ECLI:NL:RBNNE:2018:2536

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
18/054402-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gericht tegen een veroordeelde, geboren in 1966, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 156.715,46 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de veroordeelde verplicht zou worden dit bedrag aan de staat te betalen.

De behandeling van de zaak vond plaats op 15 juni 2018. Tijdens de zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had genoten uit de feiten waarvoor hij was veroordeeld. Zowel de officier van justitie als de raadsman waren van mening dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming van het voordeel afgewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter L.W. Janssen en de rechters S. Zwarts en C. Krijger, met mr. K.E. van Rhijn als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/054402-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 29 juni 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 23 mei 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 156.715,46 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/054402-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 15 juni 2018.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 29 juni 2018 in de zaak met parketnummer 18/054402-18 veroordeeld ter zake opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit en/of soortgelijke feiten. De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door L.W. Janssen, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juni 2018.