ECLI:NL:RBNNE:2018:2664

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
18/830055-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en ISD-maatregel opgelegd aan verdachte

Op 2 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en bedreiging met geweld. De verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, werd beschuldigd van het stelen van winkelgoederen van Albert Heijn op 17 en 13 maart 2018. Tijdens de eerste diefstal bedreigde hij personeel met een mes, wat leidde tot een ernstige beschuldiging van geweld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf, die ontkende met een mes te hebben gedreigd. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder verklaringen van de slachtoffers en getuigen die de bedreiging bevestigden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank weigerde de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte al een aanzienlijke vrijheidsbenemende maatregel opgelegd kreeg. De uitspraak benadrukt de impact van dergelijke delicten op de slachtoffers en de noodzaak van een strenge aanpak van recidivisten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830055-18
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling met parketnummers 18/820322-15, 18/820025-17 en 18/820271-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink. Verder is verschenen M. Spijk, reclasseringsmedewerker.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2018 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid winkelgoederen,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf
Albert Heijn (vestiging [straatnaam]), in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (zijnde
personeelsleden van de Albert Heijn), gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte, nadat hij, verdachte, door [slachtoffer 1] op
winkeldiefstal was aangesproken, (op dreigende toon) in de richting van die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd "Ik heb een mes", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of voorgehouden, en/of met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gewezen in de
richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid
verzorgingsproducten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan het winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging [straatnaam]), in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat betrekking heeft op de bedreiging met geweld; verdachte heeft immers ontkend met het mes te hebben gedreigd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende de verklaring:
Ik heb op 17 maart 2018 goederen gestolen bij de Albert Heijn aan de [straatnaam] te Groningen. Hierna werd ik aangesproken door een winkelmedewerker. Ik heb toen onder meer een mes uit mijn jaszak gehaald. Ik ben weggelopen omdat ik niet aangehouden wilde worden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 maart 2018, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018072074 d.d. 26 maart 2018, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1] namens Albert Heijn:
Op 17 maart 2018 was ik aan het werk bij de Albert Heijn aan de [straatnaam] te Groningen. Ik had gezien dat de man een winkeldiefstal had gepleegd en ik heb hem daarop aangesproken. Ik hoorde hem zeggen dat hij een mes had. Ik zag dat de man een mes uit zijn jaszak of broekzak haalde en zag dat hij het mes voor zich uit stak, richting [slachtoffer 2] en mij. De man was erg agressief.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 maart 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik was op 17 maart 2018 aan het werk bij de Albert Heijn aan de [straatnaam] te Groningen. Ik hoorde mijn collega [slachtoffer 1] tegen mij zeggen dat er een winkeldief was. [slachtoffer 1] en ik zijn voor hem gaan staan. Ik hoorde de man zeggen "ik heb een mes". Ik zag dat hij uit zijn jaszak een mes pakte en dat mes naar mij en [slachtoffer 1] richtte. Door het laten zien van zijn mes en dreigende houding voelde ik mij genoodzaakt om opzij te gaan zodat hij er langs kon.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal gevolgd door bedreiging met geweld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij onder meer een mes uit zijn jaszak heeft gehaald, om het winkelpersoneel te laten zien wat er in zijn zakken zat. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte zei dat hij een mes had, deze uit zijn zak haalde en voor zich uitstak richting aangever en getuige [slachtoffer 2]. Deze aangifte komt overeen met hetgeen getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard. De rechtbank hecht daarom geen geloof aan de verklaring van verdachte. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 maart 2018, opgenomen op pagina’s 37 en 38 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018072074 d.d. 26 maart 2018, inhoudende als verklaring van [medewerker] namens Albert Heijn.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 maart 2018 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid winkelgoederen toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging [straatnaam]) welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zijnde personeelsleden van Albert Heijn), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, nadat hij, verdachte, door [slachtoffer 1] op winkeldiefstal was aangesproken, in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gezegd "Ik heb een mes", en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een mes heeft getoond en met een mes heeft gewezen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
2.
hij op 13 maart 2018 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid verzorgingsproducten geheel toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn (vestiging [straatnaam]).
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.

2. diefstal

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van 2 jaar. De officier van justitie acht een tussentijdse beoordeling niet noodzakelijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat aan verdachte al twee keer een ISD-maatregel is opgelegd, welke maatregelen bij verdachte niet werkten. Oplegging van een ISD-maatregel is dus zinloos. Een alternatief voor een ISD-maatregel kent de wet echter niet en er is evenmin rapportage voorhanden waarin de mogelijkheid van een klinische of ambulante behandeling voor verdachte is onderzocht. Verdachte is verslaafd aan harddrugs zodat zijn gedragingen niet altijd het resultaat van een eigen, vrije keuze zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsadvies, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen waarvan er één gepaard ging met bedreiging met geweld omdat verdachte niet aangehouden wilde worden. Dit soort strafbare feiten brengt voor de winkelier overlast mee en veroorzaakt schade. De bedreiging met geweld heeft bij de winkelmedewerkers bovendien angst veroorzaakt. Algemeen bekend is dat die angst vaak nog langere tijd na-ebt en allerlei negatieve effecten kan hebben op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van een slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2018, dat 32 pagina’s telt, blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake winkeldiefstallen en dat aan hem tweemaal eerder een ISD-maatregel is opgelegd.
De reclassering adviseert in haar rapport van 4 juni 2016 de oplegging van een ISD-maatregel. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Er is sprake van een vicieuze cirkel van detentie, kortstondige vrijheid, recidiveren en wederom detentie, die tot dusver niet doorbroken kon worden middels ambulante trajecten en klinische behandeling. Het plegen van delicten duurt voort en de reclassering ziet, vanwege de vele reeds ingezette interventies en daardoor lage responsiviteit, geen mogelijkheden in een voorwaardelijk kader toezicht te houden op bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te kunnen verminderen. Een ISD-traject is volgens de reclassering de enige overgebleven optie om het patroon te doorbreken.
Ter zitting heeft de reclassering bij monde van Spijk meegedeeld dat zij, gelet op eerder mislukkingen, geen heil ziet in een opname bij ZIENN zonder ISD-titel, zoals verdachte graag zou willen.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het reclasseringsrapport en de eerdere veroordelingen moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, terwijl de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers is de officier van justitie ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel. Aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dus voldaan.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de ISD-maatregel plaatsvindt, met name gelet op de uitdrukkelijk door verdachte geuite wens om hiervan af te zien.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

parketnummer 18/820322-15

Bij vonnis van 21 december 2015 gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De proeftijd is bij vonnis van 28 juni 2017 verlengd met 1 jaar. De proeftijd is ingegaan op 5 januari 2016.

parketnummer 18/820025-17

Bij vonnis van 20 februari 2017, gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is bij vonnis van 28 juni 2017 verlengd met 1 jaar. De proeftijd is ingegaan op 7 maart 2017.

parketnummer 18/820271-17

Bij vonnis van 28 juni 2017, gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 januari 2018.
Oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft bij vordering van 15 mei 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde straffen en ter zitting bij de vordering gepersisteerd.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnissen gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straffen. De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen echter afwijzen omdat verdachte reeds een vrijheidsbenemende maatregel van aanzienlijke duur opgelegd krijgt, waardoor de rechtbank tenuitvoerlegging - daarnaast - van een gevangenisstraf niet opportuun vindt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers
18/820322-15, 18/820025-17 en 18/820271-17
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van:
  • de voorwaardelijke straf opgelegd bij vonnis van 21 december 2015 gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen;
  • de voorwaardelijke straf opgelegd bij vonnis van 20 februari 2017, gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen;
  • de voorwaardelijke straf opgelegd bij vonnis van 28 juni2017, gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.S. van den Berg en mr. M.R.M. Beaumont, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2018.
Mr. M.R.M. Beaumont is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.