1.11.[eisers] hebben conservatoir beslag laten leggen ten laste van [gedaagde] onder de Volksbank NV.
De vordering
2. [eisers] vorderen dat bij vonnis, bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 14.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2016, alsmede tot betaling van de beslag- en proceskosten (waaronder een bedrag aan nakosten) vermeerderd met rente.
Het standpunt van [eisers]
3. Primair leggen [eisers] - samengevat - aan hun vordering ten grondslag dat de wil van [eiseres sub 1] heeft ontbroken om aan [gedaagde] en [naam] dan wel [naam] een bedrag over te maken dan wel te schenken. Vanaf 31 januari 2015 lijdt [eiseres sub 1] aan Lewy Body Dementie. Voor zover [eiseres sub 1] een verklaring zou hebben afgelegd een schenking te willen doen, heeft de overeenstemmende wil daarbij ontbroken. Er is derhalve sprake van een vernietigbare rechtshandeling vanwege de geestelijke stoornis. Uit niets blijkt dat [eiseres sub 1] de intentie had om haar spaargeld weg te geven nu zij dit geld zelf hard nodig heeft voor de kosten van haar levensonderhoud. Door het verlies van € 14.000,- kan zij de woonlasten van het tehuis waar zij thans verblijft niet langer betalen. Subsidiair doen [eisers] een beroep op het bepaalde in artikel 3:44 lid 4 BW. Het geestesvermogen van [eiseres sub 1] was in februari 2016 tijdelijk gestoord. Zij was ook niet in staat om haar belangen op een juiste wijze te waarderen. De rechtshandeling was voor haar zeer nadelig. [eiseres sub 1] heeft geen verstand van financiën. Anderen hebben altijd voor haar de financiën beheerd. [gedaagde] heeft dan ook misbruik van de situatie gemaakt. Met een beroep op artikel 7:176 BW stellen [eisers] dat op [gedaagde] de bewijslast rust dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden.
Het standpunt van [gedaagde]
4. Het verweer van [gedaagde] komt in de kern op het volgende neer. [eiseres sub 1] heeft [gedaagde] uitdrukkelijk gevraagd een schenking aan haar drie kinderen over te maken. [gedaagde] heeft naar eer en geweten aan dit verzoek gehoor gegeven. [eiseres sub 1] had sinds 2015 symptomen van dementie maar dit is toen niet vastgesteld. Ze had, naast verwarde periodes, ook heldere momenten waarin ze goed wist wat ze wilde. [eiseres sub 1] wilde [gedaagde] iets schenken omdat hij en zijn vrouw veel voor haar deden. [gedaagde] heeft dit afgehouden maar [eiseres sub 1] drong aan op een schenking. [gedaagde] heeft daarop geantwoord dat alle kinderen dan een schenking zouden moeten krijgen. Daar kon [eiseres sub 1] zich in vinden. [eiseres sub 1] wist goed wat ze deed maar had af en toe last van wanen. Voordat [gedaagde] tot het overmaken van de schenking overging, heeft hij [eiseres sub 1] op verschillende momenten gevraagd of zij zeker wist dat zij een schenking wilde doen aan haar kinderen. Steeds gaf [eiseres sub 1] een bevestigend antwoord. Om die reden heeft [gedaagde] [eiser sub 2] en [naam] om hun bankgegevens gevraagd. [eiser sub 2] heeft niet op dit bericht gereageerd, zijn zus wel. [gedaagde] heeft twee maal een bedrag van € 7.000,- van de bankrekening van [eiseres sub 1] overgemaakt naar zichzelf en naar zijn zus. Omdat [eiseres sub 1] niets van [gedaagde] wilde aannemen, heeft hij bij de omschrijving naar zichzelf het betalingskenmerk "kado/potje" toegevoegd om eventueel in de toekomst [eiseres sub 1] iets te geven of voor haar te kunnen betalen. Het blijft echter een schenking die [eiseres sub 1] aan [gedaagde] heeft willen doen. Dat [eiseres sub 1] wist wat ze deed, blijkt ook wel uit het feit dat zij in april 2016 ten overstaan van de notaris een levenstestament heeft kunnen opstellen.
De beoordeling
5. Tussen partijen is in geschil of [eiseres sub 1] de wil heeft gehad haar kinderen, [gedaagde] en [naam] , een schenking van € 7.000,- per persoon te doen dan wel of [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van omstandigheden door met de bankpas van [eiseres sub 1] bedragen over te maken naar zichzelf en zijn zus. Overwogen wordt als volgt.
6. Vooropgesteld wordt dat uit de stellingen van [eisers] niet is op te maken, dit is door hen ook niet nader uiteengezet, om welke redenen [eiser sub 2] aanspraak kan maken op terugbetaling van een van de bankrekening van [eiseres sub 1] afgeschreven bedrag. In het door [eiseres sub 1] opgestelde levenstestament is weliswaar bepaald dat [eiser sub 2] zijn moeder in rechte mag vertegenwoordigen maar hieruit kan niet worden afgeleid dat [eiser sub 2] voor zichzelf een vorderingsrecht heeft met betrekking tot terugbetaling van enig bedrag dat is afgeschreven van de rekening van [eiseres sub 1] . De vordering van [eiser sub 2] op [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
7. De schenkingen die [eiseres sub 1] aan [gedaagde] en [naam] heeft gedaan, zijn op grond van artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar als komt vast te staan dat de geestvermogens van [eiseres sub 1] als gevolg van de bij haar vastgestelde dementie waren gestoord ten tijde van de schenking. Als dit blijkt, bestaat er een wettelijk vermoeden dat de schenking onder invloed van de stoornis is gedaan, nu de schenking op zich nadelig was voor het vermogen van [eiseres sub 1] . Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [eiseres sub 1] de bewijslast dat haar geestvermogens als gevolg van dementie ten tijde van de schenkingen waren verstoord.
8. Niet is in geschil dat [eiseres sub 1] vanaf begin 2015 symptomen van dementie had, onder meer in de vorm van wanen. Wegens deze wanen is [eiseres sub 1] in september 2015 opgenomen in een tehuis.
9. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres sub 1] hem een schenking wilde doen. In eerste instantie heeft hij dit afgehouden maar na aandringen van [eiseres sub 1] heeft hij zijn broer en zus per e-mail gevraagd om hun bankgegevens, aldus [gedaagde] . [eiser sub 2] heeft ter gelegenheid van de comparitie erkend dat [eiseres sub 1] meerdere malen ook aan hem kenbaar heeft gemaakt hem geld te willen schenken. [eiser sub 2] weigerde deze schenking stelselmatig omdat hij op de hoogte was van zijn moeders financiën en wist dat zij een dergelijk bedrag niet kon missen, aldus [eiser sub 2] . Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt hieruit evenwel dat [eiseres sub 1] de wens had om haar kinderen een bedrag te schenken. Niet alleen heeft [eiseres sub 1] deze wens aan [gedaagde] kenbaar gemaakt, ook aan [eiser sub 2] heeft [eiseres sub 1] meerdere malen kenbaar gemaakt hem iets te willen schenken.
10. Voorts is door [gedaagde] onweersproken gesteld dat hij [eiser sub 2] per e-mail heeft gevraagd om zijn bankgegevens aan hem door te geven zodat hij ten laste van [eiseres sub 1] een schenking kon doen. Vast staat dat [eiser sub 2] op dit verzoek niet heeft gereageerd. Indien hij van mening was dat de wil van [eiseres sub 1] niet met haar verklaring overeen kwam dat zij aan haar kinderen een schenking wilde doen, had het voor de hand gelegen dat [eiser sub 2] dit (per omgaande) aan [gedaagde] duidelijk had gemaakt. Tijdens de comparitie na antwoord heeft [eiser sub 2] voorts desgevraagd verklaard dat hij, na ontvangst van dit e-mailbericht, tegen zijn zoon een uitroep deed in de trant van "Hoe haalt hij het in zijn hoofd? Moeder heeft dat geld zelf nodig!". Ook hieruit blijkt niet dat [eiser sub 2] ervan uitging dat de wil niet met de verklaring van [eiseres sub 1] dat zij een schenking aan haar kinderen wilde doen overeenkwam maar enkel dat [eiseres sub 1] dit geld niet kon missen.
11. Ook staat vast dat [eiseres sub 1] in april 2016 ten overstaan van de notaris een levenstestament heeft opgesteld. Desgevraagd heeft [eiser sub 2] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat de notaris een uur met [eiseres sub 1] heeft gesproken. De notaris heeft [eiseres sub 1] hetgeen is besproken, laten herhalen en alles goed uitgelegd. Kennelijk heeft de notaris geen aanleiding gezien geen levenstestament namens [eiseres sub 1] op te stellen omdat er sprake was van een geestesstoornis. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt derhalve niet zonder meer dat [eiseres sub 1] in april 2016 en de daaraan voorafgaande periode dusdanig verward was dat zij wilsonbekwaam was.
12. Tot slot heeft [eiser sub 2] een beroep gedaan op de e-mail van [gedaagde] van 20 januari 2016 waarin hij schrijft dat [eiseres sub 1] het allemaal niet meer snapt en dat het lastig is haar wil vast te stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit dit e-mailbericht, gelet op de context waarin [gedaagde] dit heeft geschreven, niet worden afgeleid dat [gedaagde] hiermee heeft bedoeld te zeggen dat [eiseres sub 1] over het algemeen te verward was om haar wil vast te kunnen stellen nu deze e-mail specifiek ziet op wat te doen met een aantal kasten van [eiseres sub 1] .
13. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres sub 1] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] en de in deze zaak vaststaande feiten, onvoldoende feiten heeft gesteld die voor bewijslevering vatbaar zijn waaruit kan worden opgemaakt dat haar geest ten tijde van het doen van de schenkingen aan [gedaagde] en [naam] was gestoord en dat haar wil een schenking te doen heeft ontbroken.
14. De stelling van [eisers] dat zij het geschonken geld zelf hard nodig heeft voor haar levensonderhoud en dat zij geen verstand heeft van financiën om de gevolgen van een schenking te kunnen overzien, maakt, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, evenmin dat er zonder meer sprake is van een wilsgebrek met betrekking tot de schenking.
15. Voor zover [eiseres sub 1] haar vordering baseert op het bepaalde in artikel 3:34 BW zal dit dan ook worden afgewezen.
16. Subsidiair beroept [eiseres sub 1] zich op misbruik van omstandigheden (vgl. artikel 3:44 lid 4 BW) stellende dat de schenking om die reden vernietigbaar is. De schenkingen die [eiseres sub 1] aan [gedaagde] en [naam] heeft gedaan, zijn op grond van artikel 3:44, eerste en vierde lid, BW vernietigbaar als komt vast te staan dat [gedaagde] wist of moest begrijpen dat [eiseres sub 1] door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het verrichten van de schenkingen en [gedaagde] het tot stand komen van de schenkingen heeft bevorderd, ofschoon hetgeen hij wist of moest begrijpen hem daarvan had moeten weerhouden. De wet geeft in artikel 3:44 lid 4 BW als voorbeeld van die bijzondere omstandigheden een noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid. Artikel 7:176 BW kent voor deze situatie een van artikel 150 Rv afwijkende bewijsregel. In het geval de schenker - [eiseres sub 1] - bij een beroep op vernietigbaarheid feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, rust op de begiftigde - [gedaagde] - de bewijslast (en daarmee ook het bewijsrisico) van het tegendeel, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat van de schenking een notariële akte is opgemaakt.
17. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is niet gebleken dat de verklaring van [eiseres sub 1] een schenking aan haar kinderen te willen doen niet overeen kwam met haar wil. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] voldoende gesteld waaruit moet worden opgemaakt dat het de wens van [eiseres sub 1] was haar kinderen een bedrag te schenken. De kantonrechter is van oordeel dat voorshands moet worden aangenomen dat van misbruik van omstandigheden door [gedaagde] evenmin sprake is geweest. Redengevend hiervoor is dat het enkele feit dat [eiseres sub 1] de voor haar mogelijk nadelige financiële consequenties niet heeft kunnen overzien - met name ten aanzien van haar toekomstige verplichtingen - en dat zij geen ervaring had in het beheren van haar financiën omdat derden dat altijd voor haar deden, niet zonder meer maakt dat er sprake is van misbruik. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] wel inzicht had in de toekomstige financiële verplichtingen van zijn moeder. Dat [gedaagde] destijds gemachtigd was de bankrekening van [eiseres sub 1] te beheren is - zonder nadere toelichting, welkt ontbreekt - onvoldoende om aan te moeten nemen dat dit inzicht bij hem wel bestond. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiser sub 2] aangevoerd wel op de hoogte te zijn geweest van de financiële positie van zijn moeder. Hij heeft evenwel verzuimd om [gedaagde] daarvoor te waarschuwen en hem daarmee de kans ontnomen om een goede afweging te kunnen maken tussen de wens van [eiseres sub 1] om haar kinderen met de warme hand een bedrag te schenken en haar toekomstige financiële verplichtingen welke evenmin nader uiteen zijn gezet.
17. Door [gedaagde] is bovendien onweersproken aangevoerd dat het inkomen van [eiseres sub 1] ten tijde van de schenking meer dan het dubbele was van hetgeen zij nu ontvangt, omdat haar toenmalige echtgenoot nog leefde. Dat haar echtgenoot enkele maanden na de schenking is komen te overlijden, was niet te voorzien. Haar man was weliswaar dement maar voor het overige kennelijk gezond. Door [eiseres sub 1] zijn voor het overige ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd om het gestelde misbruik te onderbouwen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat bewijslevering achterwege dient te blijven en dat de vordering van [eiseres sub 1] ook op de subsidiaire grondslag moet worden afgewezen.
17. [eiseres sub 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] op de voet van artikel 238 lid 1 Rv begroot op € 50,- nu [gedaagde] twee maal is verschenen (één keer op de rolzitting en één keer bij de comparitie na antwoord).