ECLI:NL:RBNNE:2018:2030

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
19/810180-05
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang in verband met betalingsverplichting

Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De zaak betreft een veroordeelde die in het verleden de verplichting heeft opgelegd gekregen om een bedrag van € 5.881,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft op 3 april 2018 een vordering ingediend, omdat de veroordeelde niet aan deze betalingsverplichting heeft voldaan. De officier van justitie verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 60 dagen, omdat volledig verhaal op het vermogen van de veroordeelde niet mogelijk bleek.

Tijdens de zitting op 16 mei 2018 is de officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppello, gehoord, evenals de raadsman van de veroordeelde, mr. A.P.E.M. Pover. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde onwillig was om te betalen, ondanks eerdere pogingen tot betalingsregelingen. De veroordeelde had in de periode van 8 januari 2016 tot en met 15 september 2017 aanzienlijke bedragen van zijn zakelijke en privérekeningen opgenomen, maar had nagelaten de openstaande vordering te voldoen.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet aannemelijk had gemaakt dat hij buiten staat was om de vordering te voldoen, vooral gezien het feit dat hij recent een baan had en een betalingsregeling had aangeboden. De rechtbank oordeelde dat er geen deugdelijke verklaring was voor de grote geldopnames, wat de conclusie versterkte dat de veroordeelde in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie toegewezen en verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor 60 dagen verleend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
kenmerk : RK 18-4
parketnummer : 19/810180-05
beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 30 mei 2018 op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging lijfsdwang ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonend te [woonplaats] aan de [straatnaam],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Bij vonnis d.d. 21 februari 2006 van de meervoudige strafkamer in de toenmalige Rechtbank Assen, thans Rechtbank Noord-Nederland, is veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 5.881,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij vordering van 3 april 2018 heeft de officier van justitie aangevoerd dat veroordeelde niet aan voornoemde betalingsverplichting heeft voldaan en dat volledig verhaal op het vermogen van veroordeelde niet mogelijk is gebleken, waarbij de officier van justitie vordert verlof te verlenen tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 60 dagen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang alsmede van het strafdossier met het hierboven genoemde parketnummer.
De officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppello, is gehoord ter openbare zitting van 16 mei 2018. Namens veroordeelde is mr. A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel, verschenen.

Motivering

De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 60 dagen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat veroordeelde onwillig is te betalen. Weliswaar is gepoogd tot betalingsregelingen te komen ten aanzien van de vordering, maar deze zijn door veroordeelde niet of nauwelijks nagekomen. Daarentegen heeft veroordeelde in de periode van 8 januari 2016 tot en met 15 september 2017 van een zakelijke rekening, waartoe hij toegang had, in totaal € 249.980,- opgenomen, en in de periode van 11 juli 2016 tot en met 30 oktober 2017 van een op zijn naam staande privérekening in totaal € 28.870,-. Ondanks dat veroordeelde de beschikking had over dergelijke sommen geld, liet hij na de vordering te voldoen.
De raadsman heeft aangevoerd dat veroordeelde niet onwillig is de vordering te voldoen. Tot viermaal toe heeft veroordeelde op eigen initiatief een betalingsregeling voorgesteld. Ook ter zitting van de meervoudige raadkamer van 16 mei 2018 heeft veroordeelde bij monde van zijn raadsman een regeling aangeboden, die inhoudt dat hij per maand € 100,- betaalt. Hij is daartoe in staat, omdat hij sinds kort een baan als glaszetter heeft via een uitzendbureau.
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat veroordeelde niet aan zijn betalings-verplichting heeft voldaan en dat volledig verhaal op het vermogen van veroordeelde niet mogelijk is gebleken. Niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde buiten staat is de vordering te voldoen, nu is aangevoerd dat veroordeelde over inkomen beschikt en namens hem een regeling wordt aangeboden. Ook het aangaan van betalingsregelingen in het verleden, ongeacht op wiens initiatief die tot stand zijn gekomen, duidt op het bestaan van betalingsmogelijkheden. Ten slotte is een deugdelijke verklaring voor voornoemde geldopnames van € 249.980,- en € 28.980,-, in totaal een veelvoud van de openstaande vordering, achterwege gebleven, zodat de rechtbank niet kan inzien waarom veroordeelde niet tot voldoening van de openstaande vordering is overgegaan.
De rechtbank zal op grond van bovenstaande de vordering van de officier van justitie toewijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot verlening van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 60 dagen toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Jeuring als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018.