ECLI:NL:RBNNE:2018:2032

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
18/930274-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een scherf van een bord

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 november 2017 in Assen een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft met een scherf van een kapot gegooid bord een stekende beweging gemaakt in de richting van het slachtoffer, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar heeft het primair ten laste gelegde, namelijk de poging tot moord, niet bewezen geacht. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte met kracht een stekende beweging heeft gemaakt met de scherf in de richting van de borst van het slachtoffer, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 179 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De rechtbank concludeerde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van het feit en de impact op de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930274-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans verblijvende te FPC Van der Hoeven Kliniek,
Willem Dreeslaan 2, 3515 GB Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.A van Dokkum, advocaat te 's-Gravenhage. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 30 november 2017, te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een scherf (van een kapot gegooid (etens)bord) (zeer) (krachtig) een of meer stekende beweging(en) naar of in de richting van (de borst van) voornoemde Becherer gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 30 november 2017, te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] geheten), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een scherf (van een kapot gegooid (etens)bord) (zeer) (krachtig) een of meer stekende beweging(en) naar of in de richting van (de borst van) voornoemde Becherer gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Er is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet, omdat niet is gebleken dat er een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel was. Ook is bewuste aanvaarding daarvan niet aan de orde. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Ten eerste bevat het dossier te weinig informatie om vast te stellen dat de scherf waarover wordt gesproken een deugdelijk middel was om de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Ten tweede is onvoldoende informatie beschikbaar over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder is gestoken om te concluderen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de aanval van verdachte op aangever de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk met zich mee heeft gebracht. Uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte een bord kapot heeft geslagen en een stekende beweging heeft gemaakt met een scherf in de richting van de borst van aangever. De rechtbank is van oordeel dat een scherf van een kapot geslagen bord op zichzelf een deugdelijk middel is om letsel mee te veroorzaken. Uit de verklaring van aangever, die wordt ondersteund door diverse getuigenverklaringen, blijkt dat verdachte met kracht een stekende beweging heeft gemaakt met de scherf in de richting van de borst van aangever. De kans dat het steken op dergelijke wijze in de borststreek verwondingen oplevert die aan te merken zijn als zwaar lichamelijk letsel is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Verdachte, die zoals zij heeft verklaard de bedoeling had om aangever aan te vallen, heeft de kans op dit gevolg bewust aanvaard.
Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman ten aanzien van het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 november 2017 opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017315679 d.d. 4 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

Op donderdag 30 november was ik aan het werk bij de [instelling] aan de [straatnaam]. Ik zag dat [verdachte] het lege bord in haar linkerhand had. Ik zag dat [verdachte] het bord stuk sloeg en de grootste scherf met haar rechterhand oppakte. Ik zat dat [verdachte] snel op mij afliep. Toen zij voor mij stond maakte zij een krachtige steekbeweging met de scherf in haar rechterhand. Deze steekbeweging ging naar de linkerkant van mijn ribbenkast. De scherf van het bord kon ik met mijn linker onderarm afweren. Ik keek vervolgens naar mijn onderarm waarmee ik de scherf had afgeweerd en zag wat schaafplekken.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 1 december 2017 opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verdachte]:

Op 30 november 2017 ben ik op de trap gaan zitten en ik gooide mijn bord stuk. Toen heb ik een stuk bord van de grond gepakt en heb ik een begeleider aangevallen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 30 november 2017, te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een scherf van een kapot gegooid etensbord krachtig een stekende beweging in de richting van de borst van voornoemde Becherer heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft zij aangegeven het advies van de reclassering de lopende tbs met voorwaarden te continueren te onderschrijven. Zij merkt voorts op dat verdachte niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van de PJ-rapportage d.d. 13 maart 2018, waardoor geen uitspraak gedaan kan worden over de toerekenbaarheid. Uit oudere rapportages van verdachte blijkt wel dat er sprake is van (psychische) problematiek. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de door haar voorgestelde wijze van strafoplegging het behandeltraject, dat verdachte thans volgt in het kader van een maatregel tbs met voorwaarden, onverlet laat.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - mocht zijn cliënt veroordeeld worden - gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de tijd die cliënt in voorarrest heeft doorgebracht, zonder de oplegging van bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat aan cliënt op 27 oktober 2016 door de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, de maatregel tbs met voorwaarden is opgelegd. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zonder voorwaarden is - mede gelet op het advies van de reclassering - aangewezen, zodat het behandeltraject niet wordt onderbroken, belemmerd en vertraagd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende overwogen.
Verdachte heeft geprobeerd een begeleider van de psychiatrische kliniek waar zij op dat moment verbleef met een scherf te verwonden. De begeleider heeft de aanval kunnen afweren zodat zijn letsel beperkt is gebleven. Dat het letsel beperkt is gebleven, is te danken aan het adequate optreden van de begeleider. De gevolgen van het handelen van verdachte hadden aanzienlijk ernstiger kunnen zijn. Door op deze wijze te handelen, heeft verdachte het gevoel van veiligheid van deze begeleider, andere begeleiders en andere bewoners aangetast. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat voorts rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat zij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en het reclasseringsadvies d.d. 9 mei 2018, waarin wordt geadviseerd om een voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, indien de ernst van het tenlastegelegde feit dit toelaat. Continuering van de maatregel tbs met voorwaarden acht de reclassering van groot belang. Dit kader biedt op dit moment nog voldoende mogelijkheid om te werken aan gedragsbeïnvloeding en terugdringen van risico’s.
Alles afwegende is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is. De ernst van het feit maakt dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de raadsman.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 179 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2018.
Mr. E. Läkamp en mr. M.B.W. Venema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.