ECLI:NL:RBNNE:2018:2509

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
18/820012-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gebruik van een briefopener

Op 29 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1]. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 13 januari 2018 in Groningen. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in HvB Zwolle, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. U. van Ophoven, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. Tijdens de zitting op 15 juni 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie veroordeling eiste voor het primair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, ondersteund door getuigenverklaringen en letselverklaringen, voldoende bewijs boden voor de poging tot zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door herhaaldelijk geweld te gebruiken, waaronder het slaan met een briefopener en schoppen, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had gecreëerd.

De verdediging betoogde dat de aangifte ongeloofwaardig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de aangeefster en de beschikbare camerabeelden overtuigend bewijs vormden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten in de periode voorafgaand aan 12 januari 2018, maar achtte de poging tot zware mishandeling op 12 en 13 januari 2018 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820012-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in HvB Zwolle te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
15 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 13 januari 2018, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], meermalen, althans eenmaal, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met kracht met een briefopener, althans een hard voorwerp, op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, en/of
- met kracht in het gezicht en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] (onder meer in de buik) heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 13 januari 2018, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- met kracht met een briefopener, althans een hard voorwerp, op het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan, en/of
- met kracht in het gezicht en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen, en/of
- met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] (onder meer in de buik) te trappen en/of te schoppen.

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat op basis van het bewijs wettig en overtuigd kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte door repeterend hard geweld tegen aangeefster te gebruiken, haar met een briefopener te slaan, haar te schoppen en te slaan tegen het lichaam, waaronder haar hoofd,
bewust de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode waarin het geweld tegen aangeefster zou zijn toegepast acht de officier van justitie de verklaring van aangeefster meer betrouwbaar dan hetgeen verdachte hierover heeft verklaard, nu de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door getuigenverklaringen en de letselverklaringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde voor zover dit ziet op de periode van 1 oktober 2017 tot en met
12 januari 2018. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster (stelselmatig) heeft mishandeld. De raadsman heeft bepleit dat de aangifte ongeloofwaardig en onbetrouwbaar is, nu deze niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien blijkt uit de medische verklaring van de huisarts dat er geen aanleiding was te veronderstellen dat aangeefster langere tijd werd mishandeld. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat het dossier veel sfeermakende informatie bevat. De raadsman heeft verzocht deze niet mee te nemen voor het bewijs. Dit betreffen de verklaringen van de voormalig kamerbewoonsters en de huurbaas van verdachte, de verklaring van de ex-vriendin van verdachte, [slachtoffer 2], en getuigenverklaringen van de vriendinnen van [slachtoffer 2]. De raadsman heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde, voor zover dit ziet op 13 januari 2018, op het standpunt gesteld dat verdachte en aangeefster met elkaar hebben gevochten. Verdachte heeft hierbij geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde bepleit dat wél wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster op 13 januari 2018 heeft mishandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 15 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 13 januari 2018 hebben aangeefster en ik gevochten. Ik heb haar geslagen. Ik heb haar vastgehouden toen zij probeerde het gebouw uit te rennen. U vraagt mij of ik haar ook heb geschopt/getrapt. Het antwoord is ja;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2017, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018011828 d.d. 14 januari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 13 januari 2018 ben ik mijn huis uit gevlucht. De vrijdag ervoor werd ik weer geslagen door hem. Ik kreeg meerdere trappen, ook tegen mijn bovenbenen. Ook sloeg hij mij met een briefopener tegen mijn scheenbenen. De briefopener heeft een stenen achterkant. Met die stenen kant sloeg hij mij. Verder sloeg hij mij in mijn gezicht en trapte hij mij. Hij sloeg hard met zijn vuist in mijn gezicht waardoor ik een bloedneus kreeg. Hij bleef me slaan en schoppen. Gisterochtend werd ik wakker en het eerste wat er gebeurde was dat ik een klap in mijn gezicht kreeg. Ik zag en voelde dat hij mij overal op mijn lichaam raakte, hij sloeg en schopte. Ik zakte op de grond. Alles deed pijn maar ik probeerde om weer op te staan. Hij sloeg me vreselijk hard met zijn vuist op mijn hoofd. Ik ben heel hard naar buiten gerend de galerij op. Ik zag dat hij achter me aankwam. Nog voordat ik bij de portiek was, waar de trap naar beneden was, greep hij me vast. In het portiek heb ik om hulp geroepen en toen we beneden waren duwde hij mij onder de trap om mij te verstoppen;
3. Een geneeskundige verklaring, welke als losstaand document aan dit dossier is toegevoegd, op 8 februari 2018 opgemaakt en ondertekend door drs. J.P. Keizer, arts maatschappij en gezondheid GGD Groningen, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
De GGD arts heeft vragen beantwoord die betrekking hebben op het letsel dat is aangetroffen bij aangeefster [slachtoffer 1].
1. Kunnen de verwondingen van aangever door haarzelf zijn toegebracht?
Er is uitgebreid uitwendig letsel zichtbaar. De uitgebreidheid van het letsel in de verspreiding over de verschillende locaties past niet bij het beeld dat het letsel door de aangeefster zelf is toegebracht of dat het een accidentele oorsprong heeft. Blauwverkleuring op en achter het oor past bij slaan en vechten. Het letsel op de handen, onderarmen en onderbenen lijkt gezien hun locaties vooral op afweerletsel als gevolg van inwerkend geweld van buitenaf;
3. Wat is de interpretatie van het zichtbare letsel?
Er is verspreid over het lichaam uitgebreid letsel zichtbaar. Grote bloeduitstortingen met de aanwezigheid van puntbloedinkjes past bij intentioneel repeterend stomp inwerkend geweld van buitenaf bijvoorbeeld trappen en/of bij het slaan met de schoen, waarbij op de dijbenen op een schoen gelijkende afdrukken op de huid zijn waargenomen. Het gevonden letsel op de onderbenen, onderarmen en handen past bij (afweer) letsel, ontstaan bij slaan en schoppen. Ook het letsel op het hoofd en achter en op het oor, op de rug, bovenbenen en achter op de kuiten zijn suspect voor een gevoerde strijd met een persoon;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2018, opgenomen op pagina 153 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Er zijn camerabeelden aangeleverd van de twee bewakingscamera’s bij de toegangsdeur van het wooncomplex aan [naam] te Groningen. Op de beelden is het volgende te zien:
15.14:23 Te zien is dat verdachte de trap afloopt waarbij hij aangever [slachtoffer 1] met zijn linkerarm om haar nek vast heeft. Dit betreft een nekklem waardoor aangever gebukt moet lopen. Te zien is dat verdachte aangever naar beneden rukt en dit doet met veel kracht. 15.14:56 Te zien is dat verdachte aangeefster op de grond gooit.
15.15:06 Verdachte pakt aangever bij haar rechterhand vast en probeert haar met veel geweld de lift in te trekken.
15.15:16 Verdachte staat op en pakt aangeefster met beide handen bij haar handen en sleept haar ruggelings over de grond naar de ruimte onder de trap.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat verdachte aangeefster op 12 en/of 13 januari 2018 met kracht met een briefopener op het lichaam heeft geslagen, met kracht in het gezicht en elders op het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en met kracht tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt. De vraag ligt voor of dat een poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag is dan of het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen. Beoordeeld moet worden of verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat het meermalen met kracht schoppen/trappen op verschillende plekken van het lichaam, het slaan/stompen met kracht in het gezicht van aangeefster en het slaan met een hard voorwerp tegen de scheenbenen deze aanmerkelijke kans oplevert. Uit de letselverklaring blijkt ook dat het slachtoffer over haar gehele lichaam letsel heeft opgelopen, waaronder op haar hoofd en op haar rug.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte kan worden afgeleid dat verdachte die aanmerkelijke kans welbewust heeft aanvaard. De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 12 en 13 januari 2018 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Hoewel de rechtbank op basis van het dossier van oordeel is dat verdachte ook in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 11 januari 2018 gewelddadige handelingen heeft verricht jegens aangeefster, bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat deze handelingen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Dat klemt te meer nu de GGD-arts heeft aangegeven dat het letsel van aangeefster ‘vers’ is en recent is toegebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde periode voorafgaand aan 12 en 13 januari 2018, te weten 1 oktober 2017 tot en met 11 januari 2018.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 en 13 januari 2018, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met kracht met een briefopener op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, en
- met kracht in het gezicht en elders op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of gestompt, en
- met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Primair:poging tot zware mishandeling

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts verzocht aan deze proeftijd bijzondere voorwaarden te verbinden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling voor de duur van maximaal 4 maanden, ook wanneer dit een klinische behandeling betekent en een contactverbod. De officier van justitie heeft verzocht deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de gevolgen voor aangeefster. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat verdachte gelet op de rapportages die over hem zijn opgemaakt verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite bewezenverklaring, op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de Pro Justitia rapportages is de raadsman van mening dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De raadsman heeft voorts aangegeven het oneens te zijn met de conclusie van de psychiater dat mogelijk sprake is van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte, nu dit volgens de raadsman onvoldoende is onderbouwd. Ook is de raadsman het oneens met het feit dat in deze rapportage het recidiverisico als hoog wordt beschouwd. De raadsman heeft zich voorts verzet tegen het advies om verdachte klinisch te laten behandelen. De raadsman heeft dan ook verzocht aansluiting te zoeken bij het reclasseringsrapport, waarin een meldplicht bij de reclassering wordt geadviseerd, een ambulante behandeling en een contactverbod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Aangeefster heeft verdachte in huis genomen nadat zij van hem vernam dat hij op zoek was naar onderdak. Verdachte en aangeefster zijn vrijwel meteen een affectieve relatie begonnen. Deze kortstondige relatie kenmerkte zich echter door gewelddadig gedrag. Op 12 en 13 januari 2018 heeft dit geleid tot een poging tot zware mishandeling, waarbij verdachte aangeefster dusdanig heeft geschopt en geslagen, dat zij over haar gehele lichaam letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit. Door deze handelswijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en bovendien misbruik gemaakt van haar goedheid om zich over verdachte te ontfermen. Daar komt bij dat de mishandeling grotendeels heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Het is daarnaast algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen een grote impact hebben op slachtoffers, hetgeen ook uit de verklaring van aangeefster, die zich als benadeelde partij in deze strafzaak heeft gevoegd, is gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur zonder meer op zijn plaats is.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 1 juni 2018, opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis en mogelijk ook aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan eveneens sprake. Gelet op het feit dat verdachte door boven omschreven ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens beperkt was in zijn gedragskeuzes en minder controle had over zijn gedragingen en reacties, is geadviseerd de bewezenverklaring in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De reclassering heeft in haar rapport van 19 maart 2018 aangegeven dat er voldoende indicaties zijn voor hulpverlening en dat de verwachting is dat verdachte hier zijn medewerking aan zal verlenen. Ter terechtzitting van 15 juni 2018 heeft verdachte bevestigd te willen meewerken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op voornoemde rapportages, in combinatie met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat er naast een onvoorwaardelijke strafdeel, ook een voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd met daaraan gekoppeld een behandelverplichting en een contactverbod.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat een klinische behandeling in het kader van verdachtes problematiek, conform het advies van de psychiater, wenselijk zou zijn, zal zij gezien het feit dat er geen concrete opnamedatum bekend is voor een klinische behandeling en gezien verdachtes weigerachtige houding ten aanzien van een klinische opname, volstaan met het opleggen van een ambulante behandelverplichting aan verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal een deel hiervan voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan dit voorwaardelijke deel worden algemene en bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod verbonden. De proeftijd wordt vastgesteld op 3 jaar.
Gelet op verdachtes problematiek en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, moet er naar het oordeel van de rechtbank, en conform het rapport van de psychiater, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte aangeefster, blijkens de in het dossier aanwezige foto’s en letselverklaring, op zeer heftige wijze heeft mishandeld en dat de kans dat verdachte, indien hij niet wordt behandeld, wederom een dergelijk feit zal plegen, door de psychiater als hoog wordt ingeschat. De rechtbank zal daarom, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geldbedrag waarop klassieke beslag is gelegd, kan worden teruggegeven aan verdachte en dat het conservatoire in beslag genomen geldbedrag ten dienste dient te staan van de executie in het kader van de vordering die is ingediend door de benadeelde partij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de inbeslaggenomen geldbedragen te retourneren aan verdachte, nu dit het geld betreft van zijn vader.
Oordeel van de rechtbank
Het is de rechtbank gebleken dat er geen sprake is van conservatoir beslag, nu de vordering machtiging conservatoir beslag door de rechter-commissaris is afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen geldbedragen aan verdachte kunnen worden geretourneerd, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 789,33 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schade, bestaande uit maatregelen ten behoeve van inbraakpreventie, het eigen risico voor de zorgverzekering en het huren van een opslagruimte voor de spullen van verdachte, geheel kan worden toegewezen, nu er ten aanzien van deze posten sprake is van rechtstreekse schade. De officier van justitie heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade aangevoerd dat deze onvoldoende onderbouwd is, maar dat wel sprake is van schade. Derhalve heeft de officier van justitie verzocht een bedrag van € 1.000,- toe te wijzen bij wijze van voorschot en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering te verklaren. De officier van justitie heeft verzocht dit schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in de gehele vordering niet ontvankelijk te verklaren, nu deze vordering een te zware belasting voor het strafproces vormt en niet op alle punten voldoende duidelijk en onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover dit betrekking heeft op de materiële schade, nu de post ‘maatregelen inbraakpreventie’ onvoldoende is onderbouwd en ten aanzien van de posten ‘ziektekosten’ en ‘huren opslagruimte’ geen sprake is van causaal verband. De raadsman heeft verzocht het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schade af te wijzen, nu deze immateriële schade ziet op het stelselmatig mishandelen en dit deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen. Voorts acht de raadsman deze vordering onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade, voor zover dit betreft de post ‘eigen risico zorgverzekering’ à
€ 385,- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom dit gedeelte van de vordering toewijzen.
Ten aanzien van de overige materiële schade, bestaande uit de posten ‘maatregelen inbraakpreventie’ en ‘huren opslagruimte’ is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering en de daarbij behorende bijlagen voldoende volgt dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast heeft de benadeelde partij gesteld psychische schade te hebben opgelopen. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de ingediende vordering onvoldoende volgt of de psychische schade het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde, nu uit de stukken volgt dat er vóór het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij ook al sprake was van psychische problematiek. Gelet op het lichamelijke letsel acht de rechtbank het alleszins redelijk aan de benadeelde partij, bij wijze van voorschot, een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 januari 2018, toe te kennen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige immateriële deel niet ontvankelijk in de vordering.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het uitspreken van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland regio Zuid via 088-8041501. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij een Forensisch Psychiatrische Polikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat veroordeelde wordt verboden contact te (laten) leggen met aangeefster [slachtoffer 1], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 10.000,- en € 5.255,-.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.385,- (zegge: dertienhonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2018.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 404,33 (materiële schade) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige immateriële deel (te weten: tot een bedrag van € 4000,-) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.385,- (zegge: dertienhonderdvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 385,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. A. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2018.