Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/750042-17, waarbij zes verdachten zijn veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten elk een specifieke rol vervulden binnen de organisatie, die verantwoordelijk was voor tientallen drugshandeltransacties per dag. De straffen variëren van 14 maanden tot 48 maanden gevangenisstraf, afhankelijk van de rol en de ernst van de feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank een ontnemingsvordering behandeld, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 9.100,00 heeft gevorderd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van 212 dagen cocaïne heeft verhandeld, met een geschat voordeel van € 6.360,00. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, maar heeft de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.
De rechtbank heeft in haar beoordeling onder andere gekeken naar observaties, telefoontaps en verklaringen van de verdachten. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering tot ontneming gematigd moest worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de draagkracht van de veroordeelde niet als voldoende aangetoond geacht om tot matiging over te gaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.