ECLI:NL:RBNNE:2018:2215

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
6781933 / AR VERZ 18-35
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om ontslagvergoeding in het kader van een verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft [dhr. X] een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst met Friesland College te ontbinden en een mogelijke ontslagvergoeding te toetsen. Het verzoek is ingediend op 30 maart 2018, maar [dhr. X] is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2018. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [dhr. X] sinds 28 september 2015 als volledig arbeidsgeschikt wordt beschouwd, maar zijn werkzaamheden niet heeft hervat. De arbeidsovereenkomst zou van rechtswege eindigen op 7 juli 2018, de AOW-gerechtigde leeftijd van [dhr. X]. De kantonrechter oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die een eerdere ontbinding rechtvaardigen, en dat Friesland College niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek van [dhr. X] wordt afgewezen wegens gebrek aan belang, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op nihil omdat Friesland College zich niet door een professioneel gemachtigde heeft laten bijstaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 6781933 AR/ VERZ 18-35
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671c lid 1 BW d.d. 20 juni 2018
inzake
[dhr. X] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
procederende in persoon,
tegen
de stichting
STICHTING VOOR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS, BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE
h.o.d.n. FRIESLAND COLLEGE,
gevestigd te Leeuwarden,
verwerende partij,
procederende in persoon, vertegenwoordigd door D. Verburg, staffunctionaris juridische zaken.
Partijen zullen hierna [dhr. X] en Friesland College worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[dhr. X] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en een mogelijke ontslagvergoeding te toetsen, ingekomen ter griffie op 30 maart 2018. Bij brief van 5 april 2018, ingekomen ter griffie op 9 april 2018, heeft [dhr. X] aangekondigd niet ter zitting te zullen verschijnen. Bij brief van 9 mei 2018, ingekomen ter griffie op 17 mei 2018, heeft [dhr. X] zijn verzoek nader toegelicht.
1.2.
Friesland College heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie op
14 mei 2018.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. [dhr. X] is ter zitting niet verschenen.
1.4.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[dhr. X] , geboren [geboortedatum] , is op 12 augustus 2006 voor bepaalde tijd bij Friesland College in dienst getreden in de functie van Praktijkexpert. Na een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is [dhr. X] sinds 4 juli 2009 voor onbepaalde tijd bij Friesland College in dienst.
2.2.
In december 2012 is [dhr. X] arbeidsongeschikt geworden. [dhr. X] is extern gere-integreerd. Tijdens deze re-integratie is de functie van [dhr. X] bij Friesland College komen te vervallen.
2.3.
Het UWV heeft Friesland College op 30 maart 2015 een loonsanctie opgelegd voor het niet voldoen aan haar re-integratieverplichtingen.
2.4.
De bedrijfsarts heeft [dhr. X] met ingang van 22 april 2015 volledig arbeidsgeschikt verklaard. In de periode voorafgaand aan de hersteld melding hebben partijen gespreken gevoerd over hervatting van de werkzaamheden in een passende functie dan wel beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2015 door gebruik te maken van keuzepensioen. Per e-mail van 19 mei 2015 heeft [dhr. X] - nadat hij aanvankelijk te kennen had aangegeven gebruik te willen maken van het keuzepensioen - aangegeven niet te zullen verschijnen op het gesprek op 21 mei 2015 over het einde van het dienstverband.
2.5.
Bij e-mail van 22 mei 2015 heeft Friesland College aan [dhr. X] meegedeeld dat het College van Bestuur van Friesland College, naar aanleiding van het besluit van [dhr. X] van 15 april 2015 om met keuzepensioen te gaan, het besluit had genomen dat [dhr. X] tot 1 september 2015 met behoud van salaris kon werken bij (het zogenaamde) Task Force One, mits hij per 1 september 2015 het dienstverband beëindigde door het opnemen van keuzepensioen. [dhr. X] is daarbij verzocht om voor 1 juni 2015 zijn ontslagbrief in te dienen. Mocht Friesland College zijn ontslagbrief niet voor 1 juni 2015 hebben ontvangen, dan werd [dhr. X] die dag op het werk verwacht.
2.6.
[dhr. X] heeft geen ontslagbrief ingediend, noch heeft hij in juni 2015 zijn werkzaamheden hervat, ondanks verzoeken en sommaties van Friesland College daartoe. Friesland College heeft hem gewezen op de arbeidsrechtelijke consequenties en heeft bij brief van haar advocaat mr. Kingma van 3 juni 2015 aangekondigd de loondoorbetaling te zullen staken.
2.7.
Op 4 juni 2015 heeft [dhr. X] Friesland College laten weten een deskundigenoordeel te hebben aangevraagd. [dhr. X] heeft zijn werkzaamheden voor Friesland College niet hervat.
2.8.
Per 8 juni 2015 heeft Friesland College de loondoorbetaling opgeschort. Na ontvangst van het deskundigenoordeel, inhoudende dat [dhr. X] per 1 juni 2015 arbeidsongeschikt was, heeft Friesland College met terugwerkende kracht de loondoorbetaling hervat. Bij brief van 7 juli 2015 van mr. Kingma aan mevrouw [A] van de FNV, toen optredend voor [dhr. X] , is aangekondigd dat [dhr. X] zal worden opgeroepen voor re-integratie.
2.9.
Op 28 september 2015 heeft een nieuwe bedrijfsarts van Friesland College [dhr. X] arbeidsgeschikt verklaard. De bedrijfsarts stelt in verband met door [dhr. X] gemelde psychische klachten een extern onderzoek door de Praktijk voor Psychische Expertise en Advies voor. Dit voorstel is door [dhr. X] , bij monde van mevrouw [A] , afgewezen. Voorts stelt de bedrijfsarts mediation voor, voorafgaand aan werkhervatting. Friesland College heeft [dhr. X] uitgenodigd voor een gesprek over de randvoorwaarden voor mediation teneinde duidelijkheid te verkrijgen welke medewerkers bij de mediation betrokken moeten worden. Een op 15 oktober 2015 gepland gesprek vindt geen doorgang in verband met familieomstandigheden van [dhr. X] en op een op 26 oktober 2015 gepland gesprek is [dhr. X] niet verschenen.
2.10.
Na een volgende uitnodiging voor een gesprek deelt mevrouw [A] namens [dhr. X] mee dat [dhr. X] gebruik wil maken van keuzepensioen. Na een voorstel van de zijde van Friesland College op 16 november 2015, deelt mevrouw [A] op 7 december 2015 mee dat [dhr. X] op dat moment geen keuze kan maken. Tevens verzoekt zij verdere correspondentie vooralsnog rechtstreeks aan [dhr. X] te zenden.
2.11.
Friesland College heeft per november 2015 de salarisbetaling aan [dhr. X] gestaakt. Bij brief van 18 december 2015 aan [dhr. X] geeft Friesland College aan dat zij nog niets van [dhr. X] heeft vernomen.
2.12.
Nadat een nieuwe gemachtigde van [dhr. X] , de heer mr. Boter, en Friesland College hebben gecorrespondeerd over beëindiging van het dienstverband dan wel mediation en werkhervatting, heeft op 19 mei 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen Friesland College enerzijds en [dhr. X] en zijn echtgenote, bijgestaan door mr. Boter, anderzijds. [dhr. X] heeft dit gesprek voortijdig verlaten.
2.13.
Na nieuwe correspondentie tussen Friesland College en mr. Boter deelt mr. Boter bij e-mail van 30 september 2016 mee dat [dhr. X] wederom geen keuze kan maken en dat hij 'voor nu vrede heeft met de status quo'.
2.14.
Sindsdien heeft Friesland College, tot ontvangst van het verzoekschrift, niets meer van [dhr. X] vernomen.
2.15.
[dhr. X] zal 7 juli 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.

3.Het verzoek

3.1.
[dhr. X] verzoekt de arbeidsovereenkomst met Friesland College te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. [dhr. X] heeft - verkort weergegeven - daartoe het navolgende aangevoerd. In december 2012 heeft hij zich ziek moeten melden in verband met een burn-out. [dhr. X] werd door zijn werkgever niet begeleid, hetgeen voor Friesland College resulteerde in een door het UWV opgelegde loonsanctie. In de gesprekken die daarna volgden heeft Friesland College aangegeven geen baan voor hem te kunnen creëren. Er is gesproken over vervroegde pensionering, maar Friesland College wilde hier geen financiële tegemoetkoming aan verbinden. Daarna werd de zaak gejuridiseerd en werd er niet meer gekeken naar zijn ziekte. Er is sinds oktober 2015 geen enkel contact meer geweest tussen hem en Friesland College. Friesland College heeft hem echter geen ontslag aangezegd. Volgens [dhr. X] erkent Friesland College zijn ziekte niet en heeft Friesland College hem door de toegepaste loonsancties in een financieel onaanvaardbare situatie gebracht. [dhr. X] wenst dat er een einde komt aan de situatie waarbij er sprake is van een slapend dienstverband. Dat partijen aan elkaar verbonden blijven, levert voor [dhr. X] de nodige stress op. Tevens verzoekt [dhr. X] 'een mogelijke ontslagvergoeding te toetsen'. De houding van Friesland College getuigt volgens [dhr. X] niet van goed werkgeverschap.
3.2.
Friesland College heeft aangevoerd dat [dhr. X] sinds 28 september 2015 als volledig arbeidsgeschikt wordt beschouwd, maar dat hij zijn werkzaamheden niet hervat. [dhr. X] stelt arbeidsongeschikt te zijn, maar hij heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek om die arbeidsongeschiktheid te staven. Daarnaast heeft [dhr. X] aangegeven dat er sprake is van een arbeidsconflict, maar hij verschaft geen duidelijkheid over de aard van dit conflict en/of de daarbij betrokken medewerkers. Friesland College stelt dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. Zij heeft tweemaal voorstellen tot beëindiging van het dienstverband gedaan, welke voorstellen niet zijn aanvaard. Daarnaast is [dhr. X] niet ingegaan op gesprekken om te komen tot mediation en/of werkhervatting. De toenmalige advocaat van [dhr. X] , mr. Boter, heeft te kennen gegeven dat [dhr. X] vrede heeft met handhaving van staking van de loondoorbetaling tot het moment van hervatting van de werkzaamheden door [dhr. X] . Friesland College verzet zich tegen toewijzing van het ontbindingsverzoek. Indien in het kader van een eventuele WW-aanvraag geoordeeld mocht worden dat [dhr. X] niet verwijtbaar werkloos is, dan heeft dat financiële consequenties voor Friesland College als eigen-risico-drager. Partijen zullen het debat daarover dan aan moeten gaan. Bovendien heeft [dhr. X] geen belang bij toewijzing van het verzoek, nu zijn arbeidsovereenkomst per 7 juli 2018 van rechtswege eindigt.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671c lid 1 BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn, dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p.109) volgt dat met deze bewoordingen is aangesloten bij de bewoordingen van het, voor de inwerkingtreding van de Wwz, geldende artikel 7:685 lid 2 BW Uit het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2009 (Van Hooff/Oldenburg, ECLI:NL:HR:2009:BJ9069), dat handelde over de vraag of ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW mogelijk was na opzegging van de arbeidsovereenkomst, volgt dat voor toewijsbaarheid van een verzoek van een werknemer bepalend is of er sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip dan waartegen is opgezegd, behoort te eindigen. In het onderhavige geval is de vraag of de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip behoort te eindigen dan op het tijdstip waarop deze van rechtswege eindigt. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat deze omstandigheden zich hier voor doen. Hoewel [dhr. X] sedert 28 september 2015 arbeidsgeschikt wordt geacht, verricht hij geen werkzaamheden voor Friesland College. Sinds november 2015 ontvangt hij ook geen loon meer. Bij brief van 30 september 2016 heeft de toenmalig gemachtigde van [dhr. X] , mr. Boter, aan Friesland College laten weten dat [dhr. X] vrede had met de situatie zoals die op dat moment was. Nadien heeft tussen partijen geen contact meer plaatsgevonden. Dat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat er aan deze situatie thans een einde moet komen door middel van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, heeft [dhr. X] niet toegelicht. Bovendien bereikt [dhr. X] over tweeëneenhalve week de AOW-gerechtigde leeftijd en eindigt zijn arbeidsovereenkomst op dat moment van rechtswege. Daarmee ontvalt naar het oordeel van de kantonrechter het belang van [dhr. X] bij ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op een eerdere datum. [dhr. X] heeft dat belang ook niet toegelicht. Daar staat tegenover dat Friesland College belang heeft bij afwijzing van het ontbindingsverzoek, welk belang is gelegen in de mogelijke financiële risico's die zij loopt indien [dhr. X] , na ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aanspraak maakt op een WW-uitkering ten laste van Friesland College als eigen-risico-drager.
4.3.
Het belang van [dhr. X] is evenmin gelegen in de financiële afhandeling. Indien de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst inwilligt, kan zij aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan niet gebleken. Dat Friesland College in 2015 door het UWV een loonsanctie is opgelegd omdat zij niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen, leidt niet tot het oordeel dat Friesland College in het kader van de thans verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Dit handelen van Friesland College is door het UWV reeds gesanctioneerd. Voorts verwijt [dhr. X] Friesland College dat zij hem als zieke werknemer heeft laten vallen en zijn ziekte niet erkent. De kantonrechter kan [dhr. X] in deze stelling niet volgen. Dat [dhr. X] nog steeds ziek zou zijn, heeft hij immers niet nader onderbouwd. [dhr. X] heeft, zo blijkt uit het bericht van de bedrijfsarts van 28 september 2015, een medische expertise om de door hem geclaimde arbeidsongeschiktheid te laten onderzoeken, geweigerd omdat hij de noodzaak daarvan niet inzag. De bedrijfsarts heeft, uitgaande van de aan hem verstrekte gegevens, zijn gesprek met [dhr. X] en zijn observatie, geconcludeerd dat er geen ziekte of gebrek en geen ongeschiktheid op medische gronden is voor de bedongen en de geboden arbeid. [dhr. X] heeft vervolgens niet (nogmaals) een deskundigenoordeel gevraagd. Friesland College mocht van [dhr. X] derhalve verlangen dat hij het gesprek met Friesland College aan zou gaan teneinde te komen tot werkhervatting, al dan niet na mediation. [dhr. X] heeft hieraan echter geen medewerking verleend. Dat Friesland College hierbij verwijtbaar zou hebben gehandeld is niet gebleken, laat staan dat zij ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. Het is [dhr. X] geweest die geen keuze kon maken en ieder contact uit de weg is gegaan. [dhr. X] heeft in die situatie ook berust. Zij kan dat Friesland College nu niet tegenwerpen.
4.4.
Voorts begrijpt de kantonrechter uit het verzoek om 'een mogelijke ontslagvergunning te toetsen', dat [dhr. X] mogelijk aanspraak wenst te maken op een transitievergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 sub b onder 2e BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op verzoek van de werknemer is ontbonden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Friesland College, zodat [dhr. X] - indien de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou hebben toegewezen - geen aanspraak had kunnen maken op een transitievergoeding. Daarnaast is geen transitievergoeding verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst geschiedt in verband met of na het bereiken van de AOW-leeftijd (artikel 7:673 lid 7 BW).
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van [dhr. X] zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang. [dhr. X] zal daarbij als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Nu Friesland College zich in deze procedure niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde, zullen de kosten worden vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek van [dhr. X] af;
5.2.
veroordeelt [dhr. X] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Friesland College vastgesteld op nihil.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018 door
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 471