Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor al het ten laste gelegde gevorderd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/820164-18 onder 1 en 2 heeft hij zich gebaseerd op de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, de aangiftes en de herkenning van verdachte op de camerabeelden door de verbalisanten.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/062331-18 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Enkele uren nadat in de bedoelde bedrijfswagens is ingebroken, is verdachte staande gehouden nadat hij uit een voertuig is uitgestapt en weggerend voor de politie. Op de achterbank van het voertuig zijn goederen aangetroffen die kort daarvoor uit de bedrijfswagens zijn gestolen.
Bij de politie heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en heeft geen aannemelijke verklaring voor zijn aanwezigheid in dat voertuig gegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de auto zat, omdat hij een lift had gekregen. Verdachte zou daarvoor bij zijn zus zijn geweest. Door pas op een later moment met deze verklaring te komen, terwijl die niet wordt ondersteund door feiten is deze verklaring niet aannemelijk.
Op basis van het voorgaande kunnen de feiten worden bewezen.
De officier van justitie heeft gevorderd om de zus als getuige te laten horen indien de rechtbank de verklaring van verdachte aannemelijk acht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het uiterlijk van verdachte past bij het signalement dat van de dader is gegeven, terwijl in de woning een handschoen is aangetroffen waarin DNA van verdachte zat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het in de zaak met parketnummer 18/062331-18 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de auto-inbraken en woninginbraak heeft gepleegd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/820164-18 ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
in de zaak met parketnummer 18/062331-18, feiten 1 en 2:
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/062331-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde varianten niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte als bijrijder zat in een voertuig waarin gestolen goederen lagen. Het voertuig behoort verdachte niet toe. In het dossier is verder geen enkel bewijsmiddel te vinden waaruit concreet betrokkenheid van verdachte bij de inbraken blijkt. Bij de politie heeft verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. De omstandigheid dat verdachte heeft geweigerd een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden , kan op zichzelf - mede gelet op het bepaalde in artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering - echter niet tot het bewijs bijdragen.
Het enkele feit dat hij zich op enig moment als passagier in de auto waarin de eerder die avond of nacht gestolen spullen lagen heeft bevonden, is op zichzelf niet zodanig redengevend voor zijn betrokkenheid bij de inbraken dat hem mag worden tegengeworpen dat hij voor zijn aanwezigheid in die auto geen redelijke verklaring heeft gegeven. Deze omstandigheid dwingt niet tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte, al dan niet tezamen met iemand anders, de inbraken heeft gepleegd. Dat hij is weggerend toen de politie het voertuig klemreed maakt dit oordeel niet anders. De verdediging heeft aangegeven dat hij dit deed omdat hij niet in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs en daarvoor niet aangehouden wilde worden.
Nu op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enige manier betrokken was bij de diefstallen, zal verdachte zowel van het onder 1 primair als 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ook van de subsidiair ten laste gelegde varianten van heling zal verdachte worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedoelde goederen door misdrijf waren verkregen.
in de zaak met parketnummer 18/820164-18
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna in de zaak met parketnummer 18/820164-18 onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 06 juli 2018;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 23 april 2018, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018101010 d.d. 25 april 2018, inhoudende de verklaring van [Slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 april 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [Slachtoffer 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 25 april 2018, proces-verbaalnummer 2018099746, inhoudende de verklaring van [Slachtoffer 2] .
in de zaak met parketnummer 18/062331-18, feit 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor het in de zaak met parketnummer 18/062331-18 onder 3 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 december 2017, opgenomen op pagina 114 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018098887 d.d. 23 mei 2018, inhoudende als verklaring van [Slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van poging inbraak. Op 27-12-2017 omstreeks 00.35 uur lag ik in bed tv te kijken. Ik lag te wachten tot dat mijn zoon [Naam] thuis zou komen. Ik hoorde wat gestommel en ging er van uit dat [Naam] thuis gekomen was. Een aantal minuten later hoorde ik ineens een schreeuw van beneden komen. Ik ben hierop uit bed gestapt en ben naar beneden gegaan. Beneden trof ik mijn zoon [Naam] aan. Hij vertelde mij dat hij zojuist thuis was gekomen en dat hij een man in de woonkamer zag staan. Deze man zou dan naast de eettafel staan. Deze man gooide vervolgens een jas in het gezicht van mijn zoon en vluchtte hierop via een raam achter de eettafel. Ik trof op de grond een enkele handschoen aan. Deze is niet van mij dus ik ga er van uit dat deze van de verdachte is. Ik heb deze van de grond opgepakt en op mijn jas op de tafel gelegd.
Toen de politie eenmaal ter plaatse was, wezen ze mij op het raam via welk de verdachte is gevlucht. Ik zag dat er een braakspoor in het kozijn zat. Deze braakspoor zit aan de buitenkant, aan de onderkant van het raamkozijn. Ook is het sluitwerk, welk bevestigd zit op het kozijn, kapot.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 december 2017, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [Slachtoffer 3] :
Op 27 december 2017 omstreeks 00.30 uur kwam ik thuis bij onze woning gelegen aan de [Woonadres 2] te Veendam. Ik ben via een deur van de garage de woning binnengegaan. Via deze deur kom je direct in de keuken van de woning. Toen ik de keuken binnenstapte hoorde ik een geluid, het klonk als gerinkel. In eerste instantie dacht ik dat het mijn vader zou zijn. Derhalve riep ik ''hallo ''. Ik hoorde dat hierop niet werd gereageerd. Ik hoorde ook geen andere geluiden. Kort daarna hoorde ik een soort
gehijg. Het klonk als iemand die verkouden was en door zijn neus ademde.
Ik heb toen de zaklampfunctie op mijn telefoon aangezet en ben verder de woning in
gelopen. Ik zag dat achter de eettafel, iemand op zijn knieën zat. Toen ik op armlengte afstand was zag ik dat de persoon rechtop ging staan. Ik keek hem toen recht in het gezicht en zag dat het iemand was die ik niet kende en niet rechtmatig in de woning zou zijn. Ik wilde hem toen bij zijn jas pakken maar ik zag dat hij een jas in mijn richting gooide, deze jas was van mijn vader welke blijkbaar in de kamer lag.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- een stoppelbaard en snor
- zwarte jas met grijze accenten
- grijs/blauwe broek, het leek op een werkbroek
- stevige schoenen, ik vermoed werkschoenen
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 december 2017, opgenomen op pagina 118 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 27 december 2017 werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van de politieonderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot gekwal. diefstal in/uit woning, gepleegd tussen woensdag 27 december 2017 te 00:30 uur en woensdag 27 december 2017 te 00:36 uur.
Het onderzoek is verricht bij [Slachtoffer 1] te Borgerspark 97, 9642 LM Veendam.
Door mij werd een sporenonderzoek verricht na een inbraak in een woning waarbij de
dader door de zoon des huizes werd overlopen en is gevlucht. Tijdens zijn vlucht liet de dader een handschoen in de woonkamer achter. Deze handschoen werd door de collega's, welke na de inbraakmelding ter plaatse waren gekomen, in een papieren zak veiliggesteld voor een DNA onderzoek. Deze handschoen werd mij ten tijde van het onderzoek door de collega's overhandigd.
De aan mij overhandigde handschoen is door mij voorzien van SIN AAJT4583NL en zal vervolgens door mij worden overgedragen aan het sporenbeheer van de Forensische Opsporing Noord Nederland voor een DNA onderzoek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 januari 2018, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik heb van de binnenzijde van de handschoen van de handpalmzijde de vingers, de
aanzet van de vingers en de muis bemonsterd met een stub op de mogelijke aanwezigheid van dragermateriaal. Ik heb het spoor veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AALH1564NL en verzegeld.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.03.02.132, d.d. 16 maart 2018 opgemaakt door ing. R.E.J. van Wijk, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemd dossier, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN en omschrijving
Beschrijving DNA-profiel
celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans
AALH1564NL#01
Epitheel
Afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man
[Verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
Op 27 december 2017 heeft de zoon van aangever [Slachtoffer 1] de dader van de woninginbraak op heterdaad betrapt toen deze zich in de (woon)kamer had verstopt. De dader heeft hierna een jas in de richting van de zoon gegooid en is uit de woning gevlucht. In de woonkamer werd een handschoen gevonden die niet van de bewoners is en die voor het incident niet in de woning lag. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze handschoen van de dader is. Aan de binnenzijde van de handschoen is een afgeleid DNA-hoofdprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte heeft geen verklaring willen of kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA daarin, dan wel voor de aanwezigheid van de handschoen in de woning, terwijl dat van hem - meermalen veroordeeld voor inbraken - wel mocht worden verwacht.
Voorts overweegt de rechtbank dat het door de zoon opgegeven signalement van de dader past bij verdachte, nu uit foto's in het dossier blijkt dat verdachte soms een baard heeft en verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij af en toe een baard laat groeien.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aangetroffen DNA-spoor een daderspoor is en dat verdachte de dader is. Het in de zaak met parketnummer 18/062331-18 onder 3 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.