ECLI:NL:RBNNE:2018:2889

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
18-750040-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor cocaïnehandel en deelname aan een criminele organisatie

Op 12 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij de handel in cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, onder leiding van een hoofdverdachte, een gestructureerde organisatie vormden die dagelijks tientallen deals met cocaïne uitvoerde. De hoofdverdachte fungeerde als leverancier, terwijl de andere verdachten verschillende ondersteunende rollen vervulden, waaronder het daadwerkelijk verstrekken van de cocaïne aan afnemers. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 14 tot 48 maanden, afhankelijk van hun rol binnen de organisatie. Daarnaast is er wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, variërend van € 6.360,00 tot € 320.068,00. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachten in de cocaïnehandel als ernstig beschouwd, vooral gezien de impact op de volksgezondheid en de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder de aanwezigheid van jonge kinderen in de woning van een van de verdachten, wat de risico's van de situatie vergrootte. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de rol van de verdachten binnen de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/750040-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 12, 14 en 28 juni 2018. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 11, 12 en 14 juni 2018.
Verdachte is verschenen op 11, 12 en 14 juni 2018, telkens bijgestaan door haar raadsvrouw mr. N. el Farougui, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, na nadere omschrijving van de tenlastelegging d.d. 11 juni 2018, ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming (onder meer) bestond uit:
-het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leverancier(s) en/of afnemer(s) van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het (mede) organiseren van de (verschillende) leverantie(s) en/of
-de verstrekking van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en/of
-het (mede) ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te plegen en/of
-de verstrekking van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het (elders) onderbrengen en/of ophalen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van die cocaïne, in elk geval dat middel en/of
-het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van die cocaïne, in elk geval dat middel;
3.
zij op of omstreeks 1 mei 2017 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 435 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 en 2.
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De betrokkenheid van verdachte komt duidelijk naar voren uit de bewijsmiddelen.
Verdachte heeft bekend handelingen te hebben gepleegd ten aanzien van de handel in cocaïne. Ook uit de verklaringen van medeverdachten en afnemers blijkt dat verdachte medepleger is in de cocaïnehandel in de gehele ten laste gelegde periode. De op de telefoon aangetroffen WhatsApp gesprekken en de op iPad aangetroffen administratieve lijsten ondersteunen voornoemde verklaringen ten aanzien van de periode vanaf januari 2016.
Het samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten is gericht op de drugshandel en was duurzaam en gestructureerd, zodat gesproken kan worden van een criminele organisatie. De rol van verdachte bestaat uit het bijhouden van de administratie, het aanleveren van cocaïne, het maken van bolletjes cocaïne, het aansturen van de dealers ([medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]) en het aannemen van geld van de dealers. De dealers waren verantwoordelijk voor het bemannen van de werktelefoon en het daadwerkelijk verkopen van cocaïne aan de afnemers op een afgesproken plek. De dealers leggen verantwoording af aan [medeverdachte 1] en bij zijn afwezigheid aan verdachte.
Feit 3.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 3 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de periode van 3 februari 2017 tot en met 25 april 2017. Uit de aannemelijke verklaring van verdachte blijkt dat zij vanaf 3 februari 2017 als medepleger aangemerkt kan worden bij de handel in cocaïne. Handelingen buiten die periode zijn slechts incidenteel van aard, waardoor deze handelingen niet geschaard kunnen worden onder medeplegen. De nauwe en bewuste samenwerking met anderen ontbreekt immers. Ook blijkt niet dat verdachte de notities in 2016 op de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] heeft gemaakt. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van deze telefoon.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent de onder 2 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie gedurende de eerder genoemde kortere periode conform feit 1.
Feit 3.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde, aangezien niet, althans niet overtuigend, is gebleken dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van hennep in haar woning.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemeen.
Het strafrechtelijk onderzoek ‘[onderzoek]’ is in januari 2017 gestart naar aanleiding van de bij het Team Criminele Inlichtingen en Meld Misdaad Anoniem ingekomen informatie. Volgens deze (start)informatie zou [medeverdachte 1] zich in Leeuwarden bezighouden met de handel in cocaïne. Ook zijn vriendin, verdachte, weet hiervan. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zouden drugs dealen voor [medeverdachte 1]. Uit onderzoek zou tevens blijken dat [medeverdachte 1] en verdachte er een riante levensstijl op nahouden die niet verklaard kan worden op basis van de aan hen verstrekte uitkeringen.
In het onderzoek ‘[onderzoek]’ is onder meer gebruik gemaakt van observaties en telecomonderzoek. Uit de getapte gesprekken ontstaat de verdenking dat gebruikt is gemaakt van ‘werktelefoons’. Het (werk)telefoonnummer [telefoonnummer 2] is in gebruik van 12 oktober 2016 toen met 1 maart 2017. Het (werk)telefoonnummer [telefoonnummer 3] is in gebruik van 23 februari 2017 tot en met 1 mei 2017. Uit printertapgegevens blijkt dat het laatste (werk)telefoonnummer wederom is vervangen door [telefoonnummer 4]. [2]
Naar aanleiding van de getapte telefoongesprekken komen in het onderzoek tevens in beeld: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Zij zouden ook drugs dealen voor [medeverdachte 1].
Voornoemde onderzoeken hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 1 mei 2017 doorzoekingen hebben plaatsgevonden op diverse locaties in Leeuwarden. Daarbij zijn alle voornoemde personen als verdachten in dit onderzoek aangehouden. [3]
Feit 1.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
In de woning van verdachte is een iPad aangetroffen (beslagnummer [nummer] [4] ) met de naam: iPad van [naam] en het bijbehorende Apple ID: [Apple ID]. Verdachte heeft de ontgrendelingscode verstrekt. [5] Op deze iPad zijn diverse notities aangetroffen in de periode vanaf 7 januari 2016 [6] tot en met 1 december 2016 [7] die duiden op een administratie van afnemers die schulden hadden openstaan en wat de dealers ([medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]) aan cocaïnevoorraad kregen. [8]
De verdediging stelt dat de administratieve notities uit 2016 zijn aangetroffen op een iPhone met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] die in gebruik is bij [medeverdachte 1]. Uit het dossier blijkt echter dat deze notities zijn aangetroffen op een iPad met de gebruikersnaam van verdachte, dat ook haar naam in het bijbehorende Apple ID is gebruikt en dat zij de ontgrendelingscode aan de politie heeft verstrekt. De rechtbank acht daardoor aannemelijk dat de iPad in gebruik was bij verdachte
Uit het chatgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 2] op 27 april 2016 blijkt het volgende. [9]
“[verdachte]: Moet zo naar de winkel toe want ik sta vandaag te werken maar ik weer verder niet wat de bedoeling is? Jullie rijden? Hebben jullie nog genoeg?
Want ik ga zo weg en weet niet waar [schuilnaam 1] is dus..
Dan kan ik nog even wat dingetjes bij je langs brengen
[medeverdachte 2]: Hoeveel waren er ook alweer?
[verdachte]: 21 groot 29 klein
[medeverdachte 2]: Dankje.”
Uit voornoemd gesprek leidt de rechtbank af dat verdachte dealer hoeveelheden cocaïne verstrekt aan [medeverdachte 2] en een ander. Zij spreekt immers telkens over ‘jullie’. De rechtbank leidt uit dit gesprek voorts af dat verdachte op de hoogte is van de gang van zaken en wetenschap heeft van de hoeveelheden beschikbare bolletjes.
[medeverdachte 1] is van 13 tot en met 26 april 2017 [10] gedetineerd in de P.I. te Leeuwarden. Op 20 april 2017 bezoekt verdachte hem in detentie. Uit het opgenomen OVC-gesprek, waarbij A is aangeduid als verdachte en L is aangeduid als [medeverdachte 1], blijkt dat het volgende is gezegd:
“A: maar die buurman had gisteren een raar verhaal. Over dat uhh [naam] had maandag dinsdag gereden volgens mij en toen had ie bij die grote had ie drie hele rare dingetjes gevonden. Hij zei bewaar maar. Volgens hem was het niet helemaal wat het hoort zijn. Dus nou ja, ik zei, bewaar het maar en dan kijkt [schuilnaam 1] (fon) dan moet je maar uitkoken wat het is. [11]
L: meen je niet
A: Ja hij had het over waspoeier of zoiets, maar hij weet het niet en eentje hadden ze, was van iemand teruggekomen en had het weer ingeleverd omdat het niet goed was.
L: was ie aan het kutten met die kankerzooi
A: Denk het. Hij was met zijn broertje aan het rijden zei uhh
L: Was ie weer mooi lijp natuurlijk
A: gisteren
L:Hij was gisteren meegekomen?
A: Nee hij had opgebeld erover maar ik vind het niet echt druk, maar één envelopje heb ik maar
L: Klotezooi
A: Raar he. Of het moet natuurlijk nog
L: Nu moet het komen, vandaag, het is vandaag de 20e
A: Ja kan ook zijn, want je hebt Koningsdag en je hebt Bevrijdingsdag zo meteen.
A: ik vind het wel rustig hoor
L: ja dat klopt niet joh
A: misschien heeft ie er al eentje vol
L: ja hij zei het al. Hij zei het twee dagen geleden al had ie er alweer eentje voor mij
A: Oh heb ik niet gezien. [12]
L: veel dealertjes hier ook hoor
L: ik hou er niet van zulke mensen om mij heen. Daar werk ik de hele fucking dag al mee
A: Ja dat gaat niet helemaal goed
L: zijn we wel aan gewend? Ik ben er wel een beetje klaar mee, ik word hier fucking schijtziek van.
A: maar we zijn ook geen bakker natuurlijk he
L: we zijn geen fucking bakker. Ik krijg alles op mijn boterham, niet jij hoor. Jij kan wel makkelijk lullen met die [naam] (fon) van je
A: nou kan misschien wel, want (ntv) zijn vrouw die heeft ook een paar jaar gekregen he
Nee je kan ook wel telkens zeggen dat je niets van af weet
L: je zit wel te lachen zo maar ik heb er stress aan me fucking harses. Jij hebt die shit niet, ik heb ze.
A: ja ik heb ook een beetje stress. (…)
Want ik moet telkens uhhh verantwoorden voor de kinderen.
L: zullen we ruilen?
A: nee (…) Maar je bent zelf, je bent nou zelf niet meer aan het rijden. [13]
L: Nee maar die dinge, ik ben wel de ver…het is alleen maar erger geworden
Als (ntv) naar buiten komt dan ben ik de lul. Denk met je fucking hoofd man. Ik ben hun leverancier. Dit is fucking organisatie, wat denk je. Ik krijg nu nog een zwaardere straf dan dat ik zelf rij.
A: Ja, moeten ze eerst nog wat vinden. Ze kunnen toch niet zomaar tegen jou zeggen je bent de leverancier
L: als ze me tappen, dan zijn we de lul hoor.
A: ja dat hadden ze dat had al jaren kunnen doen.” [14]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij gebruik maakte van een zogenoemde ‘werktelefoon’. [15] Hij verkocht met [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] cocaïne voor [medeverdachte 1]. [16]
Afnemers belden naar het bijbehorende telefoonnummer om cocaïne te bestellen. Verdachte [medeverdachte 3] reed meestal in een auto van [medeverdachte 1] [17] (meestal met een ander) om bestellingen te brengen.
Hij werkte van tien uur ’s ochtends tot middernacht. Hij kreeg de werktelefoon van degene die de dag ervoor had gewerkt. Voor een hele dag werken kreeg hij een voorraad van 20-30 bolletjes van bijna één gram cocaïne en 60-100 bolletjes van bijna een halve gram cocaïne. Hij maakte van grote bolletjes kleine bolletjes door deze te wegen. Hij kreeg de voorraad van [medeverdachte 1] of van [verdachte] toen [medeverdachte 1] gedetineerd was. Het verdiende geld bracht hij ook naar hen. Op een papier werd administratie bijgehouden, te weten de meegekregen voorraad en de verkochte hoeveelheden. Soms moest hij overleggen met [medeverdachte 1] over welke afnemers op de pof mochten kopen. Verder belde [medeverdachte 1] tijdens het werken om te vragen of het druk was. [18]
Hij verdiende voor een dag werken tussen de € 50,00 en € 100,00 afhankelijk van zijn eigen gebruik van cocaïne. Verdachte [medeverdachte 3] heeft twee keer opdracht gekregen om een voorraad cocaïne op te halen bij ene ‘[schuilnaam 2]’ in Amsterdam. Deze voorraad moest hij afleveren bij [medeverdachte 1] en [verdachte]. [19]
[medeverdachte 1] bepaalde in welke auto’s er werd gereden. Ook bepaalde hij dat een ander telefoonnummer moest worden gebruikt en dat aan alle afnemers het nieuwe telefoonnummer moest worden verteld. Als [medeverdachte 1] er niet was moest [medeverdachte 3] aan [verdachte] vragen of dingen wel of niet mochten. [20] De dag van de aanhoudingen zou [medeverdachte 4] benodigdheden voor het werken bij [medeverdachte 3] ophalen. [21]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij cocaïne heeft verkocht. Hij maakte daarbij gebruik van werktelefoons eindigend met de telefoonnummers [xxxx] en [xxxx]. Het ontvangen geld bracht hij naar een ander. Hij verdiende tussen de € 50,00 en € 100,00 per dag met de handel in cocaïne, afhankelijk van de verrichte werkzaamheden. Hij moest verantwoording afleggen. Hij had een lijst met afnemers die poften. De cocaïne werd aangeduid/genoemd: kleine en grote schoentjes of kippetjes. Een kleine schoen is 0,4 gram en een grote schoen is 0,9 gram. [22]
Verdachte heeft verklaard dat zij op verzoek van [medeverdachte 1] werkte. Zij nam geld aan wat door [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] werd verdiend met het dealen van cocaïne. [23]
Zij had telefonisch een aantal keer contact met ‘[schuilnaam 2]’. Ook heeft zij in opdracht van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] gebeld om hem naar ‘[schuilnaam 2]’ te sturen. [24] Zij kreeg opdracht om bolletjes cocaïne te maken en [medeverdachte 1] bracht een zak voorraad van ongeveer 100 gram mee. [25] De dealers verdienden tussen de € 100,00 en € 150,00 per dag. [26] Eens in de zoveel tijd betaalde [medeverdachte 1] hen. [27]
Zij hield bij welke afnemers rekeningen open hadden staan. [28] Zij hield soms de administratie bij. Zij wist hoeveel bolletjes de dealers mee kregen en verrekende dit met wat de dealers doorgaven. [29] Ook gaf zij voorraad mee aan de dealers. [30]
Zij haalde meermalen zelf voorraden cocaïne uit een loods in Leeuwarden. Zij maakte bolletjes cocaïne van halve en hele grammen. De dealers werkten van ongeveer vanaf half 10 ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en in het weekend tot twee of drie uur ’s nachts. [31]
Uit het chatgesprek met [medeverdachte 2] op 27 april 2016 en de administratieve notities in de iPad van verdachte, blijkt dat verdachte, anders dan zij zelf stelt, haar werk in de winkel in april 2016 combineerde met handelingen in het kader van de verkoop in cocaïne. Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat verdachte de persoon is geweest die de notities in de iPad heeft gemaakt. De iPad stond op haar naam, is gevonden in haar woning en de ontgrendelingscode is door haar verstrekt. De notities betreffen onder meer de hoeveelheden bolletjes die aan de dealers zijn meegegeven en hoeveel schulden afnemers open hadden staan. Gesteld noch gebleken is dat een ander deze notities heeft gemaakt en de rechtbank acht dat ook niet aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de inhoud van het chatgesprek met [medeverdachte 2] in april 2016, waaruit blijkt dat verdachte op de hoogte is van de gang van zaken, dat zij wetenschap heeft van de hoeveelheid bolletjes die beschikbaar zijn en waarin zij aanbiedt wat langs te brengen. De rechtbank ziet voorts ondersteuning in het feit dat verdachte zelf heeft verklaard dat zij de administratie bijhield, dat zij bijhield welke afnemers rekeningen open hadden staan en wist hoeveel bolletjes de dealers meekregen en dit verrekende met wat de dealers doorgaven. Dat verdachte dit plaatst in de periode vanaf begin 2017 doet daar niet aan af, redengevend voor de rechtbank is dat het gaat om een zelfde soort administratie als is aangetroffen in haar iPad.
Gelet op de hoeveelheid en de data van de notities in de iPad, het chatgesprek, de verklaring van [medeverdachte 3], de verklaring van de verdachte en het OVC-gesprek is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is geweest van een meer dan incidentele uitoefening van essentiële ondersteunende werkzaamheden en dat verdachte meerdere keren de taken van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft overgenomen tijdens zijn aanwezigheid. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de anderen en dat de bijdrage van verdachte van dusdanig gewicht is geweest dat het tenlastegelegde medeplegen in de periode van 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 bewezen kan worden verklaard. De rechtbank acht, gelet op voornoemde, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde handel in cocaïne.
Feit 2.
Uit de onder feit 1 genoemde bewijsmiddelen en het proces-verbaal van bevindingen [32] blijkt dat verdachte zich vanaf 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 heeft schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10 derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals hierna blijkt onder het kopje ‘bewezenverklaring’.
Feit 3.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Zij zal verdachte dus vrijspreken van feit 3.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij in de periode van 7 januari 2016 tot en met 1 mei 2017 te Leeuwarden, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van cocaïne, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming bestond uit:
-het leggen en/of onderhouden van (onder meer telefonische) contacten met leveranciers en/of afnemers van die cocaïne en
-het (mede) organiseren van de leveranties en
-de verstrekking van die cocaïne en
-het geven van opdrachten en/of inlichtingen en/of aanwijzingen ten behoeve van de uitvoering van die misdrijven en/of ten behoeve van betalingen en/of het bijeenbrengen van de benodigde middelen, verband houdende met die misdrijven en
-het (mede) ontwikkelen en/of bespreken van plannen om bedoelde misdrijven te plegen en
-het onderbrengen en/of ophalen van hoeveelheden van die cocaïne.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikel 10, derde en vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij Fier Fryslân.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit een gevangenisstraf op te leggen conform de duur van het reeds ondergane voorarrest met een voorwaardelijke gevangenisstraf en de geadviseerde bijzondere voorwaarden, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is moeder van drie jonge kinderen, haar partner verblijft in detentie, waardoor zij het gezag over haar kinderen kan kwijtraken als zij gedetineerd raakt. Daarbij komt dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan alle voorwaarden heeft gehouden. Als alternatief voor een gevangenisstraf adviseert de reclassering elektronische controle. Ten slotte heeft de raadsvrouw bepleit bij de strafmaat geen zelfstandige betekenis toe te kennen aan feit 2, aangezien bij feit 1 reeds rekening is gehouden met het organisatieverband.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft samen met anderen gedurende een periode van 16 maanden in georganiseerd verband gedeald in cocaïne.
De deelnemers van deze criminele organisatie hadden ieder hun eigen rol volgens de taakverdeling binnen de criminele organisatie. De partner van verdachte ([medeverdachte 1]) was de leverancier van de verhandelde harddrugs, verdachte verrichtte ondersteunende werkzaamheden en de vier medeverdachten ([medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]) verzorgden de daadwerkelijke verstrekking van de cocaïne aan de afnemers. De organisatie voorzag op deze wijze een ruime klantenkring met tientallen drugsdeals per dag van cocaïne.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Cocaïne is immers een zeer verslavende stof. Daarnaast gaat de handel in harddrugs gepaard met overlast in de samenleving. Het gebruik van harddrugs genereert op zijn beurt strafbare feiten. Verdachte heeft hierdoor de maatschappij bewust aan deze risico’s blootgesteld.
Criminele organisaties ondermijnen voorts de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij financieel nadeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert voor alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker.
De rechtbank overweegt voorts dat in de woning van verdachte haar zeer jonge kinderen aanwezig waren. De aanwezigheid van drugs in combinatie met de aanwezigheid van kleine kinderen in één woning brengt onaanvaardbaar grote risico’s met zich. Kinderen staan daarbij in een afhankelijke positie ten opzichte van hun ouder(s) en mogen nooit door hun ouder(s) aan dergelijke risico’s worden blootgesteld. Zij verdienen een veilige (woon)situatie.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 mei 2018, behoudens een aantal opgelegde strafbeschikkingen niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens enig strafbaar feit.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde (voor een alleen opererende first offender) een gevangenisstraf van 12 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om het (onder 1 bewezen verklaarde) verkopen, afleveren, verstekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat met enige regelmaat gedurende zes tot twaalf maanden. In dit geval maakte verdachte deel uit van een criminele organisatie die dagelijks aan tientallen afnemers cocaïne verkocht.
Uit de reclasseringsrapporten van 28 juni 2017, 1 augustus 2017 en 29 mei 2018 blijkt onder meer dat afgaande op de verklaring van verdachte zij zich binnen de relatie met [medeverdachte 1] afhankelijk heeft opgesteld en zich heeft laten beïnvloeden door hem, waarbij [medeverdachte 1] zich overheersend opstelde. Verdachte gaat daarbij over haar grenzen en maakt zich daardoor schuldig aan delictgedrag. Dit heeft een risicovol netwerk met zich meegebracht waardoor er risico’s voor de kinderen bestonden. Hierin heeft verdachte onvoldoende haar verantwoordelijkheid genomen. Mogelijk is haar normbesef door de jaren heen vervaagd. De reclassering veronderstelt dat verdachte heeft meegedeeld in de financiële winst, wat mogelijk heeft bijgedragen aan het in stand houden van de situatie. De relatie met [medeverdachte 1] is een belangrijke risicofactor. Inmiddels is deze relatie verbroken, maar contact zal blijvend aanwezig zijn vanwege de kinderen. De reclassering schat de recidivekans als matig in.
De voorlopige hechtenis is op 12 juli 2017 geschorst. Verdachte heeft zich gedurende die tijd aan de gestelde voorwaarden gehouden. Geadviseerd is om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij er sprake is van een verplicht reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling bij Fier Fryslân. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest zal voor de nodige instabiliteit zorgen, met name voor de kinderen. De reclassering acht elektronische controle een alternatief daarvoor.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening met de bewezenverklaarde periode en de relatief minder prominente rol van verdachte. Zij was geen initiator, maar deed vooral mee in een criminele organisatie vanwege haar partner [medeverdachte 1].
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zou worden. Niet volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Daarbij is ook gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS en de verschillende rollen tussen de verdachten onderling. De rechtbank ziet geen redenen om de duur van gevangenisstraf te matigen, gelet op de bewezenverklaarde periode en de intensiteit waarmee als organisatie harddrugs zijn verkocht. Tevens heeft verdachte als partner van [medeverdachte 1] samen met hem het meeste financieel voordeel genoten van de handel in cocaïne.
De rechtbank acht elektronische detentie niet aangewezen als alternatief voor een gevangenisstraf, aangezien dat geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die aan de mededaders zijn opgelegd. Eventuele gevolgen voor de kinderen, hoe indringend die ook zijn, kunnen er in dit geval niet toe leiden dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf volgt die langer is dan het voorarrest. De rechtbank acht het maatschappelijk onwenselijk om vrouwelijke daders als moeders, of meer in het algemeen ouders die het gezag dragen over kinderen, louter en alleen vanwege die hoedanigheid een lagere straf op te leggen dan anderen die zich schuldig hebben gemaakt aan soortgelijke feiten.
De rechtbank zal van de gevangenisstraf een deel, te weten 12 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene en/of bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden binnen 5 dagen na beëindiging van de detentie en vervolgens, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan behandeling bij Fier Fryslân of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer [nummer], waarvan de 8 ordners zijn doorgenummerd 1 tot en met 2946.
2.Pagina 328.
3.Aanhouding verdachte pagina 604.
4.Pagina 2589.
5.Pagina 317.
6.Pagina 321, nummer 107 van de lijst.
7.Pagina 322, nummers 126 en 127 van de lijst.
8.Pagina’s 319 tot en met 322.
9.Pagina’s 318 en 319.
10.Pagina 301.
11.Pagina 291.
12.Pagina 292.
13.Pagina 293.
14.Pagina 294.
15.Pagina 906.
16.Pagina’s 946 en 947.
17.Pagina 910.
18.Pagina’s 907 en 908.
19.Pagina 909.
20.Pagina 910.
21.Pagina 911.
22.Pagina’s 1128 tot en met 1131.
23.Pagina 669.
24.Pagina 670.
25.Pagina’s 670 en 671.
26.Pagina 672.
27.Pagina 671.
28.Pagina 672.
29.Pagina’s 673 en 677.
30.Pagina 677.
31.Pagina 678.
32.Pagina’s 301 e.v.