ECLI:NL:RBNNE:2018:1960

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
18/830398-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met de dood en wapenbezit door verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood, gericht tegen zijn stiefzoon, en het voorhanden hebben van twee verboden wapens, te weten een valmes en een imitatie van een vuurwapen. De bedreiging vond plaats op 15 november 2017 in Nieuwe Pekela, waar de verdachte, na een conflict met de aangever, met een mes dreigde en de woorden "Ik steek je dood" uitsprak. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging van poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de bedreiging en het wapenbezit wel bewezen waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarbij rekening is gehouden met zijn psychische problemen en de oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf niet passend geacht, gezien de omstandigheden van de zaak en de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het in beslag genomen imitatiewapen is onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830398-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P Fauser, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Wildeman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet:
- achter die [slachtoffer] is gaan staan, en/of
- ( vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
achterover/opzij heeft geduwd, en/of
- ( vervolgens) een (uitgeklapt) (val)mes in de onmiddellijke nabijheid van de
keel/hals van die [slachtoffer] heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk het hoofd van die
[slachtoffer] vastgepakt en/of (vervolgens) naar achteren en/of opzij geduwd en/of
(vervolgens) dreigend een (uitgeklapt) (val)mes richting de keel/hals van die
[slachtoffer] gebracht en/of dat mes dreigend in de richting van het lichaam van
die [slachtoffer] gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer] de woorden toegevoegd:
"Ik steek je dood", althans woorden van gelijke aard en/of strekking
en/of
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes in de hand
en/of arm te snijden en/of te raken;
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, (een)
wapen(s) van categorie I, onder 1, te weten (een) valmes(sen), voorhanden
heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 15 november 2017, te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, een
wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing/imitatie van een
vuurwapen, te weten een revolver, merk/type Denix, BKA98 Colt 1873 SAA, zijnde
een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende
gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat het voor bedreiging en afdreiging
geschikt is, voorhanden heeft gehad.

Geldigheid van de dagvaarding

Aan verdachte wordt onder 1 primair een poging tot doodslag, althans zware mishandeling ten laste gelegd. De feitelijke omschrijving bestaat hieruit dat verdachte achter het slachtoffer is gaan staan, het hoofd van het slachtoffer heeft vastgepakt en achterover/opzij heeft geduwd en een (uitgeklapt) (val)mes in de onmiddellijke nabijheid van de keel/hals van het slachtoffer heeft gebracht. Nu deze feitelijke omschrijving niet de juridische kwalificatie poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling oplevert, en de tenlastelegging dus innerlijk tegenstrijdig is, moet de dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank op dit onderdeel tot nietigheid leiden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeling voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging heeft de officier van justitie gesteld dat zij op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] bewezen acht dat het door verdachte gehanteerde mes was uitgeklapt en dat verdachte de woorden "Ik steek je dood" heeft geuit. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, had hij kunnen verwachten dat [slachtoffer] zich zou verweren. Daarmee had verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van letsel en is ook de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, omdat verdachte geen opzet op het toebrengen van letsel had. Dat aangever [slachtoffer] heeft gereageerd, waardoor hij gewond is geraakt, maakt dit niet anders. De raadsvrouw heeft gesteld dat het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde de mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Uit zijn verklaring blijkt dat het opzet van verdachte volledig was gericht op het bedreigen van aangever [slachtoffer]. Aangever heeft, zoals hij zelf heeft verklaard, de verwondingen aan zijn hand en arm opgelopen toen hij van verdachte wegdraaide. Dit wegdraaien is op zichzelf genomen een logisch en begrijpelijk gevolg van de bedreigende handeling van verdachte, maar het daardoor opgelopen letsel was niet datgene waarop het opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, was gericht.
De rechtbank past ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 3 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer] bedreigd met een mes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017302040 d.d. 9 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestond de overtuiging dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen. Ik woon te Nieuwe Pekela. Op 15 november 2017 vernam ik dat [verdachte] achter mij kwam staan. Ik voelde dat mijn hoofd werd beetgepakt. Ik voelde dat hij mijn hoofd naar links opzij drukte. Op dat moment voelde ik dat er aan de rechterkant van mijn hals iets langs mijn hals bewoog. Ik zag dat hij een mes in zijn handen had. Het was een lang dun mes, het leek op een stiletto-achtig mes. Ik hoorde dat hij riep: "Ik steek je dood".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever
d.d. 22 november 2017, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer]:
Ik voelde dat [verdachte] mijn hoofd achterover trok. Ik zag dat [verdachte] het heft van dit mes bovenhands in zijn hand hield en het lemmet dreigend in mijn richting hield. Ik hoorde dat hij hierbij riep: "Ik steek je dood".
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 22 november 2017, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige]:
Op 15 november 2017 zat ik in de keuken (rechtbank: getuige woont in Nieuwe Pekela) met mijn zoon [slachtoffer]. [verdachte] kwam de keuken in. Hij hield het mes bovenhands horizontaal vast. Hij hield het lemmet met de snijkant in zijn richting. [verdachte] ging achter mijn zoon staan en hij trok het hoofd van mijn zoon achterover. Ik zag vervolgens dat [verdachte] het mes voor de keel van mijn zoon bracht, met het snijvlak van het lemmet in de richting van de keel.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0100-2017302040-29 d.d. 20 november 2017 met bijlage, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
ten aanzien van feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen
d.d. 21 november 2017 met bijlagen, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde bedreiging overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij met een opengeklapt mes aangever heeft bedreigd, acht de rechtbank op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en [getuige], de partner van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat het mes, waarmee verdachte aangever [slachtoffer] heeft bedreigd, was opengeklapt. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] de woorden "Ik steek je dood" heeft toegevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verklaring van aangever op dit punt onbetrouwbaar te achten. Bovendien heeft verdachte niet stellig ontkend dat hij deze woorden heeft geuit. Hij heeft ter terechtzitting slechts gesteld dat hij zich niet kan voorstellen dat hij deze woorden heeft gebruikt. Ook heeft hij verklaard dat hij zich niet alles meer kan herinneren.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
hij op 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk het hoofd van die [slachtoffer] vastgepakt en vervolgens naar achteren en opzij geduwd en vervolgens dreigend een uitgeklapt valmes richting de keel/hals van die [slachtoffer] gebracht en dat mes dreigend in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] gehouden en daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik steek je dood";
2.
hij op 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, een wapen van categorie I, onder 1°, te weten een valmes, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 15 november 2017 te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een imitatie van een vuurwapen, te weten een revolver, merk/type Denix, BKA98 Colt 1873 SAA, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat voor bedreiging en afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair (bedreiging en mishandeling), 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
3 jaar en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en een ambulante behandeling als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een taakstraf van 40 uur. Zij heeft daartoe gesteld dat aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten van de rechtbank en dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Gevaar voor herhaling is er niet, zo heeft de raadsvrouw gesteld, en een behandeling kan plaatsvinden op vrijwillige basis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood, welk bedreiging was gericht tegen zijn stiefzoon. Verdachte heeft verklaard dat aangever een grote mond had waardoor verdachte geïrriteerd en kwaad werd. Door hem met een mes te bedreigen, wilde verdachte aangever duidelijk maken dat hij geen grote mond tolereerde. Verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaakt bij aangever en ook bij getuige [getuige], de partner van verdachte en tevens de moeder van aangever.
Daarnaast heeft verdachte twee verboden wapens, een valmes en een imitatie van een vuurwapen, voorhanden gehad. Deze feiten zijn bij wetgeving strafbaar gesteld ter beheersing van het legale wapenbezit en bestrijding van het illegale wapenbezit. Het voorhanden hebben van wapens kan met zich meebrengen dat de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar kan worden gebracht. Voor sterk op vuurwapens gelijkende namaakwapens geldt dat deze gebruikt kunnen worden voor bedreiging en afdreiging.
De rechtbank neemt in haar afweging voorts mee dat verdachte te kampen heeft met psychische problematiek. In het rapport d.d. 9 maart 2018 komt de psychiater, P.K.J. Ronhaar, tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vooral vermijdende en afhankelijke trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde, terwijl verdachte in die periode tevens verslaafd was aan opioïden en benzodiazepines. De psycholoog, N. van der Weegen, komt in haar rapport van 13 maart 2018 met betrekking tot de psychische problematiek van verdachte tot dezelfde conclusie. De stoornissen worden door haar omschreven als een ernstige stoornis in het gebruik van een opiaat, in vroege remissie, een depressieve stoornis en een chronische PTSS. Beide gedragsdeskundigen hebben geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, gelet op de onderbouwing hiervan, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Voor enig vergelijk heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor een bedreiging met een steekwapen wordt daar een taakstraf van 60 uur gehanteerd en voor het voorhanden hebben van een speelgoedpistool of -revolver (een wapen van categorie I onder 7°) een geldboete van € 550,-.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, niet passend, gelet op bovengenoemde oriëntatiepunten. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, gelet op de verklaring van de ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige dat de bedreiging als een incident moet worden beschouwd en dat de kans op herhaling gering is.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het met betrekking tot feit 3 inbeslaggenomen imitatiewapen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de dagvaarding nietig met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen imitatiewapen (deko-wapen).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2018.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.