ECLI:NL:RBNNE:2018:2657

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
18/730003-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling in uitgaansgelegenheid met rijden onder invloed

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, mishandeling en rijden onder invloed. De feiten vonden plaats op 1 januari 2018 in een snackbar in Leeuwarden, waar de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers. De verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen tegen het hoofd geslagen en geschopt, waardoor deze ten val kwam. Ook [slachtoffer 2] werd door de verdachte mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldsincidenten, mede op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen zou leiden tot de dood van [slachtoffer 1]. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het rijden onder invloed, waarbij hij een alcoholgehalte van 245 microgram in zijn adem had, wat boven de toegestane limiet ligt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandeling bij Verslavingszorg. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730003-18
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 96/202862-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/136535-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. de Vries, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/730003-18 dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, (in of bij (snackbar/automatiek) de [bedrijf]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen (waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, (in of bij (snackbar/automatiek) de [bedrijf]) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen (waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, openlijk, te weten in of bij (snackbar/automatiek) de [bedrijf], gelegen aan of bij het [straatnaam], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1], en bestaande dat geweld uit het
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] (waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) trappen en/of schoppen tegen het hoofd een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- ( met kracht) duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Leeuwarden (in of bij de [bedrijf]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te stompen en/of te slaan (waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te trappen en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, openlijk, te weten in of bij (snackbar/automatiek) de [bedrijf], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2], en bestaande dat geweld uit het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] (, waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer 2] ten val is gekomen);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, (in of bij (snackbar/automatiek) de [bedrijf]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 2] tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te stompen en/of te slaan (, waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer 2] ten val is gekomen);
en in de zaak met parketnummer 96/202862-17 dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te Leeuwarden als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 245 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair en 2. primair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. Het geweld, inhoudende het duwen en slaan tegen het lichaam van De [slachtoffer 2], wordt vanuit twee personen, waaronder verdachte, uitgeoefend. Verdachte en zijn medeverdachte behoeven elkaar niet te kennen om als groep te opereren. Wanneer dit soort geweld wordt gebezigd ten aanzien van een vriendengroep en verdachte een significante bijdrage aan het geweld levert, dan is dit te kwalificeren als openlijk geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair, 1. subsidiair, 1. meer subsidiair, 2. primair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. meest subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geraakt, maar dat hij niet in zijn richting heeft geschopt. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde gemotiveerd op het standpunt gesteld dat opzet en voorwaardelijk opzet niet kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft hij tevens aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte richting [slachtoffer 1] hoofd heeft getrapt. Ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om openlijk geweld te plegen.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om openlijk geweld te plegen. Ten aanzien van het bestanddeel 'tezamen en in vereniging' heeft de raadsman aangevoerd dat hiervan geen sprake was, aangezien beide verdachten elkaar niet kenden en zij niet samen op stap waren.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig tot stand is gekomen, omdat het ademanalyseapparaat niet voldoet aan de voorwaarden, opgenomen in artikel 5 van de Regeling houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 2. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat alleen verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht, zodat er geen sprake was van een situatie waarbij in vereniging geweld tegen aangever is gepleegd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 57 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018000765 / 2018000703 d.d. 14 februari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 1 januari 2018 omstreeks 05:45 uur stond ik in de [bedrijf] aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik kreeg van een jongen een klap in mijn gezicht. Ik zag dat deze klap met rechter gebalde vuist werd gegeven op mijn rechter kant van mijn neus onder mijn rechter oog. Ik voelde dat deze klap met kracht gegeven werd. Ik viel op de grond en werd meerdere malen tegen mijn hoofd geschopt. Ik ben meerdere malen tegen mijn slaap, ribben en benen geschopt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Op 1 januari 2018 was ik werkzaam als portier in de [bedrijf] aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag dat aangevers de [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden geslagen. Ik zag dat dit door 3 personen gebeurde. Ik zag dat aangevers werden geslagen en hierdoor ten val kwamen. Ik zag dat ze meerdere malen schopten tegen het hoofd van aangevers. Ik kan de drie verdachten als volgt omschrijven: (…)
3: blanke jongen, lang haar krullend, verlept gezicht, ongeveer 35 jaar, 180-185 cm, normaal postuur (…)
Ik had de indruk dat de verdachten die jongens haast dood wilden schoppen. Ze schopten steeds tegen hun hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 januari 2018, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik zag dat een jongen door drie personen werd geslagen en geschopt, dit waren twee getinte en een blanke jongen. Ik zag dat zij met kracht op die jongen insloegen, toen die jongen op de grond lag zag ik dat hij door die drie jongens met kracht tegen zijn hoofd werd geschopt. Ik denk dat zij die jongen ongeveer 4 à 5 keer hard met een gebalde vuist in het gezicht hebben geslagen. Toen hij op de grond lag hebben zij 6 à 7 keer hard tegen zijn lichaam en hoofd geschopt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 januari 2018, opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik zag een persoon heel boos slaan en trappen. Ik zag hem trappende bewegingen maken. Ik zag hem trappen alsof je ongedierte weg trapt. Ik zag hem vier of vijf keer trappen. Ik kan deze persoons als volgt omschrijven. Blanke man. Lengte ongeveer 1.84m. Donker gewatteerde winterjas. Kort donkerblond haar. Leeftijd ongeveer 25-35 jaar oud. De persoon welke het paspoort heeft afgegeven aan de politie en daarna er vandoor is gegaan is de persoon welke ik heb zien trappen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2018, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
[verdachte], geboren [geboortedatum]1985 te Leeuwarden, hield ik staande aan het [straatnaam] in Leeuwarden. Ik zag dat [verdachte] mij een geldig Nederlands paspoort overhandigde. Ik zag dat [verdachte] met versnelde pas bij mij wegliep.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Van het incident zijn camerabeelden veilig gesteld en door mij bekeken. Ik zag dat de beelden gedateerd waren op 1 januari 2018. Ik beschrijf relevante momenten per tijdstip.
05.44:20 uur
[slachtoffer 1] wordt door [verdachte] met gebalde vuist geslagen.
05.44:27 uur
[verdachte] slaat naar het gezicht van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] valt op de grond.
05.44:29 uur
[verdachte] kijkt naar de grond en maakt slaande en trappende bewegingen naar de grond.
05.44:33 uur
[verdachte] en [medeverdachte] kijken beide naar de positie waar [slachtoffer 1] gevallen is. Ze maken bewegingen naar deze positie met hun armen. Aan hun lichaamshouding te zien lijkt het dat zij ook schoppen. Dit is echter niet op de camera te zien.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2018, opgenomen op pagina 139 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Hij probeert mij vast te pakken en daarom maak ik die schoppende bewegingen.
Overweging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair ten laste gelegde
Voorwaardelijk opzet
De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen opzet, ook geen voorwaardelijk opzet, heeft gehad op het intreden van de dood van [slachtoffer 1]. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte door enkel een slag naar het hoofd van [slachtoffer 1] te geven, niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood als gevolg kan intreden.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het intreden van de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van die gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat meerdere getuigen hebben verklaard dat tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] is geschopt. Uit deze verklaringen blijkt eveneens dat verdachte één van deze schoppende personen was. Daarnaast heeft de politie de camerabeelden omschreven. Uit deze beelden en de beschrijving ervan blijkt dat verdachte schoppende bewegingen maakt naar de op de grond liggende aangever [slachtoffer 1]. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 1] niet heeft geschopt, maar dat hij zich probeerde los te wurmen van aangever, die hem bij zijn benen vast had. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op die bewijsmiddelen, niet geloofwaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zo kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Door meermalen op of tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] te trappen, hebben verdachte en zijn medeverdachte dus de aanmerkelijke kans aanvaard dat hun handelen tot [slachtoffer 1]’s dood zou kunnen leiden. Nu dit algemeen bekend is, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd indien vaststaat dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de rol van verdachte het volgende af. Van de poging tot doodslag zijn meerdere personen getuige geweest, die allen hebben verklaard over geweld dat door zowel verdachte als zijn medeverdachte is gebruikt. Uit de camerabeelden en de beschrijving daarvan blijkt bovendien dat er voor het incident tussen verdachte en zijn medeverdachte gedurende enige tijd vriendschappelijk contact is geweest. Dat zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben verklaard elkaar niet te kennen, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Verdachte en zijn medeverdachte stonden bij elkaar, ook ten tijde van de woordenwisseling en bij het begin van de vechtpartij. Verdachte en zijn medeverdachte hebben vervolgens gelijktijdig en vergelijkbaar geweld gebruikt tegen aangever [slachtoffer 1], bestaande uit schoppen en slaan. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank, mede gelet op die uiterlijke verschijningsvorm, dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 2. subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft reeds overwogen dat alleen verdachte geweld tegen De [slachtoffer 2] heeft gebruikt, zodat niet bewezen is dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander aangever De [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Verdachte zal om die reden van het medeplegen van mishandeling worden vrijgesproken. Dat verdachte De [slachtoffer 2] heeft mishandeld acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 maart 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 januari 2018, opgenomen op pagina 30 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018000765 / 2018000703 d.d. 14 februari 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 januari 2018, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 d.d. 14 januari 2017, opgenomen op pagina 2 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0200/141020170204001167 d.d. 14 oktober 2017, inhoudende:
Als verklaring van verbalisant:
Ik heb gezien dat op 14 oktober 2017, om 02.04 uur, te Leeuwarden, verdachte als bestuurder met een personenauto op de Brandemeer heeft gereden.
Het voorlopig ademonderzoek werd uitgevoerd met een door de Minister aangewezen en
goedgekeurd (ademtest)apparaat.
Resultaat ademanalyse adem verdachte: 245 ug/l is direct aan verdachte medegedeeld.
Verdachte gaf mij op te zijn: [verdachte].
Als verklaring van verdachte:
Ik erken dat ik, na het nuttigen van alcoholhoudende drank, als bestuurder ben opgetreden.
Overweging rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat krachtens artikel 5 van de nieuwe Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer van 15 juni 2017 voor het verrichten van nader ademonderzoek worden aangewezen de ademanalyseapparaten Dräger Alcotest 9510 NL, voorzien van goedkeuringsteken T7802. Nu van dit goedkeuringsteken uit de dossierstukken niet blijkt, voldoet de ademanalyse niet aan de zogenoemde ‘strikte waarborgen’, zodat het resultaat van de ademanalyse van het bewijs moet worden uitgesloten en vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank overweegt dat blijkens de Regeling typeaanwijzing ademanalyseapparaat 4 d.d. 2 november 2011 (nr. 5715307/11, Staatscourant nr. 20178 van 10 november 2011) het ademanalyseapparaat Dräger Alcotest 9510 NL blijkens de Verklaring van toelating van 30 augustus 2011 van het Nederlands Meetinstituut (Nmi), afgegeven door Nmi Certin B.V., is toegelaten als wettig ademanalyseapparaat voor bewijsdoeleinden conform de Regeling ademanalyse (oud). Dit apparaat is beschreven in de beschrijving van Nmi Certin B.V. onder nummer T7802, revisie 0, en gedocumenteerd in documentatiemap nummer T7802-1 die bij de Verklaring van toelating behoort. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat dit ademanalyseapparaat behoort tot een na onderzoek door het Nederlands Meetinstituut goedgekeurd type. Dat dit type ook thans nog is aangewezen door de Minister, blijkt uit de tekst van genoemd artikel 5 van de Regeling. De wet stelt niet de eis dat het goedkeuringsteken T7802 ook in de dossierstukken tot uitdrukking komt. Het verweer wordt dan ook verworpen. Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair en 2. subsidiair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/730003-18:
1. primair
hij op 1 januari 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in snackbar/automatiek de [bedrijf], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- met kracht meermalen tegen het hoofd heeft gestompt of geslagen waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en vervolgens
- met kracht meermalen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
hij op 1 januari 2018 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in snackbar/automatiek de [bedrijf], [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd te stompen en/of te slaan, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen.
en in de zaak met parketnummer 96/202862-17:
hij op 14 oktober 2017 te Leeuwarden als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 245 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/730003-18:
1. primair Medeplegen van poging tot doodslag.
2. subsidiair Mishandeling.
en in de zaak met parketnummer 96/202862-17:
Overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (245 microgram).
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair en 2. primair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien een bewezenverklaring volgt, bepleit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk dient te zijn aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en onder bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij Verslavingszorg Noord-Nederland of een Forensische Polikliniek.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, een mishandeling en rijden onder invloed. Het gaat om ernstige feiten, waarbij de geweldsfeiten grote impact hebben gehad op de slachtoffers en waarvan zij nog altijd de nadelige gevolgen ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij door zijn ontkennende houding geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank tevens mee dat de geweldsfeiten hebben plaatsgevonden in een uitgaansgelegenheid, waardoor veel mensen daarvan tegen hun wil getuige zijn geweest. Daardoor heeft verdachte met zijn handelen ook het gevoel van veiligheid van het uitgaanspubliek ernstig aangetast. Het rijden onder invloed levert een groot risico op voor medeweggebruikers.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat voor deze feiten een gevangenisstraf het uitgangspunt dient te zijn.
De reclassering heeft gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor problemen ten aanzien van middelengebruik, waarbij het alcoholgebruik kan worden aangemerkt als criminogene factor. Verdachte heeft op dat punt weinig zelfinzicht. Vanwege de huidige detentie heeft verdachte zijn werk en woning verloren en is zijn schuldenlast opgelopen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 697,72 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en veroordeling van verdachte in de kosten van de tenuitvoerlegging;
2. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 1.040,38 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en veroordeling van verdachte in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Standpunt van de officier van justitie

1. [slachtoffer 2]

De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.

2. [slachtoffer 1]

De officier van justitie vordert toewijzing van de gevorderde materiële schade. Als immateriële schade vordert de officier van justitie toewijzing van een bedrag van € 3.000,00. De officier van justitie vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen. Ook heeft hij aangevoerd dat de vorderingen complex zijn en onvoldoende onderbouwd. Daarnaast heeft verdachte geen inkomen en heeft hij geen mogelijkheden om schade te vergoeden.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman aangevoerd dat een voorschot kan worden toegewezen van € 500,00 aan immateriële schade en € 500,00 aan materiële schade. Met betrekking tot de vordering van De [slachtoffer 2] heeft de raadsman aangevoerd dat een voorschot kan worden toegewezen van € 100,00 aan immateriële schade en € 100,00 aan materiële schade.
Oordeel van de rechtbank

1. [slachtoffer 2]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 2. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte door verdachte is betwist, zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2018.
Nu hiermee de aansprakelijkheid in zoverre vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

2. [slachtoffer 1]

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair bewezen verklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte door verdachte is betwist, zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.953,14, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2018. Dit toegewezen bedrag bestaat uit de materiële schadeposten “wettelijke eigen risico” tot een bedrag van € 385,00, “reiskosten” tot een bedrag van € 28,14 en “opvragen medisch dossier” tot een bedrag van € 40,00. De overige materiële posten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en zij verklaart deze daarom niet-ontvankelijk. De immateriële schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De gevorderde immateriële schade wordt voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu hiermee de aansprakelijkheid in zoverre vast staat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 26 oktober 2017, gewezen door de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 50 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 november 2017.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 2 maart 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair en 2. subsidiair bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan tijdens de proeftijd. Nu veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij vonnis van 26 oktober 2017 voorwaardelijk opgelegde werkstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 2. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730003-18 onder 1. primair en 2. subsidiair en het in de zaak met parketnummer 96/202862-17 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot tien maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), Oostergoweg 6 te Leeuwarden, waarna de veroordeelde zich moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat hij zich zal houden aan alle aanwijzingen die hem door of namens VNN worden gegeven;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord Nederland - Forensische Polikliniek en ambulante zorg of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.197,72(zegge: tweeduizend honderdzevenennegentig euro en tweeënzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 2.197,72 (zegge: tweeduizend honderdzevenennegentig euro en tweeënzeventig eurocent, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 697,72 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

[slachtoffer 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partijtoe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.953,14(zegge: negentienhonderddrieënvijftig euro en veertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 1.953,14 (zegge: negentienhonderddrieënvijftig euro en veertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 453,14 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/136535-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de werkstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 26 oktober 2017, te weten: een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. K. Post en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2018.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.