Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair en 2. primair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. Het geweld, inhoudende het duwen en slaan tegen het lichaam van De [slachtoffer 2], wordt vanuit twee personen, waaronder verdachte, uitgeoefend. Verdachte en zijn medeverdachte behoeven elkaar niet te kennen om als groep te opereren. Wanneer dit soort geweld wordt gebezigd ten aanzien van een vriendengroep en verdachte een significante bijdrage aan het geweld levert, dan is dit te kwalificeren als openlijk geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair, 1. subsidiair, 1. meer subsidiair, 2. primair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. meest subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geraakt, maar dat hij niet in zijn richting heeft geschopt. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde gemotiveerd op het standpunt gesteld dat opzet en voorwaardelijk opzet niet kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft hij tevens aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte richting [slachtoffer 1] hoofd heeft getrapt. Ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om openlijk geweld te plegen.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om openlijk geweld te plegen. Ten aanzien van het bestanddeel 'tezamen en in vereniging' heeft de raadsman aangevoerd dat hiervan geen sprake was, aangezien beide verdachten elkaar niet kenden en zij niet samen op stap waren.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig tot stand is gekomen, omdat het ademanalyseapparaat niet voldoet aan de voorwaarden, opgenomen in artikel 5 van de Regeling houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 2. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat alleen verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht, zodat er geen sprake was van een situatie waarbij in vereniging geweld tegen aangever is gepleegd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 57 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018000765 / 2018000703 d.d. 14 februari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 1 januari 2018 omstreeks 05:45 uur stond ik in de [bedrijf] aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik kreeg van een jongen een klap in mijn gezicht. Ik zag dat deze klap met rechter gebalde vuist werd gegeven op mijn rechter kant van mijn neus onder mijn rechter oog. Ik voelde dat deze klap met kracht gegeven werd. Ik viel op de grond en werd meerdere malen tegen mijn hoofd geschopt. Ik ben meerdere malen tegen mijn slaap, ribben en benen geschopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 1 januari 2018 was ik werkzaam als portier in de [bedrijf] aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag dat aangevers de [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden geslagen. Ik zag dat dit door 3 personen gebeurde. Ik zag dat aangevers werden geslagen en hierdoor ten val kwamen. Ik zag dat ze meerdere malen schopten tegen het hoofd van aangevers. Ik kan de drie verdachten als volgt omschrijven: (…)
3: blanke jongen, lang haar krullend, verlept gezicht, ongeveer 35 jaar, 180-185 cm, normaal postuur (…)
Ik had de indruk dat de verdachten die jongens haast dood wilden schoppen. Ze schopten steeds tegen hun hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik zag dat een jongen door drie personen werd geslagen en geschopt, dit waren twee getinte en een blanke jongen. Ik zag dat zij met kracht op die jongen insloegen, toen die jongen op de grond lag zag ik dat hij door die drie jongens met kracht tegen zijn hoofd werd geschopt. Ik denk dat zij die jongen ongeveer 4 à 5 keer hard met een gebalde vuist in het gezicht hebben geslagen. Toen hij op de grond lag hebben zij 6 à 7 keer hard tegen zijn lichaam en hoofd geschopt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 januari 2018, opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik zag een persoon heel boos slaan en trappen. Ik zag hem trappende bewegingen maken. Ik zag hem trappen alsof je ongedierte weg trapt. Ik zag hem vier of vijf keer trappen. Ik kan deze persoons als volgt omschrijven. Blanke man. Lengte ongeveer 1.84m. Donker gewatteerde winterjas. Kort donkerblond haar. Leeftijd ongeveer 25-35 jaar oud. De persoon welke het paspoort heeft afgegeven aan de politie en daarna er vandoor is gegaan is de persoon welke ik heb zien trappen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2018, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
[verdachte], geboren [geboortedatum]1985 te Leeuwarden, hield ik staande aan het [straatnaam] in Leeuwarden. Ik zag dat [verdachte] mij een geldig Nederlands paspoort overhandigde. Ik zag dat [verdachte] met versnelde pas bij mij wegliep.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Van het incident zijn camerabeelden veilig gesteld en door mij bekeken. Ik zag dat de beelden gedateerd waren op 1 januari 2018. Ik beschrijf relevante momenten per tijdstip.
05.44:20 uur
[slachtoffer 1] wordt door [verdachte] met gebalde vuist geslagen.
05.44:27 uur
[verdachte] slaat naar het gezicht van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] valt op de grond.
05.44:29 uur
[verdachte] kijkt naar de grond en maakt slaande en trappende bewegingen naar de grond.
05.44:33 uur
[verdachte] en [medeverdachte] kijken beide naar de positie waar [slachtoffer 1] gevallen is. Ze maken bewegingen naar deze positie met hun armen. Aan hun lichaamshouding te zien lijkt het dat zij ook schoppen. Dit is echter niet op de camera te zien.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2018, opgenomen op pagina 139 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Hij probeert mij vast te pakken en daarom maak ik die schoppende bewegingen.
Overweging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair ten laste gelegde
Voorwaardelijk opzet
De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen opzet, ook geen voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het intreden van de dood van [slachtoffer 1]. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte door enkel een slag naar het hoofd van [slachtoffer 1] te geven, niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood als gevolg kan intreden.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het intreden van de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van die gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat meerdere getuigen hebben verklaard dat tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] is geschopt. Uit deze verklaringen blijkt eveneens dat verdachte één van deze schoppende personen was. Daarnaast heeft de politie de camerabeelden omschreven. Uit deze beelden en de beschrijving ervan blijkt dat verdachte schoppende bewegingen maakt naar de op de grond liggende aangever [slachtoffer 1]. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] niet heeft geschopt, maar dat hij zich probeerde los te wurmen van aangever, die hem bij zijn benen vast had. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op die bewijsmiddelen, niet geloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zo kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Door meermalen op of tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] te trappen, hebben verdachte en zijn medeverdachte dus de aanmerkelijke kans aanvaard dat hun handelen tot [slachtoffer 1]’s dood zou kunnen leiden. Nu dit algemeen bekend is, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien vaststaat dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de rol van verdachte het volgende af. Van de poging tot doodslag zijn meerdere personen getuige geweest, die allen hebben verklaard over geweld dat door zowel verdachte als zijn medeverdachte is gebruikt. Uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan blijkt bovendien dat er voor het incident tussen verdachte en zijn medeverdachte gedurende enige tijd vriendschappelijk contact is geweest. Dat zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben verklaard elkaar niet te kennen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte en zijn medeverdachte stonden bij elkaar, ook ten tijde van de woordenwisseling en bij het begin van de vechtpartij. Verdachte en zijn medeverdachte hebben vervolgens gelijktijdig en vergelijkbaar geweld gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1], bestaande uit schoppen en slaan. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank, mede gelet op die uiterlijke verschijningsvorm, dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 2. subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft reeds overwogen dat alleen verdachte geweld tegen De [slachtoffer 2] heeft gebruikt, zodat niet bewezen is dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander aangever De [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Verdachte zal om die reden van het medeplegen van mishandeling worden vrijgesproken. Dat verdachte De [slachtoffer 2] heeft mishandeld acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 januari 2018, opgenomen op pagina 30 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018000765 / 2018000703 d.d. 14 februari 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 januari 2018, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 14 januari 2017, opgenomen op pagina 2 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0200/141020170204001167 d.d. 14 oktober 2017, inhoudende:
Als verklaring van verbalisant:
Ik heb gezien dat op 14 oktober 2017, om 02.04 uur, te Leeuwarden, verdachte als bestuurder met een personenauto op de Brandemeer heeft gereden.
Het voorlopig ademonderzoek werd uitgevoerd met een door de Minister aangewezen en
goedgekeurd (ademtest)apparaat.
Resultaat ademanalyse adem verdachte: 245 ug/l is direct aan verdachte medegedeeld.
Verdachte gaf mij op te zijn: [verdachte].
Als verklaring van verdachte:
Ik erken dat ik, na het nuttigen van alcoholhoudende drank, als bestuurder ben opgetreden.
Overweging rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat krachtens artikel 5 van de nieuwe Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer van 15 juni 2017 voor het verrichten van nader ademonderzoek worden aangewezen de ademanalyseapparaten Dräger Alcotest 9510 NL, voorzien van goedkeuringsteken T7802. Nu van dit goedkeuringsteken uit de dossierstukken niet blijkt, voldoet de ademanalyse niet aan de zogenoemde ‘strikte waarborgen’, zodat het resultaat van de ademanalyse van het bewijs moet worden uitgesloten en vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank overweegt dat blijkens de Regeling typeaanwijzing ademanalyseapparaat 4 d.d. 2 november 2011 (nr. 5715307/11, Staatscourant nr. 20178 van 10 november 2011) het ademanalyseapparaat Dräger Alcotest 9510 NL blijkens de Verklaring van toelating van 30 augustus 2011 van het Nederlands Meetinstituut (Nmi), afgegeven door Nmi Certin B.V., is toegelaten als wettig ademanalyseapparaat voor bewijsdoeleinden conform de Regeling ademanalyse (oud). Dit apparaat is beschreven in de beschrijving van Nmi Certin B.V. onder nummer T7802, revisie 0, en gedocumenteerd in documentatiemap nummer T7802-1 die bij de Verklaring van toelating behoort. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat dit ademanalyseapparaat behoort tot een na onderzoek door het Nederlands Meetinstituut goedgekeurd type. Dat dit type ook thans nog is aangewezen door de Minister, blijkt uit de tekst van genoemd artikel 5 van de Regeling. De wet stelt niet de eis dat het goedkeuringsteken T7802 ook in de dossierstukken tot uitdrukking komt. Het verweer wordt dan ook verworpen. Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.