ECLI:NL:RBNNE:2018:2462

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
18/830346-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met terbeschikkingstelling en verpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in Zwolle, heeft op 24 september 2017 in Groningen geprobeerd een slachtoffer van het leven te beroven door haar keel dicht te knijpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de keel van het slachtoffer met kracht heeft dichtgeknepen, waardoor het slachtoffer buiten bewustzijn raakte. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, de geneeskundige verklaring en de bekennende verklaring van de verdachte in haar oordeel meegenomen. De officier van justitie heeft veroordeling voor de poging tot doodslag gevorderd, terwijl de verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard en heeft de poging tot doodslag bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen, waarbij een bedrag van € 11.932,10 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830346-17

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

27 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te Zwolle PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 december 2017.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (aldus) gedurende enige tijd de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de ten laste gelegde poging tot doodslag gevorderd. Het feit kan worden bewezen op grond van de aangifte, de geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van een poging tot doodstraf dan wel zware mishandeling dient te worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verder is op grond van de geneeskundige verklaring niet vast te stellen dat de kans op overlijden van aangeefster dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door het handelen van verdachte aanmerkelijk is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
25 september 2017, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH: 2017254139, d.d. 30 april 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
(p. 59) Ik wil aangifte doen over het feit dat hij mij op 24 september 2017 te Groningen van achter heeft aangevallen.
2. Een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik werd op 24 september 2017 te Groningen overvallen op weg naar mijn huis in Groningen.
Bij het bosje aangekomen, ben ik op de grond geduwd en kwam ik op mijn rug te liggen.
Die man ging bovenop mij zitten waarbij hij mijn armen fixeerde. Hij heeft mij vervolgens
geprobeerd te wurgen. Met zijn ene hand hield hij mijn armen gefixeerd en met zijn andere
hand duwde hij op mijn keel. Ik weet dat hij mijn keel langere tijd dicht drukte. Op een bepaald moment ben ik weer bijgekomen en toen merkte ik dat hij weg was. Hij probeerde mij te wurgen en daar bleef hij maar mee doorgaan.
3. Een geneeskundige verklaring, op 18 januari 2018 opgemaakt en ondertekend door
drs. J.E. Keizer, GGD-arts, opgenomen op pagina 195 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Ondergetekende heeft in de hoedanigheid van forensisch geneeskundige omstreeks 1:00 uur op maandag 25 september 2017 bij het slachtoffer [slachtoffer] een zedenonderzoek afgenomen.
Beschrijving van het uitwendige letsel:
Voorzijde van de hals, hoog tot achter de onderkaakhoeken is de huid rood vlekkig verkleurd en gezwollen. Gelokaliseerd van de hoek van de onderkaak zitten zowel aan de linkerzijde als de rechterzijde rode losse rondvormige plekken (1 à 2 cm doorsnede), ook gezien de positionering passen deze kneuzingen bij het beeld dat zij veroorzaakt zijn door druk van vingers ("fingertip bruising") en hand. Vlekkerig rood patroon in het aangezicht, met in beide oogkassen, boven oogleden, rode puntbloedinkjes.
De opgevraagde medische informatie van de curatieve sector (chirurgie) meldt:
Vraag 2:
Is er een relatie tussen de verwurging die heeft plaatsgevonden en het geconstateerde letsel in de hals en gelaat van het slachtoffer?
Op basis van de visuele beoordeling past het letsel goed bij het beeld welke ontstaat na manueel toegepaste verwurging in de hals. Uitslag, roodheid met de punt bloedingen in het gelaat kunnen passen bij stuwing.
Vraag 3:
Wat zegt het geconstateerde letsel over de mate van verwurging?
De locatie van de zwelling en roodheid, stuwing in het gelaat en rekening houdend met onder de zichtbare drukpunten (ronde bloeduitstortingen) in de hals gelegen anatomische structuren o.a. ter hoogte van de splitsing van de halsslagaders en -aders kan goed verklaren dat betrokkene haar bewustzijn heeft verloren door manuele verwurging.
4. De door verdachte op de terechtzitting van 13 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik zat op haar en ik duwde met een hand op haar keel. Doordat ik met mijn andere hand haar armen tegenhield kwam ik met mijn gewicht op haar keel. Ik heb gemerkt dat ze slap werd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 september 2017, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 36) A: Ik dacht ik knijp een beetje harder zodat ze zou stoppen met schreeuwen. Dat meisje begon ook te slaan. Ik ging nog weer harder drukken.
(p. 37) Bij de vorige twee keren hoorde ik ook de vrouwen nog kreunen/ademen en
toch gingen ze dood. En omdat ik dit meisje ook hoorde kreunen was ik benieuwd of zij
nog wel leefde.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 september 2017, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(p. 49) En toen ik keihard drukte op haar keel sloeg ze weer.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij de keel van aangeefster met kracht heeft dicht gedrukt.
De rechtbank overweegt dat door samendrukking van een kwetsbaar lichaamsdeel als de keel - door zuurstoftekort - grote schade aan de hersenen kan worden toegebracht met de dood tot gevolg. Aangeefster is door het dichtdrukken van haar keel buiten bewustzijn geraakt. Aangeefster heeft zulks verklaard en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster, terwijl hij haar keel dichtgeknepen hield, slap werd, nadat zij zich aanvankelijk nog fysiek had verzet. Blijkens de geneeskundige verklaring kan het bij aangeefster geconstateerde letsel en de locatie van het letsel goed verklaren dat zij haar bewustzijn heeft verloren door manuele verwurgingen. De rechtbank leidt hieruit af dat er sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en intensiteit van het dichtknijpen van de keel dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster daardoor zou komen te overlijden.
De rechtbank acht verder de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster willens en wetens heeft aanvaard.
Aan de politie heeft verdachte na zijn aanhouding gevraagd of ze dood was [1] . Hij heeft verklaard: "Bij de vorige twee keren hoorde ik ook de vrouwen nog kreunen/ademen en toch gingen ze dood. En omdat ik dit meisje ook hoorde kreunen was ik benieuwd of zij nog wel leefde." De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte er kennelijk rekening mee hield dat aangeefster ten gevolge van zijn handelen dood was.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2017 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en aldus gedurende enige tijd de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - betoogd dat het feit niet strafbaar is nu er sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte is met zijn handelen gestopt voordat er sprake was van een voltooide poging tot doodslag dan wel zware mishandeling. Verdachte dient in dat geval te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft ter zake geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte aangeefster losliet er sprake was van een voltooide poging tot doodslag. Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is verdachte pas gestopt toen aangeefster slap werd. Verdachte heeft aangeefster bewusteloos achtergelaten. Ook gelet op de kracht waarmee verdachte haar keel heeft dichtgeknepen en dichtgehouden acht de rechtbank de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden door het handelen van verdachte aanmerkelijk. Bij zijn aanhoudingen en bij gelegenheid van zijn voorgeleiding voor de hulp officier van justitie stelde verdachte tot tweemaal toe de vraag of het meisje dood was, hetgeen erop duidt dat verdachte daar rekening mee hield. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat er geen sprake zou zijn van een voltooide poging.
Dat neemt niet weg dat op zichzelf vrijwillige terugtred niet uitgesloten is. Onder omstandigheden kan het verrichten van enige handeling om het intreden van het gevolg te beletten wel vrijwillige terugtred opleveren [2] . Echter, daarvan is hier geen sprake. Verdachte kwam op enig moment tot het besef dat hij er beter niet mee door kon gaan. Voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred na een voltooide poging is nodig dat verdachte iets onderneemt dat het intreden van het gevolg belet. Verdachte heeft niets gedaan om dat gevolg te beletten, hij heeft zijn telefoon gezocht en is eenvoudig weggegaan en heeft het slachtoffer aan haar lot overgelaten terwijl hij wist dat de mogelijkheid zou kunnen bestaan dat zij overleden was of zou komen te overlijden. Daarnaast is het slachtoffer zelf bij kennis gekomen, het misdrijf is derhalve niet voltooid vanwege omstandigheden afhankelijk van de wil van verdachte. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op vrijwillige terugtred.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
Verdachte dient na afloop van zijn detentie in het kader van de reeds geldende tbs -maatregel te worden behandeld in een door het PBC geadviseerde kliniek, nu het daarbij gaat om zwaardere indexdelicten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de lopende tbs-maatregel zo snel mogelijk weer moet worden voortgezet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door welk feit het leven van een toen 22-jarige Duitse studente ingrijpend veranderde. Op zondagavond 24 september 2017 keerde het slachtoffer terug in Groningen, nadat zij het weekend thuis in Bremen had verbleven. Op weg van het busstation, lopend via het Sterrenbos, naar de woning waar zij een kamer huurde, werd zij door verdachte vastgepakt en de bosjes in gesleurd. Daar heeft verdachte haar bij de keel gepakt en haar keel met kracht dichtgedrukt gehouden. Het slachtoffer is uiteindelijk buiten bewustzijn geraakt en toen zij weer bijkwam was verdachte verdwenen. De wijze waarop en de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden heeft grote impact gehad, niet alleen op het slachtoffer maar ook op de directe omgeving van het slachtoffer. Blijkens de namens haar ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, kampt zij sindsdien met ernstige psychische problemen waarvoor zij behandeling heeft gezocht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee aan een zeer ernstig feit heeft schuldig gemaakt waarbij hij de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten ernstige psychische problematiek bij een slachtoffer (op lange termijn) kunnen veroorzaken. Tevens kunnen dergelijk feiten voor maatschappelijke onrust zorgen, met name indien begaan door een verdachte tijdens een verlof vanuit een tbs-kliniek. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten waarbij het niet bij pogingen tot doodslag is gebleven, maar waarbij verdachte twee vrouwen daadwerkelijk door verwurging van het leven heeft beroofd. Voor die feiten (tweemaal doodslag) heeft verdachte bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 23 februari 2006 een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd gekregen.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de conclusie van het PBC-rapport d.d.
1 juni 2018, luidende dat het feit verdachte verminderd kan worden toegerekend.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. De rechtbank ziet reden een lagere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie op te leggen.

Motivering van de maatregel

Blijkens de hiervoor al genoemde PBC-rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank is gelet hierop - anders dan de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat opnieuw de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, ondanks het feit dat thans nog een tbs-maatregel van kracht is.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen R. Ladee, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het N.I.F.P., locatie Pieter Baan Centrum. Het advies houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verdachte is een 41-jarige man van Antilliaanse afkomst, die in 2005 een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging kreeg opgelegd voor het plegen van tweemaal doodslag. De terbeschikkingstelling is ingegaan in 2013. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en paranoïde kenmerken. Gesproken kan worden van een persoonlijkheidspathologie die als secundair moet worden beschouwd aan de beperkte verstandelijke vermogens van verdachte. Door deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens moet verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde worden geacht. Het risico op recidive wordt door onderzoekers als hoog beoordeeld.
Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat verdachte over een nog lager IQ beschikt dan voorheen bekend was en dat door een combinatie van factoren de draagkracht van verdachte flink op de proef werd gesteld in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om betrokkene de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen en, anders dan in het kader van de huidige tbs-maatregel is gebeurd, te plaatsen in een kliniek die gespecialiseerd is in het behandelen/begeleiden van mensen met een verstandelijke beperking (LVB-problematiek) in combinatie met persoonlijkheidspathologie waarbij onderzoekers van mening zijn dat betrokkene niet moet worden belast met onnodige intensieve behandeling.
Het advies is ter terechtzitting door genoemde deskundigen bevestigd.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusie van het advies verenigen en neemt deze over.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.106,50 ter vergoeding van materiële schade en € 7.500, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewijsvraag, dan wel de strafbaarheid van het feit, primair niet-ontvankelijkverklaring van de vordering bepleit. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade dient te worden gematigd, waarbij meer aansluiting moet worden gezocht bij de bestaande rechtspraktijk. Verder dient de vordering voor wat betreft de posten "leasekosten auto" en "kamerhuur" niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de gestelde schade en het feit.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt.
Immateriële schade
De rechtbank acht de hoogte van het bedrag voor wat betreft de gestelde immateriële schade in deze zaak aannemelijk. De omstandigheid dat in andere gevallen lagere bedragen zijn toegekend leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt daarom niet de raadsman in zijn standpunt en zal de vordering voor wat betreft deze gestelde schade geheel toewijzen.
Leasekosten auto en kamerhuur
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen deze gestelde schade en het bewezenverklaarde om tot toewijzing van de vordering op deze onderdelen te komen. In het bijzonder geldt voor de post kamerhuur dat het bewezenverklaarde feit in de buurt van de kamer van het slachtoffer heeft plaatsgevonden zodat alleszins aannemelijk is dat het slachtoffer ten gevolge van het feit sedertdien psychisch niet meer in staat is om nog langer op dit adres te verblijven.
De rechtbank zal ten aanzien van kamerhuur een verrekening toepassen, te weten de aftrek van één maand kamerhuur, nu het aantal maanden vanaf het feit tot en met februari 5,25 bedraagt in plaats van de gestelde 6,25.
De vordering zal voor wat betreft één maand huur ad € 365, - worden afgewezen.
De kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt, te weten reiskosten onder punten 11 en 12, "bespreking advocaat Almere ad € 309,40, zullen tevens op de materiële schade in mindering worden gebracht.
De vordering voor wat betreft de materiële schade, waarvan de hoogte voor het overige niet door verdachte is betwist, zal als volgt worden toegewezen:
€ 5.106,50 minus (€ 365, - en € 309,40) is € 4.432,10
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 309,40 (betreffende reiskosten onder punten 11 en 12, "bespreking advocaat Almere"), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 11.932,10(zegge: elfduizend en negenhonderd en tweeëndertig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2017.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op
€ 309,40.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 11.932,10 (zegge: elfduizend en negenhonderd en tweeëndertig euro en tien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 94 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 4.432,10 aan materiële schade en € 7.500, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. G. Eelsing en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2018.
Mr. Van Sloten en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. 130.