ECLI:NL:RBNNE:2018:2506

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
18/187814-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met mededaders schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft twee incidenten: het eerste vond plaats op 31 juli 2015 in Zwartemeer, waar de verdachte en medeverdachten een persoon, genaamd [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel toebrachten door hem vast te pakken en op hem te duiken, wat resulteerde in een gebroken been. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk medeplegen van mishandeling, wel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Het tweede incident vond plaats op 2 januari 2016, eveneens in Zwartemeer, waar de verdachte en medeverdachten openlijk geweld pleegden tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte en medeverdachten in vereniging geweld toepasten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 1 dag op, naast de eerder genoemde taakstraf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en alcoholgebruik.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van [slachtoffer 1] tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] werd afgewezen. De rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de schade door de verdachte vergoed kan worden. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/187814-16
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/193813-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/187814-16
hij op of omstreeks 31 juli 2015, te Zwartemeer, in elk geval in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in/van diens rechter onderbeen, heeft toegebracht, door tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 1] vast te pakken, en/of
- op/tegen die [slachtoffer 1], te duiken en/of te springen en/of te duwen, zodanig dat die [slachtoffer 1] ten val kwam, althans die [slachtoffer 1] tegen de grond te werken, en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, op die [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of te liggen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen het rechter (onder)been van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2015, te Zwartemeer, in elk geval in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft mishandeld door tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 1] vast te pakken, en/of
- op/tegen die [slachtoffer 1], te duiken en/of te springen en/of te duwen, zodanig dat die [slachtoffer 1] ten val kwam, althans die [slachtoffer 1] tegen de grond te werken, en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, op die [slachtoffer 1] te gaan zitten en/of te liggen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, tegen het rechter (onder)been van die [slachtoffer 1] te trappen en/of te schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in/van diens rechter onderbeen ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2015 te Zwartemeer, in elk geval in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig op/tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1], is gedoken, gesprongen en/of geduwd, zodanig dat die [slachtoffer 1] ten val kwam, en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, op die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of liggen, waardoor het aan verdachtes schuld en/of die van verdachtes mededader(s) te wijten is geweest dat die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in/van diens rechter onderbeen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
Parketnummer 18/193813-16
hij op of omstreeks 2 januari 2016, te Zwartemeer, in elk geval in de gemeente Emmen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Tuindorp, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit
- het vastgrijpen van die [slachtoffer 2], en/of
- het naar achteren en/of achter over trekken van die [slachtoffer 2], en/of
- het tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] stompen en/of slaan, en/of
- het aan het haar van die [slachtoffer 2] trekken, en/of
- het onderuit schoppen van die [slachtoffer 1], althans het tegen de/een be(e)n(en) van die [slachtoffer 1] schoppen en/of trappen, en/of
- het tegen het hoofd en/of de/een schouder(s) van die [slachtoffer 1] stompen en/of slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 januari 2016, te Zwartemeer, in elk geval in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer personen, te weten, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], heeft
mishandeld door
- die [slachtoffer 2] vast te grijpen, en/of
- die [slachtoffer 2] naar achteren en/of achter over te trekken, en/of
- tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan, en/of
- aan het haar van die [slachtoffer 2] te trekken, en/of
- die [slachtoffer 1] onderuit te schoppen en/of te trappen, althans tegen de/een be(e)n(en) van die [slachtoffer 1] te schoppen en/of te trappen, en/of
- tegen het hoofd en/of de/een schouder(s) van die [slachtoffer 1] te stompen en/of slaan;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/187814-16
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, omdat het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, meerdere getuigenverklaringen en de medische verklaring.
Parketnummer 18/193813-16
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde. Dit op grond van stukken en de deels bekennende verklaring van verdachte bij de politie, waarin hij heeft bekend eenmaal een schop te hebben gegeven aan aangever.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/187814-16
Primair is de raadsman van mening dat geen van de ten laste gelegde feiten bewezen kan worden. Hij wijst daartoe op het volgende. Van alle gehoorde getuigen verklaart alleen getuige [slachtoffer 2] dat verdachte en medeverdachte tegen het been van aangever hebben geschopt. Haar verklaring is onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs, omdat haar verklaring ook op andere punten niet door andere verklaringen wordt ondersteund. Bovendien is het letsel van aangever ook te verklaren vanuit het feit dat aangever en verdachten ongelukkig op de grond terecht zijn gekomen.
Subsidiair dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte handelde uit noodweer. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat aangever aanstalten maakte om [naam 1] een tweede keer te duwen. Verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam 1].
Parketnummer 18/193813-16
Door de raadsman is aangevoerd dat het in vereniging plegen van geweld niet kan worden bewezen, omdat de vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte ontbreekt. De situatie van verdachte moet op zichzelf staand worden beoordeeld en dit brengt mee dat slechts een bewezenverklaring kan volgen voor het subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/187814-16
De rechtbank acht, met de raadsman en de officier van justitie, het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman en met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat hij zich op 31 juli 2015 in de woning van [getuige 1] te Zwartemeer bevond. Daar ontstond een woordenwisseling tussen hem en [naam 1], waarna aangever haar heeft geduwd. Verdachte en medeverdachte hebben aangever daarop vastgepakt en zijn samen op hem gedoken. Hierdoor kwamen zij allen ten val. Verdachte is uiteindelijk door zijn moeder en [naam 2] van aangever afgehaald. Aangever merkte dat zijn been bungelde en zag dat er een wond in zijn been zat.
Vervolgens is in het ziekenhuis gebleken dat het rechterbeen van aangever op drie plaatsen gebroken was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangever heeft vastgepakt en dat zij toen ten val zijn gekomen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever door verdachte en medeverdachte is aangevlogen. Vervolgens heeft hij een bult op het been van aangever waargenomen. Getuige [getuige 2] zag dat verdachte en medeverdachte op aangever sprongen en dat zij daarna samen boven op aangever lagen. Hij heeft gezien dat het onderbeen van aangever aan de rest van het been hing.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van aangever, de eigen verklaring van verdachte, de geneeskundige verklaring en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in onderling verband en nauwe samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat ten gevolge van het vastpakken en duiken op aangever door verdachte en medeverdachte bij aangever zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat verdachte en medeverdachte zich geconfronteerd zagen met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, te weten dat van [naam 1]. Verdachte en medeverdachte pakten aangever uitsluitend vast om te voorkomen dat hij [naam 1] een tweede keer zou duwen, aldus de raadsman.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat sprake was van noodweersituatie. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt haar weerlegging in hetgeen onafhankelijke getuigen hebben verklaard in die zin dat [naam 1] slechts éénmaal is geduwd door aangever en dat het incident tussen aangever en [naam 1] daarmee was geëindigd. Er bestond geen noodzaak meer om aangever vast te pakken en op hem te duiken. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Parketnummer 18/193813-16
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat aangever en aangeefster op 2 januari 2016 met elkaar over de openbare weg liepen. Aan de overkant van de weg zagen zij verdachte en medeverdachte staan. Medeverdachte zag aangeefster en aangever lopen. Medeverdachte heeft verklaard dat toen zij aangever en aangeefster aan de overkant van de weg zag, zij verhaal wilde halen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte voor aangever en aangeefster gaan staan. Aangeefster heeft verklaard dat medeverdachte haar bij haar linker bovenarm vastgreep, haar naar achteren duwde en haar een klap gaf. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat medeverdachte en aangeefster elkaar aan het haar trokken. Aangever heeft voorts verklaard dat hij op dat moment door verdachte onderuit werd geschopt. Verdachte bekent in zijn verklaring bij de politie dat hij aangever heeft geschopt. Vervolgens ziet aangever dat verdachte en medeverdachte zijn vriendin slaan en dat ook zij op de grond terecht komt.
Gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen die jegens aangever en aangeefster zijn verricht, kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van gedragingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht en waaraan verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft – samen met medeverdachte – de fysieke confrontatie opgezocht door naar aangever en aangeefster toe te lopen, de weg voor hen te blokkeren en vervolgens tegen hen geweld toe te passen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Aldus verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van parketnummer 18/187814-16 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 augustus 2015, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2015336351 d.d. 17 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:Op 31 juli 2015 was ik in Zwartemeer. [medeverdachte 2] pakte mij van voren. [verdachte] pakte mij van achter. Zij doken tegelijk op mij. Hierdoor viel ik op de grond. Er lagen mensen bovenop mij. Door dat geweld voelde ik heel erge pijn. Op een gegeven moment had ik het gevoel dat mijn been gebroken was. Ik voelde dat het onderste gedeelte van mijn scheenbeen er bij bungelde. Ik wist dat er iets gebroken was. Het geweld ging constant door. Toen ik merkt dat mijn scheenbeen bungelde heb ik geroepen dat zij eraf moesten gaan, omdat mijn been gebroken was. Ik zag dat er ter hoogte van mijn rechterscheenbeen een open wond zat. Ik ben in het ziekenhuis geopereerd. Zij hebben vanaf mijn knie tot aan de enkel een stalen pen in mijn scheenbeen aangebracht. [1] Mijn scheenbeen is ongeveer 20 centimeter boven mijn voet gespleten. Mijn kuitbeen is ongeveer 10 centimeter onder mijn knie doormidden. Mijn enkel is gebroken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 oktober 2015 van voornoemd dossier, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:Ik liep op [slachtoffer 1] af en pakte hem vast waarna we ten val zijn gekomen. Ik ben naar hem toegelopen en ik heb hem vastgepakt vanaf de achterkant. Mijn moeder en [naam 2] hebben mij toen bij [slachtoffer 1] weggehaald. Ik heb hem vastgepakt toen zijn we gevallen. Ik pakte hem echt vast bij zijn lichaam. [slachtoffer 1] viel achterover, zodat ik boven op hem kom te liggen. [slachtoffer 1] is achterover op de grond gevallen en dus op zijn rug gevallen.
3. Een geneeskundige verklaring d.d. 3 september 2015 opgemaakt en ondertekend door M. Dam, arts, opgenomen op pagina 13 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:Onderbeenbreuk rechts.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 september 2015 van voornoemd dossier, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]Ik was in mijn huis. [medeverdachte 2], [verdachte] en [slachtoffer 1] waren er ook. [verdachte] is op [slachtoffer 1] gedoken. [slachtoffer 1] is toen op de grond gevallen. [slachtoffer 1] is door [verdachte] en [medeverdachte 2] aangevlogen. Ik hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen dat hij zijn been had gebroken. Ik zag dat er een dikke bult op het rechterbeen van [slachtoffer 1] zat. De bult zat ongeveer bij zijn enkel.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 oktober 2015 van voornoemd dossier, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:Ik zag dat [medeverdachte 2] en [verdachte] op [slachtoffer 1] sprongen. [verdachte] en [medeverdachte 2] lagen boven op [slachtoffer 1]. Ik heb gezien dat het been van [slachtoffer 1] er aan hing, ik kon zien dat het gebroken was.
Ten aanzien van parketnummer 18/193813-16 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 januari 2016, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016010863 d.d. 9 februari 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:Op zaterdag 2 januari 2016 liep ik met mijn vriend [slachtoffer 1] ter hoogte van Tuindorp te Zwartemeer. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] met zijn rechter been een schop gaf. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] tegen zijn goede been, die niet gebroken is geweest, aanschopte. Ik zag dat [slachtoffer 1] omviel. Ik wou [slachtoffer 1] overeind helpen en toen zag en voelde ik dat [medeverdachte 3] komend vanaf de zijkant mij bij de linker bovenarm vastgreep. Ze trok mij naar achteren en tegelijker tijd voelde ik dat [medeverdachte 3] mij een harde klap gaf tegen mijn kaak aan van de rechterkant van mijn gezicht. Ik voelde de knokkels van [medeverdachte 3] haar vuist tegen mijn kaak aangaan en dit veroorzaakte heel veel pijn. Ik zag de arm van [verdachte] met gebalde vuist op mij af komen en voelde dat hij mij wel drie tot vier keer met kracht op mijn rechterkaak en onder mijn rechteroog raakte. Ik voelde hierop direct een hevige pijn aan mijn rechterkaak en aan mijn rechter jukbeen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 januari 2016, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring [slachtoffer 1]:[verdachte] liep op mij af. [verdachte] kwam vanaf de zijkant op mij afgelopen. [verdachte] gaf mij een trap tegen mijn goeie linker been aan. Hij schopte mijn goeie been onder mijn lichaam vandaan. Hierdoor viel ik op de grond. Toen ik in de benen was zag ik dat [medeverdachte 3] en [verdachte] mijn vriendin [slachtoffer 2] sloegen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 januari 2016, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:Mijn moeder en [slachtoffer 2] trokken elkaar aan het haar.Ik heb [slachtoffer 1] een trap tegen zijn linkerbeen gegeven. Ik trapte met mijn rechterbeen.
4. Een geneeskundige verklaring, op 1 april 2016 opgemaakt en ondertekend door Wijesinga, arts, pagina 25 van voornoemd procesdossier, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:Lichte zwelling in de enkel rechts. Gevoelige knie. [2]
Bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van parketnummer 18/187814-16 het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 31 juli 2015 te Zwartemeer, tezamen en in vereniging met een ander een persoon genaamd [slachtoffer 1], heeft mishandeld door tezamen en in vereniging met verdachtes mededader die [slachtoffer 1] vast te pakken en op die [slachtoffer 1] te duiken zodanig dat die [slachtoffer 1] ten val kwam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in diens onderbeen ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht ten aanzien van parketnummer 18/193813-16 het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 januari 2016, te Zwartemeer, openlijk, te weten op de openbare weg Tuindorp, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het vastgrijpen van die [slachtoffer 2] en het naar achteren en achterover trekken van die [slachtoffer 2] en het tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te stompen en het aan het haar van die [slachtoffer 2] trekken en het onderuit schoppen van die [slachtoffer 1].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/187814-16 subsidiair:
medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Parketnummer 18/193813-16 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf, naast de algemene voorwaarden, reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - mocht verdachte veroordeeld worden voor enig feit - gepleit voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 23 mei 2018. Voorts heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop vanaf het plegen van het eerste feit en daarnaast de kwalijke rol van aangevers mee te wegen. Gelet hierop is een al dan niet voorwaardelijke taakstraf passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage d.d. 23 mei 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten.
Op 31 juli 2015 heeft verdachte samen met zijn medeverdachte aangever mishandeld, waardoor er bij aangever zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Vervolgens heeft verdachte op 2 januari 2016 op de openbare weg samen met zijn moeder opnieuw de confrontatie opgezocht met aangever en ditmaal ook met de vriendin van aangever. Ten tijde van het plegen van beide feiten was verdachte onder invloed van alcohol.
Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zowel aangever als aangeefster. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid bij zowel de directe slachtoffers als bij omstanders die van het geweld getuige zijn geweest. Het handelen van verdachte heeft bovendien grote impact gehad op aangever [slachtoffer 1], hetgeen blijkt uit de door hem ter zitting afgelegde slachtofferverklaring en de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding.
Aangever ondervindt nog altijd de gevolgen van het letsel. Hij is tot op de dag vandaag aan het revalideren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij aan beide geweldsincidenten een bijdrage heeft geleverd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, waarbij een taakstraf is opgelegd en door verdachte is uitgevoerd. Derhalve is artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 23 mei 2018, waarin wordt beschreven dat bij verdachte sprake is van een delictpatroon betreffende agressie in combinatie met alcoholgebruik. Verdachte heeft als gevolg van een zuurstoftekort bij de geboorte een verstandelijke beperking. Dit maakt dat verdachte snel overvraagd kan worden en hij makkelijk tot agressie komt. Deze risicofactoren zouden recidiveverhogend kunnen werken. De reclassering schat het recidiverisico dan ook in als matig. Verdachte werkt en heeft geen schulden. De reclassering ziet dit als een beschermende factor. Gelet op de verstandelijke beperking van verdachte en zijn algemeen functioneren wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft in strafverminderende mate gelet op het gegeven dat de incidenten ruim drie respectievelijk tweeëneenhalf jaar geleden hebben plaatsgevonden en nu pas ter beoordeling aan de rechtbank voorliggen.
Anders dan de reclassering ziet de rechtbank in de persoon van verdachte geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte één dag gevangenisstraf, zijnde gelijk aan de duur die in verzekering is doorgebracht, dient te worden opgelegd. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren aangewezen. Met het voorwaardelijke gedeelte van de straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Met de aan de voorwaardelijke straf verbonden meldplicht en verplichte begeleiding door de reclassering wordt eveneens beoogd het recidiverisico te beperken.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:

Ten aanzien van beide parketnummers:[slachtoffer 1], bijgestaan door mr. M.A. Pasma, tot een bedrag van € 1.957,67 ter zake van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

Ten aanzien van parketnummer 18-193813-16:[slachtoffer 2] tot een bedrag van € 43,24 ter vergoeding van materiële schade en

€ 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit alles met inachtneming van de hoofdelijkheidsclausule.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gevorderd dat de materiële schade wordt toegewezen en dat de immateriële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] dient te worden afgewezen, dan wel dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft aangegeven dat - indien de vordering wordt toegewezen - de uitspraken ANWB-Smartengeld nrs. 1582, €2000, en 691, € 2.269, richtinggevend zijn ter vaststelling van de hoogte van de immateriële schade.
Met betrekking tot de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] heeft de raadsman verzocht om afwijzing.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18-187814-16:
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij
[slachtoffer 1]de door hem gevorderde materiële schade, te weten € 1.957,67, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair ten laste bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet (voldoende) door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2015.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. De rechtbank acht de vordering tot een bedrag van € 2.000,00 voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft dit deel in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2015. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van parketnummer 18-193813-16:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet duidelijk geworden in hoeverre het bewezen verklaarde aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]schade heeft toegebracht. De rechtbank acht het te belastend voor de deze procedure om de zaak aan te houden ten einde hierover meer duidelijkheid te krijgen. Zij zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]schade heeft geleden. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte ten aanzien van parketnummer 18/187814-16 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten aanzien van parketnummer 18/187814-16 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart het ten aanzien van parketnummer 18/193813-16 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 80 uren,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
2 jarende hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende en door de Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich verplicht om zich te laten behandelen bij een instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Binnen deze behandeling dient er aandacht te zijn voor agressieregulatie en het alcoholgebruik van veroordeelde.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/187814-16, subsidiair ten laste gelegde:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.957,67(zegge: drieduizendnegenhonderdzevenenvijftig euro en zevenenzestig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2015. Indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, is of zal verdachte in zoverre bevrijdt zijn.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 3.957,67(zegge: drieduizendnegenhonderdzevenenvijftig euro en zevenenzestig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.957,67 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18-193813-16, primair ten laste gelegde:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af.

Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2018.
Mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de foto’s op pagina 18 t/m 20 van het procesdossier met nummer PL0100-2015336351.
2.Zie de foto op pagina 21 van het procesdossier met nummer PL0100-2016010863.