ECLI:NL:RBNNE:2018:270

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
C/18/181166 / FA RK 17-3833
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis op basis van Wet Bopz

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 januari 2018 een beschikking gegeven inzake de machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had op 19 december 2017 een verzoek ingediend voor deze machtiging, waarbij een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan waren overgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 2 januari 2018 aangehouden vanwege een onjuiste ondertekening van de geneeskundige verklaring. Op 4 januari 2018 werd een nieuwe geneeskundige verklaring ingediend, ondertekend door de geneesheer-directeur van het Universitair Centrum Psychiatrie (UCP) te Groningen.

Tijdens de zitting op 8 januari 2018 heeft de rechtbank de betrokkenen gehoord, waaronder de psychiater en de raadsman van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneeskundige verklaring niet was opgesteld door een psychiater die de betrokkene kort voor het opstellen had onderzocht, maar dat de psychiater wel overleg had gehad met de behandelaren van de betrokkene. De rechtbank concludeert dat de geneeskundige verklaring voldoet aan de eisen van artikel 5 van de Wet Bopz, ondanks de tijdsverloop tussen het onderzoek en de indiening van de verklaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychotische stoornis in het kader van schizofrenie en dat hij geen ziektebesef heeft. De rechtbank oordeelt dat het gevaar voor de betrokkene en zijn omgeving niet kan worden afgewend zonder verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank verleent daarom de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf, die geldig is tot en met 20 december 2018. De beslissing is mondeling uitgesproken, zodat de betrokkene direct op de hoogte kon worden gesteld van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen

Machtiging tot voortgezet verblijf

Zaak-/rekestnr.: C/18/181166 / FA RK 17-3833

Beschikking van 8 januari 2018,

van de Rechtbank Noord-Nederland naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie tot verlening van een machtiging om te doen voortduren het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] ,
wonende [woonplaats] ,
thans verblijvende in de kliniek van Lentis Groningen,
hierna te noemen: betrokkene.

Procesverloop

Op 19 december 2017 heeft de officier van justitie het verzoek ingediend. Bij het verzoek is overgelegd een geneeskundige verklaring. Ook zijn overgelegd een behandelingsplan, een bericht over de staat van uitvoering daarvan en aantekeningen als bedoeld in art. 37a Wet Bopz.
De rechtbank heeft op 2 januari 2018 de inhoudelijke behandeling aangehouden in verband met de onjuiste ondertekening van de geneeskundige verklaring.
Op 4 januari 2018 is ter griffie een geneeskundige verklaring ontvangen ondertekend door [naam] , geneesheer-directeur van het Universitair Centrum Psychiatrie (verder: UCP) te Groningen.
De rechtbank heeft op 8 januari 2018 de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. B.H. Werink,
- [naam] , behandelend psychiater
- [psychiater] , psychiater,
- [naam] , contactpersoon van betrokkene.

Beoordeling

De raadsman van betrokkene heeft kort samengevat aangevoerd dat er niet gesproken kan worden van een geneeskundige verklaring die is opgemaakt door een psychiater die betrokkene kort te voren heeft onderzocht. Immers, de medische verklaring is ingediend op 4 januari 2018 terwijl het onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. In de geneeskundige verklaring is niet aangegeven waarom er zoveel tijd is verstreken tussen het onderzoek en het indienen van de geneeskundige verklaring. De verklaring is niet meer actueel nu betrokkene tussentijds in het UCP is opgenomen geweest ten behoeve van een second opinion onderzoek. De thans overgelegde geneeskundige verklaring is gelijk aan de eerder overgelegde geneeskundige verklaring, alleen is hij nu voorzien van de handtekening van de geneesheer-directeur van het UCP, waar betrokkene op het moment van het indienen van het verzoek door de officier van justitie verbleef. De enkele vermelding van die geneesheer-directeur dat zij de verklaring met de opsteller ervan, mevrouw [psychiater] , heeft doorgenomen maakt niet dat daarmee is voldaan aan de eraan door artikel 5 wet Bopz gestelde eis. Dit geldt temeer nu niet blijkt of mevrouw [psychiater] nader onderzoek heeft gedaan bij betrokkene.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de deugdelijkheid van de geneeskundige verklaring het volgende. De rechtbank volgt de raadsman in de stelling dat de geneeskundige verklaring die is ingediend op 4 januari 2018 niet is opgemaakt door een psychiater die betrokkene kort daarvoor heeft onderzocht. Uit navraag ter zitting is gebleken dat mevrouw [psychiater] , opsteller van de geneeskundige verklaring, betrokkene zelf niet meer heeft gesproken na 24 november vorig jaar. Wel heeft zij nog overleg gehad met zijn behandelaren en dat heeft zij aan de ondertekenaar van de geneeskundige verklaring, de geneesheer-directeur van het UCP, medegedeeld. Ter zitting heeft zij bovendien aangegeven dat er geen wijzigingen in het gedrag van betrokkene of in zijn behandeling hebben plaatsgevonden. Desgevraagd geeft zij aan dat zij, gelet op de voorgeschiedenis, ook nu nog van oordeel is dat er bij betrokkene sprake is van schizofrenie en dat betrokkene ook nu nog lijdt aan een psychotische stoornis, waarbij er aanwijzingen zijn voor een autisme spectrum stoornis. Ook de voorlopige conclusies van het second opinion onderzoek wijzen in die richting, aldus mevrouw [psychiater] . Derhalve was er voor haar geen reden de geneeskundige verklaring aan te passen, hetgeen zij aan de geneesheer-directeur van het UCP heeft medegedeeld.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat het beter zou zijn geweest wanneer in de geneeskundige verklaring was aangegeven op grond van welke aanvullende informatie van de opsteller van de geneeskundige verklaring de geneesheer-directeur deze heeft ondertekend, en waarop de opsteller zich bij deze aanvullende informatie had gebaseerd. Nu evenwel ter zitting is gebleken dat de opsteller van de geneeskundige verklaring zich wel nader heeft geïnformeerd over het toestandsbeeld van betrokkene alvorens met de ondertekenaar van die verklaring te spreken, en deze aanvullende informatie haar geen aanleiding gaf voor het aanpassen van de geneeskundige verklaring, is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van een geneeskundige verklaring die voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ook al klopt het dat de psychiater, die de verklaring heeft opgesteld, betrokkene niet kort voor het opstellen ervan heeft onderzocht, zij heeft betrokkene wel onderzocht met als doel het opmaken van een geneeskundige verklaring en zij heeft, voordat de bevoegde geneesheer-directeur de verklaring heeft ondertekend, zich nader geïnformeerd over het toestandsbeeld van betrokkene en haar bevindingen medegedeeld aan de geneesheer-directeur. De psychiater en de geneesheer-directeur mochten er vanuit gaan dat hiermee voldaan was aan de eis die artikel 5 wet Bopz aan de geneeskundige verklaring stelt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een deugdelijke geneeskundige verklaring, waarop de officier van justitie zijn verzoek heeft gebaseerd.
Uit die geneeskundige verklaring en het verhoor is gebleken dat betrokkene ook na het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging zal lijden aan een stoornis van de geestvermogens. Er is sprake van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie van het paranoïde type bij een man bekend met een autisme spectrum stoornis.
Ook is komen vast te staan dat deze stoornis betrokkene ook dan nog gevaar zal doen veroorzaken. Het betreft het gevaar
 dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat, en
 dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen.
Betrokkene heeft geen ziektebesef en -inzicht. Hoewel hij een medicamenteuze dwangbehandeling ondergaat, is deze behandeling onvoldoende. Een ander medicament, te weten Clozapine, is geïndiceerd, maar vanwege het weigeren van bloedonderzoek, wordt het geven van voornoemd medicament onverantwoord geacht. Het toestandsbeeld is enigszins verbeterd. Betrokkene is beter te benaderen in contact, minder boos en achterdochtig. Betrokkene is echter nog niet in staat om zich in de maatschappij zelfstandig staande te houden. Er zijn ernstige problemen in het plannen en organiseren. Vanuit formele denkstoornissen is de informatieverwerking en interpretatie verstoord, waardoor betrokkene niet in staat is adequaat voor zijn belangen op te komen. De verwachting is dat betrokkene wederom een dermate grote druk op zijn (beperkte) sociale steunsysteem (moeder en oma) zal leggen, dat daarbij ook de geestelijke gezondheid van hen in het geding zal komen.
Gebleken is dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
Betrokkene geeft geen blijk van de nodige bereidheid om vrijwillig verder te verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden na het einde van de geldigheidsduur van de voorafgaande machtiging. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de bepaling van de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging.
De rechtbank acht het in het belang van betrokkene dat hij de uitspraak direct van de rechter zelf te horen krijgt en heeft daarom mondeling uitspraak gedaan ondanks het feit dat niet alle belanghebbenden ter zitting aanwezig waren.

Beslissing

De rechtbank:
verleent machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 Wet Bopz, welke machtiging de bevoegdheid geeft om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven tot en met 20 december 2018.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. R.B.M. Keurentjes, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: RH)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.