Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair onder 1 ten laste gelegde. Er is geen bewijs dat er met knuppels is geslagen. De enige die dit verklaart is aangeefster. Medeverdachte bekent aangeefster te hebben geduwd, en bij een dergelijke val kan men een sleutelbeenbreuk oplopen, en aangeefster kan daarbij met haar hoofd tegen de brug zijn gevallen, hetgeen de wonden op het hoofd zou kunnen verklaren. Medeverdachte heeft verklaard dat verdachte geen handelingen heeft verricht. Aangeefster heeft verklaard door verdachte te zijn geslagen op het hoofd en dat haar keel zou zijn dichtgeknepen door verdachte, maar dit is verder door niemand waargenomen. Verdachte heeft bekend dat hij met een houten balkje naar binnen is gegaan, maar hij ontkent dat hij daarmee aangeefster heeft geslagen. Dit balkje is door het NFI onderzocht, maar er zijn geen DNA sporen van aangeefster gevonden, hetgeen men wel zou verwachten. Mede gezien het letsel dat uiteindelijk bij aangeefster is geconstateerd, kan hoogstens tot een bewezenverklaring van het medeplegen van mishandeling gekomen worden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman verklaard dat het dossier voldoende bewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 12 april 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: Ik reed aan de verkeerde kant van de weg en heb het verkeer in gevaar gebracht. We hebben [getuige 1] opgehaald omdat we dachten dat er meer mensen in die garage zouden zijn. [getuige 1] en ik zijn met een houten balkje in de hand de garage binnengelopen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2015, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier met nummer 2015095531 d.d. 4 april 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op maandag 31 maart 2015 (De rechtbank begrijpt: 30 maart 2015) reed ik op de Sint Vitusholt te Winschoten. Ik zag dat [medeverdachte] , die in een Rode Opel Astra reed, naast mij kwam rijden en ik zag dat hij naar rechts stuurde en mij daarbij raakte met de rechterzijkant van zijn Opel, ik voelde dat mijn auto werd geraakt. We reden toen ongeveer 50 km/u naast elkaar.
Op 30 maart 2015 was ik op weg naar de [bedrijf] te Winschoten. Toen ik naar binnenliep, zag ik dat [medeverdachte] , [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte] ) en [getuige 1] aan kwamen lopen. Ik zag dat [medeverdachte] op mij af kwam lopen. [verdachte] liep via de andere kant zodat ik werd ingesloten. Ik viel op de grond en werd daarna geschopt en geslagen door [verdachte] en [medeverdachte] tegen mijn rug, mijn zij en mijn schouder. Ik voelde daardoor pijn in mijn rug en zij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2015, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
Ik heb haar (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] ) een duw gegeven, waardoor ze ten val kwam. Toen ze ging staan heb ik haar een tweede duw gegeven. Ze viel weer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 maart 2015, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik zag dat er drie personen richting de zaak kwamen lopen en dat beide mannen ieder een honkbal knuppel bij zich hadden. Terwijl ik met de man aan het worstelen was, zag ik dat de man en de vrouw richting [slachtoffer 1] liepen. Ik zag dat de man, die [medeverdachte] , haar terwijl zij op de grond lag, met kracht schopte. Ik zag dat hij haar in haar ribben of schouder schopte. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] het uitgierde van pijn. Ik zag dat [slachtoffer 1] op haar hoofd bloedde en aan haar nek.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2015, opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik werd door [verdachte] benaderd of ik mee wilde gaan naar het bedrijf waar [slachtoffer 1] werkt. [verdachte] heeft problemen met [slachtoffer 1] . Ik weet dat [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer 1] probeerden in te sluiten in de garage. Ik zag dat beiden om en voor [slachtoffer 1] stonden. Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer 1] elkaar aanvlogen en elkaar vast hadden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 april 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ter hoogte van de [bedrijf] aan de Sint Vitusholt zag ik een man met een honkbalknuppel richting de [bedrijf] lopen. Er liep een vrouw naast hem. Ik zag dat er een andere man achteraan kwam lopen. Deze man had ook een honkbalknuppel in zijn hand.
7. Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 65 van voornoemd dossier, op 31 maart 2015 opgemaakt en ondertekend door dr. Pranger, behandelend arts Sint Lucasziekenhuis te Winschoten, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
[slachtoffer 1] heeft ten gevolge van een mishandeling letsel opgelopen. Dit letsel bestaat uit een sleutelbeenbreuk en kneuzingen.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 30 maart 2015, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Ik zag dat de rode Opel op de verkeerde weghelft reed en op de rotonde, tegen het verkeer, met verhoogde snelheid de Sint Vitusholt op reed. Ik zag dat de rode Opel met de rechter zijde tegen de linker zijde van de blauwe Mercedes aan botste.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse met nummer 30.03.2015.16.00.2169 van Politie Noord-Nederland d.d. 31 maart 2015, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als relateringen van verbalisanten:
Bij het incident waren twee voertuigen betrokken, een rode Opel Astra en blauw/zwarte Mercedes Benz. Beide voertuigen zijn ten minste éénmaal daadwerkelijk met elkaar in contact geweest (botsing).
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende;
Uit het proces-verbaal en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de rechtbank het volgende gebleken:
Verdachte en medeverdachte hadden al langere tijd onenigheid met het slachtoffer. Verdachten meenden dat zij bij nacht en ontij lastig gevallen werden door slachtoffer en haar toenmalige partner, aangever [slachtoffer 2] . In het weekend voorafgaande aan het incident zouden laatstgenoemden zich ’s nachts langdurig voor het huis van medeverdachte hebben opgehouden. Op 30 maart 2015 kwam het tot een confrontatie. Verdachten hebben in Winschoten rondgereden tot zij het slachtoffer zagen rijden in haar auto. Daarop hebben zij getracht haar staande te houden, door haar klem te rijden. Het kwam tot een aanrijding tussen verdachte en het slachtoffer. Daarop is het slachtoffer naar haar werk gereden, gevolgd door medeverdachte en een kennis ( [getuige 1] ) en door verdachte. Aangekomen bij het garagebedrijf zijn zij de garage binnen gelopen waarbij in elk geval verdachte een soort knuppel in zijn handen had. [getuige 1] richtte zich op aangever [slachtoffer 2] , terwijl verdachte en medeverdachte op het slachtoffer afliepen, haar uitscholden en haar belaagden. Medeverdachte duwde het slachtoffer zodat zij ten val kwam. Door aangever [slachtoffer 2] is gezien dat verdachte het slachtoffer met kracht in haar ribben en haar zij schopte. Uit de medische verklaring blijkt dat het slachtoffer een gebroken sleutelbeen en kneuzingen heeft overgehouden. Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het medeplegen van mishandeling met voorbedachte raad.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte en medeverdachte hebben voorafgaand aan het incident met elkaar overleg gepleegd, zij wilden de confrontatie zoeken en het slachtoffer en aangever [slachtoffer 2] aanspreken op hun gedrag. Zij hebben van tevoren [getuige 1] gevraagd mee te gaan en hem opgehaald van zijn huis. Nadat het slachtoffer was klem gereden, is het drietal (verdachten en [getuige 1] ) haar gevolgd naar het garagebedrijf. Verdachte en [getuige 1] hebben een voorwerp, gelijkend op een knuppel uit de auto meegenomen. Zij zijn samen met de medeverdachte de garage binnen gelopen en hebben het slachtoffer uitgescholden en haar ingesloten, waarbij medeverdachte heeft verklaard dat zij het slachtoffer tweemaal geduwd heeft zodat zij ten val kwam. Aangever [slachtoffer 2] heeft gezien dat verdachte het slachtoffer met kracht heeft geschopt terwijl zij op de grond lag. .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte een plan hadden om de confrontatie aan te gaan met het slachtoffer. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat ze verhaal wilden halen, maar uit de aangifte blijkt, dat er meteen geweld werd toegepast. Verdachte en medeverdachte zijn op zoek gegaan naar aangeefster. Zij hebben tevens voor getalsmatige versterking gezorgd door hun kennis, [getuige 1] op te halen. Al tijdens het voorafgaande incident, dat geleid heeft tot het tweede ten laste gelegde feit, bleek geenszins van de intentie om tot een gesprek te komen. Verdachte reed het slachtoffer klem, schopte tegen de wagen, stond te schreeuwen en reed het slachtoffer vervolgens aan. Direct aansluitend hebben verdachten het slachtoffer opgezocht in de garage. Getuige [getuige 1] en verdachte hebben een op een knuppel gelijkend voorwerp meegenomen. De rechtbank acht bewezen dat verdachten, door zo te handelen, niet uit waren op een vreedzame ontmoeting. Het handelen is dus het gevolg geweest van een tevoren genomen besluit. De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aanwezig voor het aannemen van voorbedachte raad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht mishandeling met voorbedachte raad bewezen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet bewezen.
Het proces-verbaal en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, bieden onvoldoende aanwijzingen voor het feit dat het leven van het slachtoffer in gevaar zou kunnen zijn gebracht. In de medische verklaring zijn geen aanwijzingen gevonden dat er letsel is ontstaan dat mogelijk dodelijk had kunnen zijn. De door getuigen beschreven knuppels zijn niet aangetroffen. Op één van de balkjes, die medeverdachte - naar eigen zeggen- mee naar binnen heeft genomen, zijn bloedsporen aangetroffen. Het NFI heeft uit deze sporen geen DNA profiel kunnen opmaken aangezien deze sporen te lage concentraties DNA bevatten. Bewijs, dat het bloed dat is aangetroffen, van het slachtoffer zou zijn, ontbreekt derhalve. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte of medeverdachte met een knuppel of een balkje heeft geslagen. Ook ontbreekt een letselverklaring die zou duiden op verwondingen die door een knuppel zouden zijn veroorzaakt. De rechtbank acht daarom onvoldoende bewezen dat slachtoffer [slachtoffer 1] op het hoofd is geslagen is met een knuppel of met een op een knuppel gelijkend voorwerp. Ook is er, nu alleen aangeefster hierover heeft verklaard, onvoldoende bewijs voor het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer. Dat het slachtoffer krassen in haar nek had, doet daar niet aan af.