Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zwaaiende bewegingen met een stuk glas heeft gemaakt, waarbij hij aangever [slachtoffer 1] met dat stuk glas in de pols en in het gezicht heeft geraakt. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verwondingen van aangever op een andere manier zijn ontstaan dan hiervoor weergegeven. De rechtbank baseert dit oordeel op de verklaring van aangever, die door meerdere verklaringen wordt ondersteund, waaruit blijkt dat hij bij verdachte in de buurt stond toen verdachte met een stuk glas rondzwaaide en dat verdachte in zijn richting heeft gestoken, waardoor hij door dit stuk glas is geraakt. Voorts betreft de verwonding aan de pols van aangever volgens de medische verklaring een glasverwonding.
De rechtbank overweegt dat het bovenlichaam, en meer in het bijzonder het hoofd en de polsen, kwetsbare delen van het lichaam zijn als het gaat om steken of snijden met een scherp voorwerp. Immers, aldaar bevinden zich op diverse plaatsen (slag)aders aan de oppervlakte. Door aangever aldus met een stuk glas te benaderen, en daardoor te verwonden, heeft verdachte zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van die handelingen het leven zou laten.
Verdachte heeft verklaard zich actief te willen verdedigen. Het verweer dat het opzet zou ontbreken door de blinde paniek waarin verdachte heeft verkeerd (zeker gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek) wijst de rechtbank af, nu naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen daardoor sprake was van het ontbreken van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.Dat verdachte in paniek heeft verkeerd staat dus niet aan een bewezenverklaring van opzet in de weg.
De rechtbank concludeert daarmee dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is geweest op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat hij die kans ook welbewust heeft aanvaard. Van andere contra-indicaties dan de hiervoor besproken paniek is niet gebleken. De rechtbank acht daarom de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank voorts bewezen dat verdachte zich zowel schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , alsmede aan bedreiging van voornoemde aangevers met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat door de paniek waarin verdachte heeft verkeerd ook hier het opzet heeft ontbroken verwijst de rechtbank naar het daarover hiervoor opgemerkte.
De rechtbank acht derhalve het onder 2 en 3 ten laste gelegde ook wettig en overtuigend bewezen.