ECLI:NL:RBNNE:2018:2536
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht tegen een veroordeelde, geboren in 1966, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 156.715,46 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de veroordeelde verplicht zou worden dit bedrag aan de staat te betalen.
De behandeling van de zaak vond plaats op 15 juni 2018. Tijdens de zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had genoten uit de feiten waarvoor hij was veroordeeld. Zowel de officier van justitie als de raadsman waren van mening dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming van het voordeel afgewezen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter L.W. Janssen en de rechters S. Zwarts en C. Krijger, met mr. K.E. van Rhijn als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.