2.2Verweerder is - tevens samengevat - van mening dat de onderhavige WOZ-beschikking en de aanslagen terecht zijn opgelegd. Dat de omgeving voor eiseres (en haar partner) door persoonlijke omstandigheden zoals gezondheidsklachten minder geschikt zou zijn voor bewoning en/of gebruik is bij de vaststelling van de WOZ-waarde niet relevant omdat persoonlijke omstandigheden slechts iets zeggen over het subject en niet in dit geval over de objecten die voor andere gebruikers wel geschikt zijn om te gebruiken. Ten aanzien van de WOZ-waarde van de onroerende zaak verwijst verweerder naar een door hem overgelegde matrix. Ten aanzien van de aanslagen OZB, rioolheffing, forensenbelasting en afvalstoffenheffing stelt verweerder dat deze op juiste gronden, conform de Verordeningen, zijn geheven.
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane WOZ-waarde per 1 januari 2015 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Tevens dient verweerder aannemelijk te maken dat de door hem opgelegde aanslagen OZB, forensenbelasting, rioolheffing terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd .
Ten aanzien van de WOZ-beschikking
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken en de toelichting ter zitting, in het licht van hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de WOZ-waarde van [a-straat 3] (€ 38.000) niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de gehanteerde referentieobjecten, wat ligging, type, bouwjaar (allen gebouwd 1880-1910), kwaliteit, onderhoud en uitstraling betreft, voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak van eiseres en dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Gelet op hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht acht de rechtbank met name het door verweerder in de matrix gehanteerde vergelijkingsobject [a-straat 4] te [B] , dat op 1 september 2015 is verkocht voor € 123.000, een goede indicatie van de door verweerder vastgestelde waarde. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de referentiewoning op nummer [4] hemelsbreed op 40 meter afstand is gelegen van eiseres’ onroerende zaak. Nu ook de overige door verweerder gehanteerde referentieobjecten in hetzelfde gebied zijn gelegen als het onderhavige object is bij de waardebepaling van eiseres’ onroerende zaak in voldoende mate rekening gehouden met de vóór en -nadelen die het wonen op het platteland met zich meebrengt, waaronder de aanwezigheid van intensieve veehouderij. Met andere woorden, het effect van de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, acht de rechtbank verdisconteerd in de verkoopcijfers van de referentieobjecten. De door eiseres aangedragen argumenten kunnen er niet toe leiden dat verweerder de WOZ-beschikkingen achterwege had moet laten, dan wel, zoals eiseres heeft betoogd, op nihil had moeten stellen.
Ten aanzien van de OZB-aanslag
5. Uit artikel 1 van de Verordening onroerende-zaak belasting 2016 van de gemeente De Fryske Marren, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2015, volgt dat eiseres belastingplichtig is als zij op 1 januari 2016 eigenaar/gebruiker is van de onroerende zaak. Het is de rechtbank niet gebleken dat hiervan geen sprake zou zijn. De rechtbank merkt in dit verband op dat de vaststelling van OZB-tarieven behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de gemeenteraad, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. De billijkheid van de door de gemeenteraad gekozen maatstaf en tarief staat op zichzelf niet ter beoordeling van de belastingrechter. Voor ingrijpen is slechts plaats indien een gekozen tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad dan wel de tariefstelling anderszins in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.
Ten aanzien van de aanslag rioolheffing
6. De gemeente De Fryske Marren heeft de heffing van rioolheffing voor het onderhavige jaar geregeld in de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2016, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 november 2015. Op grond van
artikel 3, eerste lid, van de Verordening rioolheffing wordt rioolheffing geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Als gebruiker wordt volgens artikel 3, tweede lid, van de Verordening aangemerkt degene die naar omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Nu het perceel van [a-straat 3] , waarvan eiseres eigenaar is, aangesloten is op de gemeentelijke riolering, is voldaan aan het belastbare feit, hetgeen overigens niet door eiseres is weersproken. Dit leidt tot het oordeel dat de aanslag rioolheffing terecht aan eiseres is opgelegd. De persoonlijke omstandigheden zoals aangevoerd door eiseres brengen niet mee dat de rioolheffing niet is verschuldigd. De verordening biedt daarvoor geen grondslag.
Ten aanzien van de aanslag forensenbelasting
7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van Verordening forensenbelasting 2016 van de gemeente De Fryske Marren, die is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2015, wordt onder de naam 'forensenbelasting' een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Vast staat dat eiseres haar hoofdverblijf niet heeft in de gemeente De Fryske Marren, en dat eiseres de gemeubileerde woning [a-straat 3] voor haar of haar gezin in zekere mate duurzaam ter beschikking stond. Of en in hoeverre de gemeubileerde woning daadwerkelijk wordt gebruikt is niet van belang. Eiseres had de volledige zeggenschap en feitelijke beschikkingsmacht over het pand. Eiseres kon daarom gedurende het gehele jaar op elk moment vrijelijk over de woning beschikken. De omstandigheid dat eiseres wegens gezondheidsklachten werd beperkt het huisje te gebruiken leidt niet tot de conclusie dat het pand minder dan negentig dagen ter beschikking wordt gehouden voor eiseres of haar gezin. De aanslag forensenbelasting is dus terecht opgelegd.
Ten aanzien van de aanslag afvalstoffenheffing
8. Overeenkomstig artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Wmb), kan een afvalstoffenheffing worden geheven. De gemeente De Fryske Marren heeft de heffing van afvalstoffenheffing voor het onderhavige jaar geregeld in de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing 2016. Op grond van artikel 3 van de Verordening afvalstoffenheffing wordt de belasting geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer (Wmb) een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Vast staat dat eiseres eigenaar is van de onroerende zaak. Nu het bestaan van de inzamelplicht tussen partijen niet in geschil is, terwijl de rechtbank ook niet is gebleken van aanwijzingen voor het tegendeel (eiseres’ perceel is een perceel waarop geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan), is daarmee de juridische grondslag voor het heffen van de afvalstoffenheffing gegeven. De rechtbank stelt vast dat ook overigens aan alle elementen van het belastbare feit is voldaan, zodat de heffing van afvalstoffenheffing overeenkomstig de Verordening afvalstoffenheffing heeft plaatsgevonden. Aldus heeft verweerder terecht een aanslag in de afvalstoffenheffing aan eiseres opgelegd.
8. De door eiseres aangevoerde omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat bij de onder rechtsoverwegingen 5, 6, 7 en 8 vermelde wettelijke heffingsgrondslagen (OZB, rioolheffing, forensenbelasting en afvalstoffenheffing) komen te vervallen. Eiseres’ andersluidende opvatting vindt geen steun in het recht. Hierbij wijst de rechtbank eiseres er op dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en de daarop gebaseerde regelgeving; hij mag daar niet van afwijken. In geen geval mag de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet- en regelgeving beoordelen. Dat is slechts voorbehouden aan de wet- en regelgever.
9. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de beroepen ongegrond verklaard zullen worden.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding