ik vind het wel rustig hoor
L: ja dat klopt niet joh
A: misschien heeft ie er al eentje vol
L: ja hij zei het al. Hij zei het twee dagen geleden al had ie er alweer eentje voor mij
A: Oh heb ik niet gezien. [65]
L: veel dealertjes hier ook hoor
L: ik hou er niet van zulke mensen om mij heen. Daar werk ik de hele fucking dag al mee
A: Ja dat gaat niet helemaal goed
L: zijn we wel aan gewend? Ik ben er wel een beetje klaar mee, ik word hier fucking schijtziek van.
A: maar we zijn ook geen bakker natuurlijk he
L: we zijn geen fucking bakker. Ik krijg alles op mijn boterham, niet jij hoor. Jij kan wel makkelijk lullen met die Krakaka (fon) van je
A: nou kan misschien wel, want (ntv) zijn vrouw die heeft ook een paar jaar gekregen he
Nee je kan ook wel telkens zeggen dat je niets van af weet
L: je zit wel te lachen zo maar ik heb er stress aan me fucking harses. Jij hebt die shit niet, ik heb ze.
A: ja ik heb ook een beetje stress. (…)
Want ik moet telkens uhhh verantwoorden voor de kinderen.
L: zullen we ruilen?
A: nee (…) Maar je bent zelf, je bent nou zelf niet meer aan het rijden. [66]
L: Nee maar die dinge, ik ben wel de ver…het is alleen maar erger geworden
Als (ntv) naar buiten komt dan ben ik de lul. Denk met je fucking hoofd man. Ik ben hun leverancier. Dit is fucking organisatie, wat denk je. Ik krijg nu nog een zwaardere straf dan dat ik zelf rij.
A: Ja, moeten ze eerst nog wat vinden. Ze kunnen toch niet zomaar tegen jou zeggen je bent de leverancier
L: als ze me tappen, dan zijn we de lul hoor.
A: ja dat hadden ze dat had al jaren kunnen doen.” [67]
Verdachte heeft verklaard dat hij voor zijn aanhouding op 1 mei 2017 ongeveer 8 maanden cocaïne heeft verkocht. Deze verklaring komt niet overeen met de verklaringen van afnemers en/of de medeverdachten. Ook uit het OVC-gesprek blijkt dat verdachte niet (meer) zelf cocaïne verkoopt/verstrekt aan afnemers. De rechtbank acht de verklaring van verdachte derhalve ongeloofwaardig.
Gelet op de verklaringen van de afnemers, de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , de teksten op de iPad van [medeverdachte 1] en de diverse tapgesprekken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde in vereniging met anderen heeft begaan in de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017.
Feit 2.
Voorts is aan de orde of er ook sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Onder organisatie, als bedoeld in artikel 11b Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Uit de onder feit 1 genoemde bewijsmiddelen blijkt kort gezegd dat verdachte zich met anderen in de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en [medeverdachte 5] vanaf 31 mei 2015. Op dat moment is er echter nog geen wettig bewijs dat sprake is van een criminele organisatie met een zekere duurzaamheid en structuur.
Uit de bewijsmiddelen, te weten de administratieve notities in de iPad vanaf 7 januari 2016, de tapgesprekken en de verklaringen van de afnemers en medeverdachten, blijkt dat vanaf 7 januari 2016 sprake is van een criminele organisatie. Er werken vanaf dat moment meer dan twee personen in de organisatie, die dan een zekere duurzaamheid en structuur kent. Vanaf 7 januari 2016 is administratie bijgehouden. Ook blijkt dat [medeverdachte 1] handelde in opdracht van verdachte, zodat er vanaf dat moment ook een structuur en hiërarchie is, waarbij verschillende medeverdachten ieder een eigen rol hebben. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat in april 2016 [medeverdachte 2] bij de organisatie komt en daarna ook [medeverdachte 4] (vanaf 26 september 2016) en [medeverdachte 3] (vanaf 1 oktober 2016) volgen.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt tevens dat verdachte als leider van de criminele organisatie de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aanstuurde. [68]
Gelet op de bewijsmiddelen die zijn gebruikt voor feit 1, alsmede op wat voorts is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie vanaf 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Feit 3.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, nu de verdachte het onder 3 bewezen verklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Gelet op de kennisgeving van inbeslagneming [69] , het proces-verbaal met betrekking tot aantreffen tas met henneptoppen [70] , het proces-verbaal met betrekking tot wegen hennep [71] en de bekennende verklaring van verdachte [72] blijkt genoegzaam dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze zoals hierna vermeld onder het kopje ‘bewezenverklaring’.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 31 mei 2015 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming bestond uit:
-het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leveranciers en/of afnemers van die cocaïne en
-het (mede) organiseren van de (verschillende) leveranties en
-de verstrekking van die cocaïne en
-het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en
-het (mede) ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te plegen en
-het (elders) onderbrengen en/of ophalen van hoeveelheden van die cocaïne en
-het vervoeren en aanwezig hebben van die cocaïne,
terwijl hij leider van die organisatie was;
3.
hij op 1 mei 2017 te Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 410 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
3. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de hoogte van de gevangenisstraf aanzienlijk te matigen. Bij de strafmaat dient geen zelfstandige betekenis aan feit 2 toegekend te worden, aangezien bij feit 1 reeds rekening is gehouden met het organisatieverband. Daarbij komt dat de verschillen in de rollen van de medeverdachten niet een substantieel verschil in de hoogte van een op te leggen gevangenisstraf rechtvaardigen. De intensiteit en de opbrengst zijn niet relevant voor de strafmaat, maar enkel bij de ontneming. Voorts mag bij de strafmaat niet betrokken worden dat de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven wegens verdenking van een nieuw strafbaar feit, aangezien op dit moment niet vaststaat dat verdachte zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan enig nieuw delict.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met anderen gedurende een periode van 23 maanden gedeald in cocaïne, waarvan er vanaf januari 2016 sprake was van een criminele organisatie.
De deelnemers aan deze criminele organisatie hadden ieder hun eigen rol volgens de taakverdeling binnen de organisatie. Verdachte was de leider van de organisatie en was ook de leverancier van de verhandelde harddrugs, zijn partner ( [medeverdachte 1] ) verrichtte ondersteunende werkzaamheden en de vier medeverdachten ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ) verzorgden de daadwerkelijke verstrekking van de cocaïne aan de afnemers. De organisatie voorzag op deze wijze een ruime klantenkring met tientallen deals per dag van drugs.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Cocaïne is immers een zeer verslavende stof. Verdachte heeft met zijn gedragingen eigen financieel gewin boven de veiligheid van heel veel mensen gesteld. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs genereert op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft hierdoor de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
Criminele organisaties ondermijnen voorts de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij financieel nadeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 mei 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde (voor een alleen opererende first offender) een gevangenisstraf van 12 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om het (onder 1 bewezen verklaarde) verkopen, afleveren, verstekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden. In dit geval gaf verdachte leiding aan een criminele organisatie die dagelijks aan tientallen afnemers cocaïne verkocht.
Uit de reclasseringsadviezen van 1 juni 2017, 16 oktober 2017 en 8 juni 2018, blijkt onder meer dat verdachte in het verleden voor een grote diversiteit aan criminele activiteiten is veroordeeld. Eerder is aan verdachte als minderjarige een PIJ-maatregel opgelegd. Uit persoonlijkheidsonderzoek uit 2008 blijkt dat er vermoedelijk sprake is van een ontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij een beneden gemiddelde intelligentie.
Verdachte ziet geen nut in behandeling/begeleiding door de reclassering. Bij hem ontbreekt probleeminzicht. Tot op heden gebruikte verdachte op frequente basis softdrugs, wat volgens de reclassering risico’s met zich brengt. Ook begeeft verdachte zich voornamelijk in een pro-crimineel- en gebruikersmilieu. Geadviseerd is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zou worden.
De rechtbank ziet geen redenen om de duur van gevangenisstraf te matigen of een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, gelet op de bewezenverklaarde periode en de intensiteit waarmee als organisatie harddrugs is verkocht. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat verdachte de leider was van de criminele organisatie en zelfs vanuit detentie leiding bleef geven aan deze organisatie. Verdachte is vaker veroordeeld wegens strafbare feiten, maar ondanks detentie en verplichte behandeling blijft hij volharden in zijn levenswijze en wenst hij geen hulp om zijn leven een positieve wending te geven en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2018.

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 maart 1931,
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer [nummer] , waarvan de 8 ordners zijn doorgenummerd 1 tot en met 2946.
3.Pagina 328.
4.Aanhouding verdachte pagina 482.
5.Pagina 1199.
6.Pagina 1207.
7.Pagina’s 1217 en 1218.
8.Pagina’s 1251 en 1252.
9.Pagina 1268.
10.Pagina’s 1264, 1265 en 1266.
11.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [afnemer 5] , op 21 december 2017 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
12.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgesteld en ondertekend door verbalisanten [verbalisanten] op 8 maart 2018.
13.Pagina 1290.
14.Pagina’s 1329, 1330 en 1331.
15.Pagina 1343.
16.Pagina’s 1371 tot en met 1374.
17.Pagina 1383.
18.Pagina’s 1417 tot en met 1421.
19.Pagina’s 1435 en 1436.
20.Pagina’s 1496 tot en met 1499.
21.Pagina 1535.
22.Pagina’s 1578 tot en met 1580.
23.Pagina’s 1645 tot en met 1647.
24.Pagina’s 1664 en 1665.
25.Pagina’s 1672 tot en met 1674.
26.Pagina’s 1737 tot en met 1740.
27.Pagina 30.
28.Pagina 31.
29.Pagina 730 en de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting van 11 juni 2018.
30.Pagina 906.
31.Pagina’s 946 en 947.
32.Pagina 910.
33.Pagina’s 907 en 908.
34.Pagina 909.
35.Pagina 910.
36.Pagina 911.
37.Pagina’s 1128 tot en met 1131.
38.Pagina 669.
39.Pagina 670.
40.Pagina’s 670 en 671.
41.Pagina 672.
42.Pagina 671.
43.Pagina 672.
44.Pagina’s 673 en 677.
45.Pagina 677.
46.Pagina 678.
47.Pagina 2589.
48.Pagina 317.
49.Pagina 321, nummer 107 van de lijst.
50.Pagina 322, nummers 126 en 127 van de lijst.
51.Pagina’s 319 tot en met 322.
52.Pagina’s 318 en 319.
53.Pagina’s 214 tot en met 232.
54.Zie ook pagina’s 1926, 1927 en 1928.
55.Pagina’s 214 tot en met 217.
56.Pagina 217.
57.Pagina’s 319 tot en met 322 en 647.
58.Pagina’s 220 tot en met 224.
59.Pagina’s 232 en 233, maar ook 430 en 431.
60.Pagina’s 234, 235 en 301 tot en met 314.
61.Pagina 301.
62.Pagina’s 291 tot en met 294.
63.Pagina 301.
64.Pagina 291.
65.Pagina 292.
66.Pagina 293.
67.Pagina 294.
68.Pagina 224.
69.Pagina 2576.
70.Pagina 2578.
71.Pagina 2581.
72.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 juni 2018.