ECLI:NL:RBNNE:2018:2458

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
6728010 AR VERZ 18-29
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een beëindigingsovereenkomst en betaling van verschuldigde bedragen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Astrea Produktie B.V. [verzoeker] had een arbeidsovereenkomst met Astrea, die per 1 mei 2017 was beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. In deze overeenkomst was afgesproken dat Astrea een vergoeding van € 15.000,- bruto aan [verzoeker] zou betalen, verdeeld over vier termijnen. Na betaling van de eerste termijn op 20 juni 2017, bleef de betaling van de tweede, derde en vierde termijn uit. [verzoeker] heeft daarop Astrea in gebreke gesteld en een verzoek ingediend om betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Astrea voerde verweer en stelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij in de dagvaarding ook de transitievergoeding had gevorderd, wat volgens Astrea niet binnen de termijn van drie maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst was ingediend. De kantonrechter oordeelde echter dat [verzoeker] voldoende had onderbouwd dat zijn verzoek niet gericht was op de transitievergoeding, maar op nakoming van de beëindigingsovereenkomst. De kantonrechter wees het verweer van Astrea af en oordeelde dat de vordering van [verzoeker] toewijsbaar was.

De kantonrechter heeft Astrea veroordeeld tot betaling van € 7.500,00 bruto aan [verzoeker], vermeerderd met wettelijke rente over de verschuldigde bedragen en de buitengerechtelijke incassokosten. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van Astrea gesteld, omdat zij grotendeels ongelijk kreeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 6728010 AR VERZ 18-29
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:686a lid 2 BW jo artikel 7:670b BW
d.d. 27 juni 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B.C.S.J. van den Berg, DAS Ned. Rechtsbijstand Verz.mij N.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
ASTREA PRODUKTIE B.V.,
gevestigd te Purmerend, kantoorhoudende te Joure,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.P. Dol.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Astrea worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 13 maart 2018 (met zaak-/rolnummer 6352400\CV EXPL 17-9418), waarin
de kantonrechter ingevolge artikel 69 Rv heeft bepaald dat de bij dagvaarding aangebrachte
zaak wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure;
- de akte uitlating van [verzoeker] van 24 mei 2018;
- de zitting van 7 juni 2018, waarbij [verzoeker] zijn eis heeft verminderd, in die zin dat hij zijn
vordering ter zake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW heeft ingetrokken.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is bij Astrea in dienst geweest, laatstelijk als Service Specialist tegen een salaris van € 3.815,63 bruto per maand. Partijen hebben de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst per 1 mei 2017 met wederzijds goedvinden beëindigd (hierna: de beëindigingsovereenkomst). In de beëindigingsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
"(…)
2.1.
Terzake van de beëindiging van het dienstverband zal Astrea aan Werknemer een vergoeding toekennen van in totaal € 15.000,- (zegge: vijftienduizend Euro) bruto. Hierin is onder andere inbegrepen de transitievergoeding over de gehele periode in dienst ex artikel 7:673 BW alsmede de billijke vergoeding ex artikel 7:673 BW lid 9 (a). De totale vergoeding zal alleen worden betaald indien het dienstverband daadwerkelijk op de overeengekomen einddatum met wederzijds goedvinden eindigt.".
2.2.
De vergoeding, althans het netto-equivalent daarvan, wordt uitbetaald in vier termijnen van 1 maand na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De betaling van de eerste termijn zal plaatsvinden op uiterlijk 15 juni 2017. (…)".
2.2.
Na herhaalde verzoeken daartoe van de gemachtigde van [verzoeker] , heeft Astrea de eerste termijn van € 3.750,00 op 20 juni 2017 voldaan. Omdat betaling van de tweede termijn uitbleef, heeft [verzoeker] bij brief en e-mail van 18 juli 2017 aan Astrea geschreven dat zij de tweede termijn (die uiterlijk vóór 15 juli 2017 betaald had moeten zijn) uiterlijk vóór 21 juli 2017 diende te voldoen, bij gebreke waarvan de gehele (resterende) vordering per direct opeisbaar zou zijn en Astrea in rechte zou worden betrokken. In dit verband heeft [verzoeker] op 1 augustus 2015 een dagvaarding laten betekenen aan Astrea, waarbij zij tegen 15 augustus 2017 werd gedagvaard. Astrea heeft de tweede termijn van € 3.750,00 op 1 augustus 2017 voldaan. De betreffende dagvaarding is vervolgens niet aangebracht.
2.3.
Betaling door Astrea aan [verzoeker] van de derde en vierde termijn van € 3.750,00 per keer is - ondanks aanmaningen en sommaties daartoe - tot op heden uitgebleven.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] heeft na eiswijziging - samengevat weergegeven - gevorderd (de kantonrechter leest: verzocht) dat Astrea bij vonnis (de kantonrechter leest: bij beschikking) voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen de verschuldigde som van € 7.500,00 bruto en de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 juli 2017. Tevens heeft [verzoeker] betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 625,00 en € 103,10 gevorderd (de kantonrechter leest: verzocht) alsmede van de proceskosten.
3.2.
Astrea voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

4.1.
Astrea heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [verzoeker] niet kan worden ontvangen in zijn verzoeken omdat hij in de dagvaarding betaling van de transitievergoeding heeft gevorderd, reden waarom de kantonrechter de zaak terecht naar de verzoekschriftprocedure heeft verwezen. Het verzoek moet volgens Astrea met toepassing van artikel 7:686a lid 4, onderdeel b, BW niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het is gebaseerd op artikel 7:673 BW en het verzoek niet is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De arbeidsovereenkomst is immers op 1 mei 2017 geëindigd zodat het verzoekschrift uiterlijk op 1 augustus 2017 had moeten worden aangebracht, aldus Astrea.
4.2.
[verzoeker] heeft hier tegenover gesteld dat de kantonrechter de zaak ten onrechte naar de verzoekschriftprocedure heeft verwezen omdat geen betaling van de transitievergoeding wordt gevorderd maar nakoming van de beëindigingsovereenkomst ex artikel 7:900 BW en daarbij in het bijzonder betaling van de aan [verzoeker] toegekende vergoeding. Artikel 2.1. uit de beëindigingsovereenkomst is aldus geformuleerd dat onder de vergoeding onder andere de transitievergoeding en de billijke vergoeding zijn begrepen, om te voorkomen dat [verzoeker] nog afzonderlijk een vordering ter zake de transitievergoeding zou indienen, aldus [verzoeker] . De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW is volgens [verzoeker] dan ook niet van toepassing op zijn vordering.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. [verzoeker] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat zijn verzoek niet als grondslag heeft de betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, maar veeleer ziet op nakoming van de beëindigingsovereenkomst. Daartoe wordt van belang geacht de nadere onderbouwing die door [verzoeker] in zijn akte en ter zitting is gegeven en de formulering in artikel 2.1. van de beëindigingsovereenkomst. Het enkele verweer van Astrea dat in de dagvaarding wordt vermeld dat het om betaling van de transitievergoeding gaat, wordt in dit verband onvoldoende doorslaggevend geacht. Weliswaar heeft [verzoeker] in zijn dagvaarding inderdaad vermeld dat zijn vordering ziet op betaling van de transitievergoeding (namelijk onder randnummers 3, 4 en 7) en was dit reden voor de kantonrechter om de zaak te verwijzen naar de verzoekschriftprocedure, maar de latere onderbouwing door [verzoeker] alsmede het feit dat in het petitum geen melding is gemaakt van de transitievergoeding, nopen tot het oordeel dat in casu geen sprake is van een verzoek om de transitievergoeding. De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW is dan ook niet van toepassing op de onderhavige vordering zodat het niet-ontvankelijkheidsverweer van Astrea faalt.
4.4.
Astrea heeft de verschuldigdheid van het openstaande bedrag van € 7.500,00 bruto erkend, zodat de gevorderde hoofdsom voor toewijzing gereed ligt.
4.5.
De verschuldigdheid van de wettelijke rente over de hoofdsom wordt door Astrea betwist. Astrea heeft in dat verband aangevoerd dat in de beëindigingsovereenkomst niet vermeld staat dat te late betaling automatisch tot opeisbaarheid van de bedragen leidt en dat een ingebrekestelling nodig is om verzuim te doen intreden. Hoewel aan Astrea moet worden toegegeven dat niet voldoende gesteld of gebleken is dat de wettelijke rente reeds per 21 juli 2017 is verschuldigd, nu een dergelijke afspraak niet in de beëindigingsovereenkomst is terug te vinden, faalt het verweer van Astrea dat zij überhaupt geen wettelijke rente verschuldigd zou zijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:119 BW jo 6:83 onderdeel a BW treedt verzuim zonder ingebrekestelling in op het moment dat de tussen partijen overeengekomen termijn voor de nakoming is verstreken. Deze termijnen zijn in principe fataal. Astrea raakt dus door het enkele verstrijken van de termijn in verzuim, tenzij zij aantoont dat ze door het verstrijken van de termijn niet in verzuim is geraakt, hetgeen Astrea niet heeft gedaan. De wettelijke rente over de derde en vierde termijn zal dan ook worden toegewezen als hierna in het dictum te vermelden. Wettelijke rente over de tweede, te laat betaalde termijn, kan niet worden toegewezen, nu [verzoeker] deze in zijn petitum niet als zodanig heeft gevorderd.
4.6.
[verzoeker] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij zich in dit verband baseert op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en niet op het, per abuis in de dagvaarding vermelde, rapport Voorwerk II. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 625,00 + € 103,10 = € 728,10) komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Het verweer van Astrea dat de € 103,10 ter zake betekeningskosten van de op 1 augustus 2017 betekende dagvaarding niet tot de onderhavige procedure behoren, kan hem niet baten. De desbetreffende dagvaarding - die niet bij de rechtbank is aangebracht - zag naar het oordeel van de kantonrechter op nakoming van de gemaakte afspraken in de beëindigingsovereenkomst in zijn totaliteit, zodat de kosten ervan wel degelijk deel uitmaken van de buitengerechtelijke kosten voor het onderhavige geschil.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van Astrea, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De proceskosten zijn tot op heden aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op:
griffierecht € 226,00
salaris gemachtigde
€ 400,00
Totaal: € 626,00.
Daarbij zij aangetekend dat de explootkosten van de (ten onrechte aangebrachte) dagvaarding voor rekening van [verzoeker] dienen te blijven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Astrea tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] van € 7.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.750,00 vanaf 16 augustus 2017 en de wettelijke rente over € 3.750,00 vanaf 16 september 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt Astrea tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 728,10;
5.3.
veroordeelt Astrea in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 626,00;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018 door
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 426.