ECLI:NL:RBNNE:2018:2422

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
18/820111-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na meerdere diefstallen en schuldheling

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere diefstallen en schuldheling had gepleegd. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Allersma, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T. Klooster. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van fietsen en het pinnen met een gestolen bankpas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling van drie fietsen en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank achtte het onder 1 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, waardoor de verdachte hiervan werd vrijgesproken. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank motiveerde deze beslissing door te verwijzen naar de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn problematiek. De uitspraak werd gedaan op basis van de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 311 en 416bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820111-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Haren.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks het tijdvak van 9 t/m 10 maart 2018 te Groningen met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk/type
Gazelle Saphir), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Politie Noord-Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
subsidiair
hij in of omstreeks het tijdvak van 9 t/m 10 maart 2018 te Groningen, een goed te weten een fiets (merk/type Gazelle Saphir) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2018 te Groningen een geldbedrag (20,40 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (bij de [gelegenheid] ) contactloos te pinnen met een op naam van [slachtoffer 1] , althans een niet op zijn naam, staande bankpas;
3.
primair
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Batavus), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2018 t/m 23 februari 2018 te Groningen, een goed te weten een fiets (merk Batavus) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
primair
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2017 tot en met 17 januari 2017,
te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk VYDZ, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij in de periode van 16 januari 2017 tot en met 8 oktober 2017, te Groningen en/of te Assen, althans in Nederland, een goed te weten een fiets, merk: VYDZ heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 20 december 2017, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk: Avalon Cargo, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde nu er geen bewijs is voor het wegnemen van de goederen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden nu hij niet het oogmerk heeft gehad tot wederechtelijke toe-eigening.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 5 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 01 juni 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
20 december 2017, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017333293 d.d. 21 december 2017, inhoudende de relatering van verbalisant.
De rechtbank past ten aanzien van de overige feiten de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 01 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
(Ten aanzien van feit 1)
Ik heb de Gazelle Saphir van een man overgenomen voor 12 of 7 euro. Ik koop vaker fietsen en vraag mij niet af hoe die persoon eraan komt.
(Ten aanzien van feit 2) Ik heb met die pas gepind en drie pakjes sigaretten gekocht bij de [gelegenheid] . Ik heb niet op de naam gelet op de pas.
(Ten aanzien van feit 4)
Ik heb de fiets van het merk VYDZ in Assen gekocht. Ik heb niet gevraagd waar de fiets vandaan kwam.
Ten aanzien van feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
10 maart 2018, opgenomen op pagina 27 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018058418 d.d.10 maart 2018, inhoudende relatering van verbalisant:
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte en ik doe aangifte van diefstal van een fiets, een Gazelle Saphir, die geheel aan de Politie Noord-Nederland toebehoort.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
10 maart 2018 opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 10 maart 2017 kwam de lokfiets (de rechtbank begrijpt: een fiets van het merk Gazelle Saphir) in beweging om 1.30 uur. Collega's hebben de lokfiets met daarop [verdachte] aangetroffen om 1.33 uur in Groningen.
Ten aanzien van feit 2.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2018 opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van diefstal van mijn bankpas op 16 februari 2018 tussen de tijdstippen 4.23 uur en 5.11 uur. Ik voelde na 4.23 uur dat mijn bankpas weg was, ik heb hem daarop geblokkeerd. Ik zag dat er om 5.11 uur een bedrag van € 20,40 was gepind bij de [gelegenheid] .
Ten aanzien van feit 3.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
27 februari 2018 opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van:
Ik, [slachtoffer 3] , doe hierbij aangifte van diefstal van mijn fiets, op 21 februari 2018 in Groningen. Het betreft een damesfiets van het merk BATAVUS, type CNCTD (transportfiets), kleur rood, voorzien van het framenummer [nummer] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
1. maart 2018 opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Wij troffen [verdachte] aan en hielden hem staande. Wij vroegen hem hoe hij aan die rode dames fiets van het merk Batavus was gekomen. We hebben het framenummer van de fiets
nagetrokken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
27 februari 2018 opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatige eigenaar van een op 23 februari 2018 op de Papengang te Groningen in het bezit van verdachte [verdachte] aangetroffen fiets. Het bleek dat deze fiets werd verkocht aan mevrouw [slachtoffer 3] , wonende te Groningen.
4. Een proces-verbaal van verhoor inverzekeringstelling en bewaringstelling opgemaakt d.d. 13 maart 2018 inhoudende de verklaring van verdachte:
U toont mij een foto van die rode fiets, een Batavus. Nu ik de foto zie weet ik weer waar het om gaat. Ik heb die fiets gekocht op straat. Als je een fiets op straat koopt hoef je daar niet veel geld aan uit te geven.
Ten aanzien van feit 4
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
24 oktober 2017, opgenomen op pagina 33 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017333293 d.d. 21 december 2017, inhoudende verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik, [slachtoffer 2] , doe aangifte van diefstal van mijn fiets op 16 of 17 januari 2017. Het gaat om een fiets van het merk VYDZ met rode velgen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2017 opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 8 oktober 2017 zagen wij verbalisanten, verdachte [verdachte] met een opvallende fiets met een zwart frame en rode wielen. Verdachte verklaarde: “Deze fiets is van mij, ik heb hem in Assen gekocht voor € 75, - ”. Ik, verbalisant heb gezocht in het politie systeem onder het merk VYDZ en vond de aangifte van [slachtoffer 2] . De omschrijving kwam nagenoeg overeen met de aangetroffen fiets. Aangever herkende deze fiets als de zijne en gaf speciale kenmerken en beschadigingen duidelijk aan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair.
Verdachte stelt de fiets 's nachts op straat voor de Aldi van iemand te hebben gekocht voor €12, - of €7, - .Gelet op de prijs die verdachte betaald heeft en de omstandigheden waaronder hij de fiets heeft gekocht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijdens het verwerven van de fiets in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een geldbedrag, te weten € 20,40 heeft gepind bij de [gelegenheid] met de bankpas die [slachtoffer 1] toebehoort. Ten aanzien van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening overweegt de rechtbank het volgende. De pas raakte verloren tussen de tijdstippen 4.23 uur, het moment dat aangever uit de uitgaansgelegenheid [bedrijf 2] vertrok, en het moment van pinnen in de [gelegenheid] om 5.11 uur. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de pas kreeg van een kennis die hij ontmoette in de uitgaansgelegenheid ‘ [bedrijf 1] ’. Hij zou met deze pas sigaretten gaan kopen voor deze kennis. De uitgaansgelegenheid zou volgens verklaring van verdachte om 5.00 uur gesloten zijn, maar de kennis zou de deur voor verdachte open doen. De rechtbank acht het gezien de sluitingstijd van [bedrijf 1] en het korte tijdsbestek tussen het verlies van de pas door aangever en het tijdstip dat er gepind is bij de [gelegenheid] onaannemelijk dat de pas in die korte tijd in het bezit van de kennis is gekomen. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte en acht bewezen dat verdachte het oogmerk had zich voornoemd geldbedrag wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de rode Batavus had geleend van [naam] die op de [straatnaam] woont. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte de fiets herkend van een foto en daarop spontaan verklaard ‘dat hij wist waarom het ging’ en dat hij de fiets op straat heeft gekocht. De rechtbank acht deze laatste verklaring aannemelijk. Nu verdachte deze gestolen fiets voorhanden heeft gehad, deze heeft gekocht zonder onderzoek te doen naar de herkomst van de fiets voor een, naar zijn eigen zeggen, klein bedrag, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tijdens het verwerven van de fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van feit 4
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze fiets via Marktplaats heeft gekocht op het station in Assen. Het betreft hier een fiets van een bijzonder merk, waarvan de nieuwwaarde aanzienlijk is. Nu verdachte ook in dit geval geen onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de fiets of de werkelijke waarde van deze fiets, acht de rechtbank bewezen dat verdachte tijdens het verwerven van de fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in het tijdvak van 9 t/m 10 maart 2018 te Groningen een goed te weten een fiets (merk/type Gazelle Saphir) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
2.
hij op 16 februari 2018 te Groningen een geldbedrag (20,40 euro), dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door bij de [gelegenheid] contactloos te pinnen met een op naam van [slachtoffer 1] staande bankpas;
3.
subsidiair
hij in de periode van 21 februari 2018 t/m 23 februari 2018 te Groningen, een goed te weten een fiets merk Batavus heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
subsidiair
hij in de periode van 16 januari 2017 tot en met 8 oktober 2017, in Nederland, een goed te weten een fiets, merk: VYDZ heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op 20 december 2017, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk: Avalon Cargo, geheel toebehorende aan een ander dan verdachte.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair schuldheling
2. primair diefstal door middel van een valse sleutel
3. subsidiair schuldheling
4. subsidiair schuldheling
5. primair diefstal
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD), voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat er weliswaar voldaan is aan de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, maar dat hij twijfelt aan de noodzaak ervan. De duur van de ISD-maatregel is lang, zeker gezien de relatieve ernst van de feiten. De vraag is wat de ISD-maatregel zal opleveren, gezien het feit dat er eerder een ISD- maatregel is opgelegd zonder het beoogde resultaat. De reclassering heeft ter terechtzitting toegelicht dat de ISD-maatregel nodig is om druk uit te oefenen op verdachte om mee te werken aan diagnostiek en behandeling. Met een afstraffing met daarnaast een substantieel voorwaardelijk deel kan dezelfde druk worden uitgeoefend. Subsidiair verzoekt de raadsman om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen onder bijzondere voorwaarden. Meest subsidiair verzoekt de raadsman de ISD-maatregel op te leggen onder aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis, met een tussentijdse toetsing naar de noodzaak van de voortzetting van de ISD-maatregel na ommekomst van zes maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 29 mei 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van drie fietsen. Daarnaast heeft verdachte een fiets gestolen en met de pinpas van een ander gepind met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Diefstal en heling van goederen zijn hinderlijke feiten, die de slachtoffers van deze feiten financiële schade berokkenen en die veel overlast geven. Daarnaast houdt heling diefstal van goederen door anderen in stand.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 mei 2018 - dat
23 pagina's beslaat - blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten, onder meer ter zake fiets- en winkeldiefstallen. Daarnaast heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan onder andere vernielingen, bedreiging met geweld en overtreding van de Opiumwet.

Motivering van de maatregel

De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. Verdachte voldoet aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Verdachte is een 34-jarige man met problemen op diverse leefgebieden. In het verleden
zijn er verschillende trajecten ingezet, zowel gericht op klinische behandeling als op ambulante begeleiding. Verdachte heeft de neiging zich niets aan te trekken van dat wat de hulpverlening hem te bieden heeft en gaat vooral zijn eigen gang. Zodra zaken niet in zijn straatje passen, haakt verdachte af. Het meest recente laagdrempelig ingezette ambulante woontraject werd afgebroken vanwege het onaangepaste gedrag van veroordeelde. Ondanks herhaalde waarschuwingen lukt het verdachte niet zich aan te passen en lijkt hij niet vatbaar te zijn voor de justitiële druk binnen de tot nu toe geboden kaders. Binnen het kader van een ISD-maatregel verwacht de reclassering meer druk te kunnen uitvoeren. De kans op recidive is naar inschatting onveranderd hoog. Zonder een langdurig klinisch traject is geen verbetering van de situatie te verwachten. Om recidive te voorkomen is dus een langdurige behandeling voor zijn persoons- en verslavingsproblematiek geboden en hiervoor is zware justitiële druk nodig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
De rechtbank zal de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. Om de maximale termijn van twee jaren optimaal te kunnen benutten zal de rechtbank geen aftrek toepassen van het door verdachte ondergane voorarrest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een klinische behandeling zo snel mogelijk dient aan te vangen en zal met het oog daarop bepalen dat de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden beoordeeld.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 311, 416bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 3 primair en 4 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Legt op aan verdachte:
De maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Gelast dat de noodzaak van de tenuitvoerlegging van de maatregel zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden beoordeeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Geelhoed, voorzitter, mr. M.B.J. Holsink
en M.B.W. Venema rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 juni 2018.
Mr. W. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.