ECLI:NL:RBNNE:2018:2391

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
LEE 17 _ 939
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de WGA-uitkering van een werknemer die sinds 2013 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. De werknemer, geboren op 30 juni 1971, heeft een geschiedenis van diverse behandelingen voor zijn psychische problemen, waaronder een matig ernstige, recidiverende depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. De werkgever, Stichting Antonius Ziekenhuis, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat de WGA-uitkering van de werknemer ongewijzigd heeft voortgezet en geen IVA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer op 16 maart 2016 niet duurzaam arbeidsongeschikt was, ondanks de ernstige psychische klachten. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van de werknemer zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er voldoende redenen zijn om een verbetering van de belastbaarheid in de toekomst te verwachten. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard, omdat er geen objectieve medische informatie is ingediend die zou aantonen dat de werknemer op de datum in geding volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeert dat de WGA-uitkering terecht is voortgezet en dat er geen aanleiding is voor een IVA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

Stichting Antonius Ziekenhuis, te Sneek, eiseres

(gemachtigden: W. Elsinga en G.M. Wieringa);
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: P.J. Langius).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te Leeuwarden, belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan belanghebbende per 14 mei 2015 toegekende loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) ongewijzigd voortgezet tot en met 13 juli 2017.
Bij besluit van 1 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 4 juli 2017 is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 5 september 2017 is het daartegen ingestelde verzet gegrond verklaard. Het onderzoek wordt hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de uitspraak van 4 juli 2017 werd gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde gemachtigden. Belanghebbende is eveneens verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Belanghebbende (hierna: werknemer), geboren 30 juni 1971 is werkzaam geweest in een parttime dienstbetrekking van wijkziekenverzorgende (nachtdiensten) bij een thuiszorginstelling. Op 16 mei 2013 is hij voor dit werk uitgevallen wegens psychische klachten. Op 21 februari 2015 heeft hij een Wia-uitkering aangevraagd. Uit het arbeidsdeskundig onderzoek van 11 maart 2015 blijkt dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest en dat de Wia-aanvraag in behandeling kan worden genomen. Aan werknemer is bij besluit van 23 april 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering verstrekt vanwege 100% arbeidsongeschiktheid met een meer dan geringe kans op herstel. Vanaf 14 juli 2017 is een WGA-loonaanvullingsuitkering verstrekt. Op 10 april 2016 heeft werknemer gemeld dat zijn gezondheidssituatie per 16 maart 2016 is gewijzigd.
1.2.
Bij besluit van 25 januari 2018 is aan werknemer - na een nieuwe melding van een verslechterde gezondheidssituatie - alsnog per 29 september 2017 een inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (een IVA-uitkering) toegekend, aangezien hij minder arbeids-geschikt is dan voorheen (80-100% arbeidsongeschikt) met geen of slechts een kleine kans op herstel. Er wordt niet of nauwelijks meer verbetering van zijn belastbaarheid verwacht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van de melding van de werknemer van 10 april 2016 zijn mate van arbeidsongeschiktheid en bijgevolg ook (de hoogte van) zijn WGA-uitkering niet gewijzigd. Dit is gebaseerd op de medische rapportage van de primaire verzekeringsarts van 6 september 2016, waarin is geconcludeerd dat de werknemer op grond van een intensieve behandeling voor zijn psychische problematiek tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is geacht op medische gronden. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden op lange termijn (een jaar) wezenlijk zullen toenemen. Er zijn op dit moment geen benutbare mogelijkheden bij de werknemer als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek vanwege de sterk wisselende mogelijkheden. Dit wordt bevestigd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de medische rapportage van 25 februari 2017, waarin is geconcludeerd dat bij de werknemer sprake is van complexe psychiatrische problematiek, waarbij in de loop der jaren diverse diagnoses zijn gesteld: een matig ernstige, recidiverende depressieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis NAO en een posttraumatische stressstoornis (ptss) (autisme spectrum stoornis is inmiddels verworpen). Naast het gebruik van voorgeschreven medicatie is hiervoor een behandeltraject gestart, die is gestaakt vanwege psychische decompensatie mogelijk door scheiding en zelfstandig wonen, waarvoor dagbehandeling. De traumatherapie is hierdoor opgeschoven. Er is sprake geweest van een periode van redelijk herstel in de 3,5 jaar met werkhervatting in aangepast werk en van een veranderd inzicht in de psychische problematiek waarbij de therapie is aangepast in die zin dat een langdurig behandeling van de ptss en de traumatische jeugd wordt gepland. Er wordt verbetering van de belastbaarheid verwacht na afronding van de traumatherapie. Wel zijn er privé belastende omstandigheden die een terugval in de belastbaarheid kunnen meebrengen. In casu is geen sprake van een persisterende of chronische depressie, maar van recidiverende depressies met verbetering tussendoor. Echter, op dit moment zijn er voldoende redenen om een verbetering in de belastbaarheid tot op arbeidzaam niveau te verwachten na een langere periode van behandeling die nu volgt.
3. Eiseres (hierna: werkgever) voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gekeken naar het al langer (sinds 2008) bestaande chronische karakter van het medische beeld van de werk-nemer en de slechte resultaten die tot dusver zijn geboekt met een scala aan gerichte behandelingen. Gedurende de wachttijd (2013-2015) heeft de werknemer diverse intensieve behandelingen gehad. Uit het deskundigenoordeel is zelfs gebleken dat de werknemer niet inzetbaar was voor werk, omdat hij niet stabiel genoeg was om naast intensieve schematherapie ook nog te re-integreren. Ook na de wachttijd bleek werknemer niet stabiel genoeg om op
enigerlei wijze deel te kunnen nemen aan het arbeidsproces. Vandaar dat er in april 2016 opnieuw een herbeoordeling is aangevraagd, waarbij is gesteld dat de werknemer 100% arbeidsongeschikt is, maar dat het de verwachting is dat hij bij meer stabiliteit weer inzetbaar zou zijn in werk. Nu ruim een jaar verder heeft de werknemer opnieuw trouw een intensieve behandeling gevolgd, maar is hij nog steeds niet stabiel genoeg om te starten met de trauma verwerkende therapie. Dit proces zal volgens de verklaring van de klinisch psycholoog bij GGZ Friesland J. Kuyper (Kuyper) van 22 maart 2017 waarschijnlijk nog jaren gaan duren. Mede gelet op de geringe psychische spankracht van de werknemer, is een schematherapie moeilijk te plannen in tijdsduur. Echter, een wezenlijke verbetering van de psychische spankracht en daarmee gepaard gaande conflicthantering zal nog lang duren. Kortom, de werknemer is al
10 jaar bekend met ernstige psychiatrische klachten, die in de loop der tijd alleen maar ernstiger zijn geworden en een chronisch karakter hebben gekregen. Werknemer is in ieder geval al 4 jaar lang volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en de verwachting is dat een eventueel herstel-proces nog jaren gaat duren. Overeenkomstig het “verzekeringsgeneeskundig protocol overspanning en depressieve stoornis” had de verzekeringsarts de prognose op herstel als ongunstig moeten inschatten.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de door eiseres overgelegde medische informatie van Kuyper geen aanleiding geeft tot wijziging van het bestreden besluit. Verweerder verwijst daarvoor naar het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2017, waarin is weergegeven dat de al langer bestaande klachten van de werknemer tot eerder verzuim hebben geleid, maar dat dat niet veel zegt over de arbeidsmogelijkheden die door adequate behandeling zullen kunnen ontstaan. De behandeling van de complexe ptss is uiteindelijk opgestart nadat werknemer diverse malen is uitgevallen voor zijn werk en na diverse niet adequate behandelingen met recidief klachten tot gevolg en uiteindelijk nog een scheiding nadien. Er is geen sprake geweest van continue uitval voor werkzaamheden die passend zijn bij de beperkingen van de werknemer. Het is daarbij te verwachten dat conflicthantering geen onderdeel van zijn werk moet uitmaken evenals nog diverse andere beperkingen ten aanzien van zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Bij een
Wia-beoordeling wordt namelijk niet meer naar het oude werk gekeken, maar naar passend werk. Het stabiliseren van de werknemer na de scheiding als voorwaarde voor de start van de zware therapie is momenteel gelukt. De therapie kan starten. Werknemer is behandelbaar en de uitkomst is gericht op zoveel mogelijk herstel waarbij op voorhand de kans op ontstaan van arbeids-mogelijkheden niet wordt uitgesloten of als gering wordt ingeschat. Mogelijk zal zijn herstel door behandeling niet binnen een jaar, maar wel binnen enkele jaren optreden. Werknemer is nog relatief jong, zodat effect van de behandeling te verwachten is. Zodoende wordt geen duurzame arbeidsongeschiktheid verwacht.
5. Blijkens de gronden van beroep is niet het door verweerder vastgestelde arbeids-ongeschiktheidspercentage in geschil, maar het oordeel van verweerder dat er nog verbetering van de belastbaarheid valt te verwachten. De rechtbank dient dus te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de WGA-uitkering aan de werknemer ongewijzigd heeft voortgezet en geen IVA-uitkering heeft toegekend.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat bij besluit 25 januari 2018 aan eiser met ingang van
29 september 2017 een IVA-uitkering is toegekend. De datum in geding van het geschil waarover de rechtbank moet oordelen betreft 16 maart 2016, zodat aan het besluit van 25 januari 2018 eerst betekenis toekomst als uit de totstandkoming van dit besluit kan worden afgeleid dat er ook op
16 maart 2016 al sprake was van de situatie dat er geen verbetering meer valt te verwachten van de functionele mogelijkheden van eiser. De rechtbank zal dit bij de beoordeling van het bestreden besluit betrekken.
6.2.
Niet gebleken is dat de medische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De fysieke en psychische klachten van de werknemer zijn blijkens de hiervoor verkort weergegeven medische rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv onderkend en op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2017 en diens aanvullende rapport van 24 april 2017, deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts navolgbaar is en dat er geen argumenten naar voren zijn gekomen die tot een andere inschatting van de belastbaarheid en de duurzaamheid hiervan leiden. De con-clusies van de verzekeringsartsen zijn gebaseerd op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de primaire verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht en de werknemer tijdens het spreekuur heeft gezien en gehoord en psychisch heeft onderzocht. Tevens heeft de primaire verzekeringsarts de beschikking gehad over medische informatie van de behandelende sector (klinisch psychologen en psychiater), welke bij de beoordeling is betrokken. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd. Tevens is hij aanwezig geweest bij de hoorzitting op bezwaar, waarbij hij de gemachtigden van de werkgever heeft gesproken. Hij heeft gemotiveerd aangegeven dat er geen verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn om af te wijken van het primaire oordeel. Derhalve is geconcludeerd dat er op dat moment geen benutbare mogelijkheden zijn, maar dat er wel voldoende redenen zijn om een verbetering in de belastbaarheid tot op arbeidzaam niveau te verwachten na een langere periode van behandeling die nu volgt.
6.4.
In beroep heeft eiseres geen objectief medische informatie ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat werknemer per datum in geding (16 maart 2016) niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is ten gevolge van zijn verslechterde gezond-heidssituatie. Uit de verklaring van de klinisch psycholoog Kuyper van 22 maart 2017 valt niet af te leiden dat de werknemer op de datum in geding (16 maart 2016) of eerder geen geringe kans op herstel heeft gehad. Dit levert een relevant verschil op met de informatie die verweerder later ter beschikking stond. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 12 januari 2018, welk rapport (mede) aanleiding is geweest tot de toekenning van een IVA-uitkering per 29 september 2017, blijkt dat de behandelaar op 20 december 2017 heeft gerapporteerd dat insteek van de behandeling is om het leven dragelijker te maken en dat de prognose zeer bescheiden is. Hieruit is niet af te leiden dat dit ook al voor de datum in geding geldt. Verweerder heeft bij de beoordeling kunnen betrekken dat ten tijde van belang sprake was van een achterliggende periode met periodes van herstel en dat sprake is geweest van een veranderd inzicht in de psychische problematiek waarbij de therapie is aangepast en waarbij behandeling van de ptss en de gevolgen van de traumatische jeugd, is gepland. Dat dit veranderd inzicht niet heeft geleid tot herstel, is later duidelijk geworden maar dat was nog niet de situatie op de datum in geding. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, sprake is van een chronisch beeld met slechte resultaten van therapieën ondanks de therapietrouw van de werknemer, maakt niet dat er toch geen verbetering van zijn mogelijkheden te verwachten viel op de datum in geding.
6.5.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het “verzekeringsgeneeskundig protocol overspanning en depressieve stoornis” tot het oordeel had moeten komen dat sprake is van (volledige en) duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep spreekt van recidiverende
depressies met verbetering tussendoor. In het rapport van 25 februari 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen sprake is van een persisterende of chronische depressie, maar van recidiverende depressies met tussentijdse verbeteringen gedurende periodes dat hij weer heeft gewerkt. Er waren perioden van redelijk herstel gedurende 3,5 jaar met werkhervatting in aangepast werk. De rechtbank acht dit een voldoende deugdelijke onderbouwing.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.