ECLI:NL:RBNNE:2018:2443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
18/820514-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, poging tot zware mishandeling en mishandeling in de huiselijke sfeer met bijzondere voorwaarden

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en mishandeling. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd aangeklaagd voor diefstal van een drone, een elektrische bakfiets en een damesfiets, evenals voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn moeder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstallen en de mishandeling, maar sprak hem vrij van enkele andere beschuldigingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 210 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Bij de voorwaardelijke straf werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling voor verslavingsproblemen. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de verdachte en zijn problematische achtergrond, maar benadrukte ook de ernst van de gepleegde feiten, vooral de mishandeling in de huiselijke sfeer, die de gevoelens van veiligheid van slachtoffers in gevaar brengt. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke straf om de verdachte de kans te geven zijn leven te beteren, met de nadruk op het belang van zijn woonsituatie en de mogelijkheid tot behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820514-17
ter berechting gevoegd parketnummer 18/820332-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummers
18/820091-14, 18/820337.
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/820514-17
1.
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Drone, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (elektrische) bakfiets, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)fiets (merk Gazelle),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
parketnummer 18/820332-17
1.
primair
hij op of omstreeks 18 juli 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, aan [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] 1940) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen met
verplaatsing, heeft toegebracht door met kracht op/tegen de (linker)wang en/of
de neus en/of in/tegen het gezicht te stompen of te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 3] geboren [geboortedatum] 1940), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met de vuist, althans hand, op/tegen/in de (linker)wang en/of de neus en/of het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, mede ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] (achterover) is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door op/tegen de (linker)wang en/of de neus en/of in/tegen het gezicht te stompen en/of te slaan, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] (achterover) is gevallen;
2.
primair
hij op of omstreeks 18 juli 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn moeder,
althans een persoon, (te weten [slachtoffer 4]), opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht tussen/op de ogen en/of
in/tegen het gezicht heeft gestompt of geslagen, (mede) ten gevolge waarvan die
[slachtoffer 4] (achterover) op (onder meer) haar hoofd is gevallen en/of meermalen
in/tegen/op het hoofd en/of het bovenlichaam heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 juli 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, zijn moeder, [slachtoffer 4], heeft mishandeld door op/tussen de ogen en/of in/tegen/op het gezicht te
stompen of te slaan, (mede) ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is gevallen en/of
(meermalen) in/tegen/op het hoofd en/of het bovenlichaam te stompen en/of te
slaan;
3.
hij op of omstreeks 18 juli 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen (terwijl verdachte in een bokshouding voor die [slachtoffer 4] stond) "Ik maak je dood" en/of "Ik ga je slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
(18/820348-17)
primair
hij op of omstreeks 15 juni 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets
(merk Gazelle, type Chamonix, kleur grijs/wit), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Noord Nederland district Groningen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 juni 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, een goed te weten een (heren)fiets (merk Gazelle, type Chamonix, kleur grijs/wit) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
5.
(18/820460-17)
primair
hij op of omstreeks 20 mei 2017, te of bij Bakkeveen, (althans) in de gemeente
Opsterland, en/of te Groningen, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een (heren)fiets (merk Gazelle, type Eclipse L.E., kleur grijs) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 mei 2017, te Groningen, in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets (merk Gazelle, type Eclipse L.E., kleur grijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 18/820514-17
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 1 juni 2018;
- de aangifte van [slachtoffer 6] opgenomen op pagina 16 van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017283038 d.d. 26 oktober 2017.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 1 juni 2018;
- de aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 11 van voornoemd dossier.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van 1 juni 2018;
- de aangifte van [slachtoffer 2], opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier.
Ten aanzien van parketnummer 18/820332-17
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 3 ten laste gelegde.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Aangeefster heeft in haar aangifte melding gemaakt van de termen die verdachte haar toe zou hebben gevoegd, te weten ‘Ik maak je dood’ en ‘Ik ga je slaan’. De laatstgenoemde term levert juridisch gezien geen bedreiging op. Verdachte heeft ontkend eerstgenoemde term te hebben gebezigd. Geen van de getuigen heeft bevestigd dat verdachte eerstgenoemde term zou hebben gebruikt. Voor de tenlastegelegde bedreiging is daarom onvoldoende bewijs aanwezig.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het 1 primair, 2 primair, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde merkt zij nog op dat zij meent dat het letsel van aangever valt onder de categorie zwaar lichamelijk letsel, nu sprake is van een breuk die moest worden geopereerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat zijn moeder erg boos was en om zich heen sloeg en zo slachtoffer [slachtoffer 3] heeft geraakt met haar elleboog. De getuigen die verklaren verdachte te hebben zien slaan, kwamen later en hebben niet alles gezien. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte ontkent zijn moeder te hebben geslagen: hij heeft weet van haar rugproblemen en zou haar nooit zo hard slaan dat zij zou vallen. Voor wat betreft feit 3, de bedreiging van moeder, sluit de raadsman zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Voor wat betreft feit 4, de diefstal van de lokfiets, heeft de raadsman betoogd dat voor hem niet vaststaat dat het verdachte is die op de film-stills van de camerabeelden te zien is. De beelden zijn onduidelijk, er kan goed sprake zijn van een persoonsverwisseling. De fiets zou door de dader opengebroken zijn met een flex, die echter niet bij verdachte is aangetroffen.
Voor wat betreft feit 5, de heling c.q. diefstal van de fiets die verdachte met zijn stiefvader zou hebben verkocht op de markt in Bakkeveen, heeft de raadsman betoogd dat verdachte slechts zijn schoonvader geholpen heeft. In zijn verhoor verklaart hij dat hij achteraf had kunnen weten dat de fiets gestolen was. Op het moment zelf heeft hij zich dat niet gerealiseerd. Niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder andere wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte toegebrachte letsel, te weten een gebroken jukbeen met verplaatsing, geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de geneeskundige verklaring blijkt dat na operatieve repositie van het jukbeen de verwachting is dat het slachtoffer binnen afzienbare tijd, te weten zes weken, weer volledig is hersteld.
Ten aanzien van feit 2 primair overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen weliswaar blijkt dat verdachte zijn moeder geslagen heeft, maar de kracht en intensiteit waarmee verdachte geslagen heeft valt niet vast te stellen uit de bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat de klap zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is nu de term ‘Ik ga je slaan’ juridisch gezien geen bedreiging oplevert en voor het bedreigen door verdachte van zijn moeder met: ‘Ik maak je dood’ geen ander bewijs is dan de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van feit 4 is de rechtbank van oordeel dat het dossier aanleiding geeft tot twijfel. Het dossier bevat film-stills van genoemde camerabeelden. De camerabeelden zelf maken geen deel uit van het dossier en kunnen derhalve niet door de rechtbank beoordeeld worden.
Op een van de beelden in het dossier is een man te zien op een lokfiets van de politie. De rechtbank is van oordeel dat niet met zekerheid vast te stellen is dat verdachte degene is die op voornoemd beeld te zien is. Ander rechtstreeks bewijs voor het daderschap van verdachte ontbreekt. Het voorgaande betekent dat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 en 2.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
18 juli 2017 opgenomen op pagina 18 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017254353 d.d. 25 september 2017 inhoudende de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 3]:
Ik, [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1940, doe aangifte van mishandeling op
18 juli 2017. Ik voelde dat ik door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) met een vuist in mijn gezicht geslagen werd. Ik voelde direct een kloppende pijn op mijn hoofd. Ik ben door de klap achterover gevallen. Ik zag dat [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4]) door [verdachte] op haar linkerwang werd geslagen. [slachtoffer 4] viel door de klap.
2. Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 23 van voornoemd dossier, op
5 augustus 2017 opgemaakt en ondertekend door dr. S.A.H.J. de Visscher, MKA-chirurg, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
Geconstateerd letsel: jukbeen fractuur met verplaatsing.
Therapie: operatie ter fixatie fractuur
Geschatte duur van genezing: 6 weken tot volledige botgenezing
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 juli 2017, opgenomen op pagina 38 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik doe aangifte van mishandeling die gepleegd is door mijn zoon [verdachte] op
18 juli 2017. Ik voelde een klap tussen mijn ogen waardoor ik op de grond viel. Ik voelde direct pijn op mijn hoofd, tussen mijn ogen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 augustus 2017, opgenomen op pagina 27 ev. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
Ik zag dat [verdachte] zijn moeder sloeg met zijn vuist.
Ik zag dat [verdachte] een harde vuistslag in het gezicht van [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]) gaf. Deze klap was echt enorm hard, ik hoorde een soort van gekraak.
Ten aanzien van feit 5
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Ik heb geholpen de kar in te pakken voor de markt in Bakkeveen. We wisselden elkaar af op de markt, het was een lange dag; soms ging een van ons even een rondje lopen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte
d.d. 5 juli 2017 opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017128920A d.d. 6 september 2017 inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5]:
Mijn fiets is vannacht tussen donderdag 18 mei 2017 te 23.00 uur en vrijdag 19 mei te 12.00 uur gestolen in Groningen. Het betreft een herenfiets van het merk Gazelle type Eclips L.E. kleur grijs. Framenummer [nummer].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 30 juni 2017, opgenomen op pagina 7 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik heb op 20 mei 2017 een fiets van het merk Gazelle type Eclips L.E. kleur grijs met framenummer [nummer] gekocht op de vlooienmarkt in Bakkeveen. Ik heb foto’s gemaakt van de mensen die mij de fiets hebben verkocht. Later kwam ik erachter dat de fiets gestolen bleek te zijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 13 juli 2017, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik heb op die markt in Bakkeveen [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) geholpen om spulletjes neer te zetten. Ik weet dat [medeverdachte] veroordeeld is geweest voor heling van fietsen. Ik ben er van overtuigd dat deze fiets gestolen is. [medeverdachte] kan deze fiets niet eerlijk gekocht hebben in de winkel. Ik heb na de dag in Bakkeveen van [medeverdachte] twee tientjes gekregen. [medeverdachte] heeft na de dag in Bakkeveen drugs gekocht en ik heb samen met hem wat (de rechtbank begrijpt: van de gekochte drugs) gerookt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van aangever en getuige [getuige 1] bewezen dat verdachte met kracht met zijn vuist [slachtoffer 3] in zijn gezicht gestompt heeft waardoor deze letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken jukbeen. Door aldus te handelen heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij zijn slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier volgt dat verdachte aangever met kracht in het gezicht heeft geslagen, zo hard dat hij daardoor achterover viel. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte met kracht sloeg en dat zij daarbij een soort geknars hoorde. Naar algemene ervaringsregels is bij een dergelijke klap in het gezicht de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk te achten. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat deze algemene ervaringsregels bij verdachte niet bekend zijn dan wel dat de wetenschap van die regels niet aan verdachte zou kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte zo hard sloeg dat zijn slachtoffer daardoor achterover viel, en op de verklaring van getuige [getuige 1] dat de klap zo hard aankwam dat zij een soort geknars hoorde, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft de medeverdachte meegeholpen de kar in te laden met spullen voor de rommelmarkt, waaronder ook de gestolen fiets. Over deze fiets heeft verdachte verklaard dat hij er zeker van was dat deze fiets was gestolen. Verdachte heeft op de rommelmarkt geholpen de spullen klaar te zetten, en zelf ook de handelswaar beheerd. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij en zijn medeverdachte elkaar bij de verkoop afwisselden. Aan het eind van de dag heeft verdachte gedeeld in de winst: hij kreeg een geldbedrag en medeverdachte heeft drugs gekocht van de opbrengst van die dag, die ze samen hebben gebruikt
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van opzetheling bewezen.

Bewezenverklaring

parketnummer 18/820514-17
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 oktober 2017 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Drone, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf];
2.
hij op 28 juni 2017 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een elektrische bakfiets, toebehorende aan [slachtoffer 1];
3.
hij op 28 juni 2017 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damesfiets (merk Gazelle), toebehorende aan [slachtoffer 2];
parketnummer 18/820332-17
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
hij op 18 juli 2017, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 3] geboren [geboortedatum] 1940), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht met de vuist, tegen het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 3] achterover is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair
hij op 18 juli 2017, te Groningen, zijn moeder, [slachtoffer 4], heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] is gevallen;
5.
(18/820460-17)
primair
hij op 20 mei 2017, bij Bakkeveen, tezamen en in vereniging met een ander, ·een goed, te weten een herenfiets (merk Gazelle, type Eclipse L.E., kleur grijs) heeft voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/820514-17
1. diefstal
2. diefstal
3. diefstal
parketnummer 18/820332-17
1.
subsidiairpoging tot zware mishandeling
2.
subsidiairmishandeling, begaan tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke
betrekking staat
5 medeplegen van opzetheling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/820514-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegd en het onder 18/820332-17 onder 1 primair,
2 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een eventuele kortdurende klinische opname bij terugval en controles op middelengebruik.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Het is heel belangrijk dat verdachte zijn huis behoudt, dat is de basis van zijn bestaan. Als verdachte naar de gevangenis zou moeten, vervalt zijn uitkering en kan hij de huur van de woning niet meer opbrengen. Op het moment dat verdachte zijn woning verliest, komt de uitvoering van de bijzondere voorwaarden in het geding. Daarnaast zou verdachte, als hij zijn woning verliest, terecht komen in een vorm van begeleid wonen, en deze omgeving is risicovol voor verdachte. Recidivegevaar ligt dan op de loer. Verdachte heeft spijt getoond voor de door hem bekende delicten en wil graag een ander soort bestaan opbouwen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee fietsendiefstallen, heling van een fiets en een winkeldiefstal. Door het plegen van dergelijke strafbare feiten zijn slachtoffers in financiële en emotionele zin benadeeld. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten de maatschappij veel overlast. De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte de afgelopen vijf jaren meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Ondanks de kansen die hem geboden worden, zoals voorwaardelijke gevangenisstraffen waarbij hem door bijzondere voorwaarden op te leggen steeds opnieuw hulp geboden wordt, blijft verdachte recidiveren. In het onderhavige geval heeft hij zich zelfs tijdens een lopende proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan diefstallen.
Daarnaast heeft verdachte, terwijl hij op bezoek was bij zijn moeder en onder invloed verkeerde, de partner van zijn moeder dusdanig hard geslagen dat deze een gebroken jukbeen opliep, dat operationeel gefixeerd moest worden. Verdachte heeft bovendien zijn moeder geslagen waardoor zij is gevallen. Mishandeling in de huiselijke sfeer is een ernstig feit waardoor de gevoelens van veiligheid van slachtoffers in het geding komen.
In beginsel rechtvaardigen al deze feiten, gelet ook op het strafblad van verdachte, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Als strafverminderende factoren heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is een kwetsbare man die op verschillende leefgebieden de nodige problemen het hoofd moet bieden. Dit heeft geleid tot een langdurig geschiedenis van verslavingsproblemen en delictgedrag. De relatie met zijn moeder is gecompliceerd en wordt gekenmerkt door conflicten, zoals verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank heeft oog voor deze problematiek. Verdachte toont, zo blijkt uit het reclasseringsrapport, de afgelopen maanden meer inzicht in de ernst van zijn problemen, maar beschikt over beperkte vaardigheden om deze werkelijk aan te pakken. Hij zoekt hulp en steun bij de reclassering, maar haakt af wanneer hij het moeilijk krijgt. Verdachte heeft een cognitieve beperking. De reclassering schat de recidive kans hoog in. De reclassering acht voortzetting van de behandeling in het IMC geboden om daarmee de cyclus van middelengebruik te doorbreken en adviseert een klinische behandeling alvorens een ambulant traject te starten. Gevolg daarvan is evenwel dat hij zijn woning zal verliezen.
De rechtbank acht het echter van groot belang dat verdachte in zijn woning kan blijven. Gezien zijn voorgeschiedenis en zijn beperkingen in cognitieve zin, is de kans op afhaken in een klinische setting groot. Verdachte is gebaat bij zijn eigen veilige omgeving en is bereid om vandaar uit mee te werken met de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd opleggen, met uitzondering van de klinische opname bij terugval, nu zich dit laatste niet verdraagt met de exclusieve rechterlijke bevoegdheid tot vrijheidsbeneming. Zij zal daartoe een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 157,50 ter vergoeding van materiële schade en € 200, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering voor het materiële deel niet ontvankelijk te verklaren nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De schade ziet op vervanging van een kettingslot. Verdachte ontkent dat de fiets voorzien was van een kettingslot en uit het dossier blijkt niet van het tegendeel.
De officier van justitie verzoekt het immateriële deel toe te wijzen, te weten een bedrag van €200, -.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Verdachte is graag bereid de immateriële schade te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/820524-17 onder 2 bewezen verklaarde. De vordering voor geleden immateriële schade, waarvan de hoogte door verdachte niet is betwist, zal worden toegewezen. Dit betreft een bedrag van € 200, - , te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juni 2017.
Voor wat betreft de door de benadeelde partij gestelde materieel geleden schade is de rechtbank van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 3 juli 2014, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 juli 2014. Bij vonnis van de meervoudige kamer in voornoemde rechtbank d.d. 22 oktober 2014 is de voorwaardelijke straf gedeeltelijk ten uitvoer gelegd, te weten voor de duur van 82 dagen, en de proeftijd voor de resterende 218 dagen verlengd met een jaar tot 18 juli 2017.
De meervoudig kamer van bovengenoemde rechtbank heeft op 8 februari 2016 de proeftijd nogmaals verlengd tot 18 juli 2018.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter d.d. 20 maart 2017 van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
De officier van justitie heeft bij vorderingen d.d. 2 mei 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde straffen.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormelde vonnissen gestelde proeftijden.
Ter zitting heeft de officier van justitie de vordering die ziet op het vonnis van 3 juli 2014 gematigd en gevorderd dat van de voorwaardelijk opgelegde straf, een deel van 90 dagen ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft verzocht beide vorderingen af te wijzen en - voor zover mogelijk - de proeftijden te verlengen, gelet op het belang van verdachte om zijn huis te behouden.
Nu veroordeelde de in voormelde vonnissen gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, dient in beginsel tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen te volgen. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank het echter van belang dat verdachte zijn huis behoudt en zo snel mogelijk begint met een ambulante behandeling. Mede gelet op het feit dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven graag te willen werken (tijdens zijn voorarrest heeft hij ervaren gebaat te zijn bij dagbesteding in de vorm van werk) zal de rechtbank in dit geval een taakstraf gelasten in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen te geven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14 a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47, 57, 302, 304, 310, 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/820332-17 onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/820514-17 onder 1, 2, en 3, en onder parketnummer 18/820332-17 onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 5 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 81 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich conform de geldende afspraken gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling stelt
van VNN, of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, voor zijn verslavingsproblemen en persoonlijkheidsproblematiek en ter ondersteuning van het (zelfstandig) wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
3. dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan het afnemen van tests met betrekking
tot zijn alcohol- en druggebruik, in de vorm van urinecontrole, blaastest of speekseltest, en dat veroordeelde bij geconstateerd gebruik de aanwijzingen volgt van de reclassering.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 15 juni 2018.
Ten aanzien van 18/820514-17, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
200, -(zegge: tweehonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 200, - (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 200, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820091-14:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 3 juli 2014, te weten: 90 dagen gevangenisstraf.

Gelast de omzetting van deze gevangenisstraf in een taakstraf van 180 uren.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820337-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 20 maart 2017, te weten: 30 dagen gevangenisstraf.

Gelast de omzetting van deze gevangenisstraf in een taakstraf van 60 uren.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, M.B.W. Venema en
mr. W. Geelhoed, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2018.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.