ECLI:NL:RBNNE:2018:2634

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
18/730057-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en brandstichting door kwetsbare jong volwassene met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, een kwetsbare jong volwassene, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en brandstichting. De verdachte heeft op 14 februari 2017 in haar woning in Leeuwarden opzettelijk brand gesticht door papier en gordijnen in brand te steken, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Daarnaast heeft zij op 7 oktober 2016 in Zwolle een personeelslid van de Albert Heijn mishandeld tijdens een aanhouding wegens winkeldiefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal, maar de mishandeling is wel bewezen verklaard. De verdachte is sinds juni 2017 in een FPA te Franeker geplaatst en heeft psychische problemen, waaronder een depressieve stoornis en een lichte autismespectrumstoornis. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder langdurige behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 286 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730057-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/720294-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/126627-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 maart 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de FPA Franeker te Franeker.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/730057-17 dat:
zij op of omstreeks 14 februari 2017 te Leeuwarden, in elk geval in de
gemeente Leeuwarden, in een woning/pand (gelegen aan of bij [straatnaam]
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (te weten door
gebruikmaking van een aansteker) in aanraking te brengen met papier en/of een
of meerdere gordijnen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge
waarvan dat papier en/of die gordijnen en/of de vloer(bedekking) en/of een of
meerdere ander(e) goed(eren) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor dat papier en/of die gordijnen en/of die vloer(bedekking)
en/of een of meerdere ander(e) goed(eren) (de inventaris) in die woning
en/of die/dat woning/pand en/of de naast/nabij gelegen woning(en) en/of de
inventaris van die naast/nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van dat pand en/of de
naast/nabij gelegen woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen, en/of
- levensgevaar voor de bewoners dat pand en/of van de naast/nabij gelegen
woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen,
te duchten was;
en in de zaak met parketnummer 18/720294-17 dat:
zij op of omstreeks 7 oktober 2016 te Zwolle met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kipfilet, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Albert Heijn, in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zij,
verdachte, [slachtoffer] op zijn arm(en) heeft gekrabd en/of op/tegen zijn
been/benen heeft geschopt/getrapt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 oktober 2016 te Zwolle, [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] op zijn arm(en) te krabben en/of op/tegen zijn been/benen te schoppen/trappen.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsvrouw- van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor diefstal zoals primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/720294-17.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/730057-17 ten laste gelegde en voor het in de zaak met parketnummer 18/720294-17 subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/730057-17 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/720294-17 betoogd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding omdat er
-achteraf gezien- geen sprake was van een strafbaar feit. Het gevolg hiervan is dat verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling omdat zij het recht had zich tegen de onrechtmatige aanhouding te verdedigen. Subsidiair wordt door de raadsvrouw gesteld dat verdachte het recht had zich te verdedigen tegen het buitenproportionele geweld dat haar werd aangedaan zodat zij op die grond zou moeten worden vrijgesproken. Meer subsidiair doet de raadsvrouw een beroep op noodweerexces.
De bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens
zijn inhoud betrekking heeft.
In de zaak met parketnummer 18/730057-17:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 10 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017040677 d.d. 16 februari 2017, inhoudende als verklaring van [getuige 1]
Ik woon aan [straatnaam] te Leeuwarden. Op 14 februari 2017 hoorde ik de deur van mijn buurvrouw, welke op dezelfde verdieping zit, dichtslaan. Toen ik daarna uit het raam keek zag ik dat die buurvrouw wegliep. Enkele momenten later hoorde ik een alarm afgaan. Ik ben toen uit mijn kamer gelopen de gang op. Ik zag toen dat er rook onder de deur van de buurvrouw, die even daarvoor wegliep, vandaan kwam.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Naar aanleiding van een melding van brand in de woning aan [straatnaam] te Leeuwarden zijn wij ter plaatse gegaan. Wij zagen bij binnenkomst van de kamer verbrande stukjes papier met gordijnstof liggen. Wij hoorden brandweerman [naam hulpverlener] zeggen dat er vermoedelijk papier is aangestoken waarop vervolgens de gordijnen zijn geplaatst en deze hebben vervolgens vlam gevat.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 februari 2017, opgenomen op pagina 36 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb het wel gedaan. Ik heb het inderdaad aangestoken. Ik heb papieren en de gordijnen in de fik gestoken omdat ik kwaad was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 februari 2017, voorzien van proces-verbaal nummer PL0100-2017040677-18, inhoudende als verklaring van [verbalisant] :
Op 21 februari 2017 heb ik een onderzoek ingesteld op de locatie [straatnaam] te Leeuwarden. Ik heb in de woning kort gesproken met [getuige 2] . Zij toonde mij een brandplek in de kamer van [verdachte] . Ik zag brandschade op de vloer van de kamer.
In de zaak met parketnummer 18/720294-17:
5. De door verdachte op de terechtzitting van 8 maart 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben in de Albert Heijn aangehouden door personeel van de winkel. Zij zeiden dat ik iets had gestolen en dat ik niet weg mocht. Ik wilde weg en ik heb geprobeerd om het personeel aan de kant te krijgen zodat ik weg kon komen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 oktober 2016, opgenomen op pagina 2 van het dossier van Politie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016495660 d.d. 9 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] namens Albert Heijn:
Op 7 oktober 2016 was ik aan het werk in de supermarkt Albert Heijn te Zwolle. Ik hoorde dat de Assistent Supermarkt Manager tegen een vrouw zei dat ze was aangehouden voor winkeldiefstal. Ik zag dat de vrouw ervan door probeerde te gaan en dat de ASM haar vasthield bij haar arm. Ik pakte haar andere arm vast zodat ze niet weg kon lopen. Ik heb haar gevraagd om naast de servicedesk te gaan staan. Daar is ze gaan staan en toen zag ik dat de vrouw weer probeerde weg te gaan. Toen pakte ik haar weer vast en zag en voelde dat de vrouw begon te krabben aan mijn rechterarm. Ook begon ze tegen mijn benen te trappen. Op dat moment voelde ik geen pijn, maar nu voel ik wel dat ze me heeft geschopt en gekrabd.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 oktober 2016, opgenomen op pagina 4 van het onder 6. genoemde dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Op 7 oktober 2016 was ik werkzaam als Assistent Supermarkt Manager (ASM) in de supermarkt Albert Heijn te Zwolle. Mijn collega kwam bij mij en vertelde mij dat een meisje vreemd gedrag vertoonde en dat hij had gezien dat het meisje kipfilet in een
gele plastic jumbo tas had gestopt. Ik had besloten om het meisje daarvoor aan te
spreken. Ik hoorde haar zeggen dat ik niet in haar tas mocht kijken. Ik heb toen gezegd dat ik anders de politie zou bellen. Ik hoorde haar nogmaals zeggen dat ik niet in haar tas mocht kijken en dat ze gewoon weg wilde. Ik heb haar toen verteld dat ze was aangehouden voor winkeldiefstal. Ik hoorde haar zeggen dat ik haar niet mocht aanhouden. Op dat moment heb ik de politie gebeld. Ik zag dat ze weg probeerde te lopen. Ik zag dat ze richting kassa 1 gelopen was en daar het gesloten kassapoortje passeerde. Ik zag dat ze nog steeds haar gele jumbo tas bij haar had. Ik heb haar vervolgens bij haar arm gepakt en mijn collega, die aan de andere kant van het poortje stond, pakte haar bij haar andere arm. Ik zag dat ze wild werd en begon te schoppen en te krabben. Op dat moment hebben wij haar naar de grond gewerkt. Ik zag dat ze weer begon te schoppen en te krabben. Ik en mijn collega hebben haar toen weer naar de grond gewerkt. Dit gebeurde hierna nog een keer.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 oktober 2016, opgenomen op pagina 10 van het onder 6. genoemde dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: Je bent aangehouden voor winkeldiefstal met geweld.
V: Heb je geweld gepleegd?
A: Ja
V: Wat heb je gedaan dan?
A: Ze hebben mij vastgehouden en ik liet dat niet toe. Toen heb ik schoppen gegeven.
Bewijsoverwegingen
De stelling van de raadsvrouw dat verdachte het recht had zich tegen de -in de visie van de verdediging- achteraf bezien onrechtmatige aanhouding te verdedigingen, vindt geen steun in het recht. Het personeel van de winkel had voldoende grond voor de verdenking dat verdachte een goed uit de winkel had weggenomen en niet ter betaling had aangeboden. Zij mochten verdachte daarom aanhouden en zij hadden daarmee ook de bevoegdheid om verdachte, toen zij probeerde te vluchten, tegen te houden in afwachting van haar overdracht aan de politie. Dit tegenhouden in de vorm van het vastpakken van haar arm(en) is niet aan te merken als buitenproportioneel geweld. Het in die situatie vastpakken van de arm is niet aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van de persoon waartegen verdediging geboden was.
De raadsvrouw heeft subsidiair gesteld dat er sprake was van noodweerexces. De raadsvrouw heeft daarvoor geen nadere gronden opgevoerd. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook op grond dat er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730057-17 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720294-17 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/730057-17
zij op 14 februari 2017 te Leeuwarden, in een woning/pand gelegen aan of bij [straatnaam]
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en een of meerdere gordijnen ten gevolge waarvan dat papier en die gordijnen en de vloer in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat papier en die gordijnen en die vloer en andere goederen in die woning te duchten was;
en in de zaak met parketnummer 18/720294-17 dat:
subsidiair
zij op 7 oktober 2016 te Zwolle, [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] op zijn arm te krabben en tegen zijn benen te schoppen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op
in de zaak met parketnummer 18/730057-17:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
en in de zaak met parketnummer 18/720294-17:
subsidiair: Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 275 dagen gevangenisstraf, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en met de door de reclassering verzochte voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar zouden moeten worden verklaard. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat hij is uitgegaan van 95 dagen voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor tegemoetkoming aan het advies van de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een personeelslid in een supermarkt. Verdachte werd aangehouden op verdenking van winkeldiefstal en probeerde te vluchten. Toen zij daarbij werd vastgepakt heeft zij een personeelslid gekrabd en geschopt.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het stichten van een brandje op de kamer die zij in Leeuwarden bewoonde. Zij heeft wat papier en een gordijn op de grond gelegd en in brand gestoken. Daarna is zij weggegaan. De brand werd vrijwel meteen ontdekt waardoor er slechts geringe schade ontstond in de kamer. Brandstichting in een woning, zeker wanneer de woning ook door anderen wordt bewoond, is een ernstig feit en rechtvaardigt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat verdachte een kwetsbare jong volwassene is die zich in de periode dat zij brand stichtte reddeloos en radeloos voelde. Zij heeft een negatief zelfbeeld en er is sprake van een depressieve stoornis met matig tot ernstige angstige spanning naast posttraumatische stressklachten. Er is bovendien sprake van een lichte autismespectrumstoornis. Deze stoornissen hebben invloed gehad op het gedrag van verdachte en de keuzes die zij heeft gemaakt. De psycholoog ziet de brandstichting als een wanhoopsdaad van verdachte en adviseert verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achten voor de bewezen verklaarde feiten.
De psycholoog ziet een hoog risico op herhaling van risicovol en destructief gedrag waaronder het plegen van strafbare feiten. Verdachte heeft behandeling, begeleiding en ondersteuning nodig waarbij het van belang is dat zij goed verankerd raakt met de professionele hulpverlening. De psycholoog adviseert oplegging van bijzondere voorwaarden zoals een klinische opname in de GGZ met een vervolg via een beschermd woonverblijf.
De reclassering heeft in haar eindrapport het advies van de psycholoog verder uitgewerkt in een zestal bijzondere voorwaarden die aan een voorwaardelijk strafdeel zouden kunnen worden verbonden.
Verdachte verblijft in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis sinds 1 juni 2017 in de FPA te Franeker.
De rechtbank acht langdurige behandeling en begeleiding van deze kwetsbare jong volwassen verdachte van groot belang en zal daarom de geadviseerde bijzondere voorwaarden onverkort opleggen. De rechtbank zal bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf beperkt kan blijven tot de duur van het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank berekent dit voorarrest (van 15 februari 2017 tot 1 juni 2017) echter niet op 95 dagen maar op 106 dagen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 september 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een geldboete ter hoogte van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 6 oktober 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 29 mei 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Verdachte heeft binnen de proeftijd opnieuw strafbare feiten gepleegd. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder met name haar verblijf in een psychiatrische instelling, acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete op dit moment niet opportuun.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/720294-17 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730057-17 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720294 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 286 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging van de reclassering meldt bij Reclassering Nederland en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft.
2. dat de veroordeelde haar verblijf in de FPA Franeker, of een soortgelijke intramurale instelling ter beoordeling van het NIFP-IFZ, zal voortzetten en zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, aansluitend aan de klinische behandeling, zal laten behandelen voor de psychische problematiek bij GGZ Friesland of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
4. dat de veroordeelde zal verblijven in een nader te bepalen 24-uurs begeleid/beschermde woonvoorziening van GGZ Friesland, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening, in overleg met de reclassering, heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde geen alcohol of drugs zal gebruiken, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde moet daarbij meewerken aan controle op de naleving van dit middelenverbod door urinecontroles, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
6. dat de veroordeelde mee zal werken aan het verkrijgen en/of behouden van een dagbesteding.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/126627-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 21 september 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2018.
Mr. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.