Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
Algemene overweging
Uit het onderzoek is gebleken dat deze term wordt gebruikt wanneer er geld op de rekening staat en er gepind kan gaan worden.
Overwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de
Overwegingen en bewijsmiddelen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 18 maart 2015, 19 maart 2015, 13 mei 2015, opgenomen in het persoonsdossier zaak V-01 op pagina 24 e.v. van het dossier met nummer 03DRN14031 onder de naam Clenet d.d. 13 juli 2015, opgemaakt door Politie Noord-Nederland, inhoudende als (algemene) verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Het bedrag van de aankoop moet overgeschreven worden op een bankpasnummer, dan wordt een factuur gemaakt, en via de mail verstuurd. En dan maakt die man/koper het bedrag of de aanbetaling over. Dan wordt het geld erop gestort en vervolgens moest het er afgehaald worden. [medeverdachte 3] regelde het rekeningnummer en het pasje. Hij had soms 2 of 3 passen. Vervolgens wordt er gebeld en dan krijgt degene die het geld van de rekening haalde er een paar honderd euro van.
In het gesprek hoor je de bijnaam van [medeverdachte 3] hij is [naam 3] , mijn bijnaam is [naam 6] en [medeverdachte 2] bijnaam is [naam 5] , een groene is een ABN. Ik pin zelf niet. Ik ga nooit bij een pinautomaat staan. En ik ga ook niet bij een camera staan. Als je een advertentie geplaatst hebt, moet je een code doorgeven. Dan kan er met een rekeningnummer worden ingelogd. Met ING met chip kun je ook via internet
[naam 8] had geld nodig hij heeft € 1500 gekregen voor zijn pas. Het oplichten noemden wij vissen. [medeverdachte 3] deed ook mee. Kijk, als [medeverdachte 3] een klant had en hij had een ABN AMRO bankpas nodig, dan belde hij wel op en vroeg hij mij om een bankpas.
Ik heb voor [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepind. Ongeveer 10 keer. Ik heb er geld voor gekregen.
Oogmerk tot het plegen van misdrijvenAls kan worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie dan is voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr daarnaast vereist dat de organisatie het oogmerk heeft om misdrijven te plegen. Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie.
BeoordelingUit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de internetoplichting en het pinnen van gelden afkomstig van die internetoplichting door verdachte en zijn medeverdachten werden gepleegd in het kader van een georganiseerd verband waarbinnen verschillende personen in verschillende samenstellingen op verschillende tijden, verschillende rollen vervulden. Binnen de organisatie bestond een duidelijke structuur. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en uit verklaringen van verdachten is gebleken dat er zeer veel onderling contact was en dat er veelvuldig contact was met derden, niet alleen per telefoon maar ook in persoon. In de telefoongesprekken werd vaak gebruik gemaakt van versluierend taalgebruik.
De drie leiders van de organisatie stuurden de zogenoemde ronselaars en cashers en bepaalde de verdeling van de opbrengst.
De rechtbank is van oordeel dat de internetoplichting en het pinnen van gelden afkomstig van die internetoplichting door verdachte en zijn medeverdachten werden gepleegd in het kader van een georganiseerd verband waarbinnen verschillende personen in verschillende samenstellingen op verschillende tijden verschillende rollen vervulden.
Deze handelingen van verdachte houden rechtstreeks verband met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk, in dit geval internetoplichting.
Niet van belang is of verdachte heeft deelgenomen aan misdrijven welke door andere deelnemers uit de organisatie zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Verdachte is dan ook strafbaar vanwege zijn vastgestelde deelneming aan de criminele organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en één of meer personen waarbij rechtbank opmerkt dat uit het dossier en uit de verklaring van verdachte blijkt dat de rol van verdachte niet beperkt is gebleven tot het concrete ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit 1 primair.
Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank is echter gelet op het dossier van oordeel dat de ten laste gelegde periode beperkt dient te worden en acht bewezen dat verdachte in de periode 1 november 2014 tot en met 25 februari 2015 deel uitmaakte van de criminele organisatie.
Deze opgave luidt als volgt: