ECLI:NL:RBNNE:2018:2562

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
18/850000-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 17 juni 2017 een bestelauto (Opel Vivaro) in brand gestoken, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van een nabijgelegen woning met zich meebracht. De brand werd ontdekt door het alarmsysteem van de woning, waardoor verdere schade kon worden voorkomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat resulteerde in een veroordeling voor de feiten 1, 3 en 4. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van pepperspray en een balletjespistool. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandeling voor zijn psychische problematiek en verslaving. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850000-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/112513-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2017 te Stadskanaal, opzettelijk brand heeft
gesticht in/aan (een achterwiel[en]/band[en] van) een (bestel)auto (Opel
Vivaro), hebbende verdachte een (aantal) aanmaakblokje(s) aangestoken en
(vervolgens) op de band(en) van voornoemde auto gelegd, althans (open) vuur in
aanraking met die (bestel)auto, althans met een brandbare stof, ten gevolge
waarvan die (bestel)auto (gedeeltelijk) is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor een garage en/of een woning, gelegen
naast/nabij de oprit waar voornoemde (bestel)auto zich op bevond, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was en/of
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
de bewoner(s)/aanwezige(n) in die woning, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Stadskanaal, opzettelijk brand heeft
gesticht in/aan een (bestel)auto (Opel Vivaro), hebbende verdachte:
- een jerrycan met benzine, althans met een brandbare vloeistof, aangestoken
en (vervolgens)
- voornoemde brandende jerrycan onder voornoemde (bestel)auto gegooid/gelegd,
althans (open) vuur in aanraking met die (bestel)auto, ten gevolge waarvan die
(bestel)auto (gedeeltelijk) is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor een garage en/of een woning, gelegen naast
de oprit waar voornoemde (bestel)auto zich op bevond, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was en/of
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
de bewoner(s)/aanwezige(n) van die woning, te weten [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Nieuw-Buinen, in de gemeente
Borger-Odoorn, een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder
6°, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Nieuw-Buinen, in de gemeente
Borger-Odoorn, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een
balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en
afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden
heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting weliswaar heeft ontkend de tweede brandstichting te hebben gepleegd, maar dat deze verklaring niet geloofwaardig is. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat de eerder afgelegde bekennende verklaring specifieke daderkennis bevat en verdachte de ontkenning in een laat stadium naar voren heeft gebracht, terwijl er op basis van de camerabeelden van beide branden sprake lijkt te zijn van eenzelfde persoon. Daarnaast heeft de officier van justitie zich onder verwijzing naar jurisprudentie op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat bij beide feiten gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en dat het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen kan worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de tweede brandstichting heeft gepleegd. Eerder heeft hij dit feit tegenover de politie bekend, omdat hij graag naar huis wilde. De inhoud van de destijds door hem afgelegde verklaring is echter gebaseerd op hetgeen hij hierover van een vriend had gehoord. De raadsman heeft daarnaast gesteld dat de persoon die de brand heeft gesticht niet duidelijk zichtbaar is op de camerabeelden die van beide incidenten beschikbaar zijn, zodat op grond hiervan niet gezegd kan worden dat dezelfde persoon verantwoordelijk is voor beide brandstichtingen. Voorts heeft de raadsman bepleit dat ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2, in geval de rechtbank bewezen acht dat verdachte de brandstichter is geweest, niet is gebleken dat hierbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Dat de bestelauto op de oprit stond, brengt een dergelijk gevaar niet automatisch met zich.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Verdachte heeft in zijn op 16 januari 2018 bij de politie afgelegde verklaring bekend twee brandstichtingen te hebben gepleegd, te weten één op 17 juni 2017 en één op 6 oktober 2017. Hierbij heeft hij als reden voor zijn bekentenis aangegeven dat hij naar huis wilde, omdat hij een langere detentie niet langer zou volhouden. Op 18 januari 2018 is hij ten overstaan van de rechter-commissaris teruggekomen op de inhoud van zijn eerder afgelegde verklaring en heeft hij ontkend de brandstichting van 6 oktober 2017 te hebben gepleegd. Ter terechtzitting heeft verdachte volhard in deze ontkenning. Hij heeft hierbij aangegeven dat hij van een vriend had gehoord op welke wijze de betreffende brandstichting was verricht.
Ten aanzien van de inhoud van de op 16 januari 2018 afgelegde bekennende verklaring van verdachte overweegt de rechtbank dat deze niet zodanig specifiek en uitgebreid is dat dit de conclusie rechtvaardigt dat verdachte de persoon is geweest die de brand heeft gesticht.
Voorts overweegt de rechtbank dat er naast deze afgelegde bekennende verklaring van verdachte geen andere bewijsmiddelen voor de betrokkenheid van verdachte zijn die hieraan in voldoende mate ondersteuning bieden. Weliswaar bevat het dossier een beschrijving van de ten tijde van de brand gemaakte camerabeelden, waarin melding wordt gemaakt van een bijzonder loopje dat ook verdachte zou hebben, maar de rechtbank acht dit onvoldoende onderscheidend om het daderschap van verdachte op te baseren. Dit geldt tevens voor het aangetroffen schoenspoor en de geschatte lengte van de dader.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 7 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb in de nacht van 17 juni 2017 te Stadskanaal opzettelijk brand gesticht aan een bestelauto van [slachtoffer 1]. Deze bevond zich op de oprit van de woning. Ik heb aanmaakblokjes op de achterband van de bestelauto gelegd en heb deze aangestoken, waardoor de achterband in brand vloog.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2017, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2017157343 en 2017264730 d.d. 10 februari 2017, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 1]:
Iemand heeft op 17 juni 2017 te Stadskanaal zonder toestemming de rechterachterband van mijn auto in brand gestoken. Deze auto stond naast mijn woning en daardoor was er gevaar dat de brand kon overslaan naar mijn woning. Op vrijdag 16 juni 2017 kort voor middernacht ging ik op bed samen met mijn vrouw. Onze zoon [slachtoffer 3] lag kort daarvoor al op bed. Op de oprit van mijn woning stond nog onbeschadigd mijn bestelbus van het merk Opel Vivaro. Deze had ik met de achterzijde naar de garagedeur geparkeerd. Omstreeks 4.00 uur werd ik wakker van het alarm van onze woning. Ik zag vervolgens achter de auto een lichtschijnsel en ben naar buiten gelopen en zag dat het rechterachterwiel van de auto in lichterlaaie stond; de auto stond in brand. De auto stond maar een meter van de garagedeur. Deze had makkelijk in de brand kunnen vliegen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2018, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 17 juni 2017 werd melding gedaan van brandstichting te Stadskanaal. Op de oprit van de woning stond een bestelbus. Dit voertuig stond met de achterzijde nabij de garagedeur van de woning. De afstand tussen de bus en de garagedeur bedroeg circa een meter. Ik zag dat bij de rechter achterband brand had gewoed. Zonder alarmering van het aanwezige alarmsysteem, had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object te verwachten was geweest. Tijdens het incident waren er in het object meerdere volwassen personen aanwezig. In de onderhavige casus was er dus gemeen gevaar voor goederen (bestelbus en woning) en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten.
4. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 7 juni 2018, voor zover van belang inhoudende:
De rechtbank neemt waar dat op foto's 1 en 2, opgenomen op pagina 104 van voornoemd dossier, te zien is dat de garage verbonden is met de woning. Ook is daarop te zien dat indien een (bestel)auto op korte afstand van de garage geparkeerd staat, deze dan tevens naast de zijgevel van de woning staat.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat de bestelauto zich op de oprit van een woning bevond, te weten voor de inpandige garage. De afstand tussen de achterzijde van het voertuig en de gevel van de woning waarin de garagedeur was gesitueerd, bedroeg circa één meter. De brand is gesticht gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en in de bewuste nacht bevonden drie personen zich ook daadwerkelijk in de woning.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels niet alleen gevaar voor goederen, namelijk het gevaar dat de brand zou overslaan naar de nabijgelegen woning, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige personen te duchten is geweest. Dat de brand door aangever is ontdekt voordat deze kon overslaan naar de woning, doet niet af aan het gevaar dat te duchten was ten tijde van het stichten van deze brand.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 en 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 304 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2017157343 en 2017264730 d.d. 10 februari 2017, inhoudende de bevindingen van de verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 299 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van de verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 juni 2017 te Stadskanaal, opzettelijk brand heeft gesticht aan (een achterband van) een bestelauto (Opel Vivaro), hebbende verdachte een aantal aanmaakblokjes aangestoken en
op de band van voornoemde auto gelegd, ten gevolge waarvan die bestelauto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een garage en een woning, gelegen naast de oprit waar voornoemde bestelauto zich op bevond, te duchten was en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners/aanwezige in die woning, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], te duchten was;
3.
hij op 15 januari 2018 te Nieuw-Buinen, in de gemeente Borger-Odoorn, een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 15 januari 2018 te Nieuw-Buinen, in de gemeente Borger-Odoorn, een wapen van categorie I onder 7, te weten een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden
heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
4. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en het volgen van een ambulante behandeling bij VNN.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging in sterke mate rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen te duchten is geweest. Uit rancune heeft hij 's nachts een op de oprit van de woning van zijn vader geparkeerd voertuig in brand gestoken, terwijl zijn vader, diens echtgenote en zijn halfbroer in de woning lagen te slapen. Zij werden gewekt door het in en om het huis aangelegde alarmsysteem, waardoor de brand tijdig kon worden geblust en verdere escalatie werd voorkomen. Door dit feit heeft verdachte schade toegebracht en heeft hij gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners teweeggebracht. Daarnaast heeft verdachte een busje pepperspray en een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, echter niet voor soortgelijke strafbare feiten.
In de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages staat onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van psychische problematiek en dat verdachte bij de reclassering heeft aangegeven dat hij door verschillende instanties is gediagnosticeerd. Er zou sprake zijn van ODD, MCDD (en gegeneraliseerde angststoornis), PDD-NOS, ADHD en/of ASS. Door deze problematiek ervaart verdachte problemen in de omgang met (dominante) mensen. Voorts kent verdachte een lang en hardnekkig verslavingsverleden in het gebruik van GHB. Hij is -ondanks een recente terugval - gemotiveerd om van zijn verslaving af te komen en staat open voor een behandeling bij de Forensische Poli van VNN; een intake heeft tot op heden niet plaatsgevonden vanwege de lange wachtlijst bij deze instantie. Ook komt uit de rapportages naar voren dat sprake is van een verstoorde relatie tussen verdachte en zijn vader. De door hem gepleegde brandstichting lijkt uit een toenemende frustratie hierover te zijn voortgekomen. Geadviseerd wordt de oplegging van een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
De rechtbank overweegt dat de ernst van met name feit 1 de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. De oplegging van een dergelijke straf acht de rechtbank in het onderhavige geval echter niet wenselijk gelet op de persoon van verdachte en de impact die de oplegging van een vrijheidsbenemende straf op verdachte zal hebben. De rechtbank zal in plaats daarvan overgaan tot de oplegging van een taakstraf. Nu de rechtbank komt tot een beperktere bewezenverklaring dan de officier van justitie, zal zij een taakstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Naast een taakstraf zal de rechtbank ter vergelding en ter voorkoming van recidive een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met daaraan verbonden een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting en een onvoorwaardelijke taakstraf van 180 uren passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een busje met pepperspray en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een zogenaamd balletjespistool), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de feiten 3 en 4 hiermee zijn begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich met betrekking tot de feiten 1 en 2 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag ter vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, in geval van bewezenverklaring, primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien deze niet eenvoudig van aard is en bovendien betwist wordt, waarbij de raadsman ook gesteld heeft dat de vordering onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd is.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen of te schatten. In de vordering is namelijk niet gespecificeerd welke schade op welk feit betrekking heeft. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 23 mei 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 6 juni 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 14 mei 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie in plaats hiervan verlenging van de proeftijd met één jaar gevorderd.
De hiervoor onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde sanctie thans niet opportuun. Aangezien de proeftijd inmiddels is verlopen, is een verlenging van de proeftijd bovendien niet mogelijk. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging derhalve afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36c, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), Overcingellaan 19, 9401 LA te Assen, telefoonnummer 0592-306655;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Poli van VNN of soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, ter behandeling van zijn verslavings- en psychiatrische problematiek, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaren zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
En veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen busje met pepperspray en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een zogenaamd balletjespistool).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/850000-18, feiten 1 en 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/112513-15:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 23 mei 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, en mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2018.
Mr. Smeets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.