ECLI:NL:RBNNE:2018:1944

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
18/196233-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het in werking hebben van een hennepkwekerij. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 50.744,62. Tijdens de zitting op 3 mei 2018 heeft de officier zijn vordering echter gewijzigd naar € 45.670,16. De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, heeft betoogd dat hij geen voordeel heeft genoten, omdat zijn kosten de opbrengsten overstegen. Hij heeft verklaard dat zijn totale kosten € 10.000,00 bedroegen, terwijl de opbrengst van de hennep slechts € 5.000,00 was. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de verklaringen van de veroordeelde en op een rapport van de politie over de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bruto opbrengst van de oogst € 30.343,93 bedroeg, en na aftrek van de kosten kwam het netto wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 20.343,93. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank besloten om het ontnemingsbedrag met 10% te verlagen, waardoor het uiteindelijke bedrag dat de veroordeelde aan de staat moet betalen is vastgesteld op € 18.309,54. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht dit bedrag te betalen aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/196233-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 17 mei 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 9 februari 2016 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 50.744,62 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/196233-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op 12 maart 2018 is het onderzoek ter terechtzitting geschorst, omdat zowel de veroordeelde als zijn raadsvrouw niet tijdig op de hoogte waren gebracht van de zittingsdatum. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 3 mei 2018. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering mondeling gewijzigd naar het bedrag van € 45.670,16.
Standpunt van de officier van justitie
De periode van het bewezenverklaarde feit laat ruimte voor een eerdere oogst. Op grond van de waarnemingen vastgelegd in het proces-verbaal van politie is dat ook aannemelijk. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij is gebruik gemaakt van geobjectiveerde gegevens. Destijds heeft veroordeelde een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting komt hij met een concreet verhaal. Onderzoek naar zijn verklaring is nu niet meer mogelijk, zodat de officier van justitie uitgaat van de geobjectiveerde uitkomsten van het voornoemde rapport. De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, op het bedrag dat betaald zou moeten worden, 10% in mindering zal worden gebracht.
Standpunt van de verdediging
Veroordeelde heeft ter terechtzitting aangegeven dat de eerste oogst minder planten betrof dan door de politie zijn aangetroffen in zijn hennepkwekerij. Ook was de oogst voor een deel mislukt, omdat hij nog weinig verstand had van het telen van hennep. Het bedrag dat hij van de growshop heeft ontvangen van de gehele oogst bedroeg € 5.000,00. Zijn kosten bedroegen echter € 10.000,00, zodat veroordeelde van mening is dat hij geen voordeel heeft genoten. Veroordeelde heeft een aannemelijke verklaring afgelegd, zodat de norm niet meer het uitgangspunt kan zijn.
Subsidiair wordt aangevoerd dat de totale kosten op een bedrag van € 4.273,12 uitkomen (te weten afschrijvingskosten € 250,00, variabele kosten € 2.373,12, huisvesting € 1.400,00). Wanneer de kosten worden afgetrokken van de opbrengst van € 5000,00 zou het voordeel van verdachte € 976,88 bedragen. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om 5% tot 10% op het totaal bedrag in mindering te brengen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De door veroordeelde op de terechtzitting van 3 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben veroordeeld voor het in werking hebben van een hennepkwekerij. Dat klopt. Ik heb voor de politie binnenkwam één eerdere oogst gehad. Bij die oogst had ik minder planten in de ruimte staan. In kweekruimte A stonden de helft, te weten 185 planten. Van kweekruimte B heb ik tweederde deel geoogst. Het klopt dat dat 228 planten waren. De kweektent heb ik pas na mijn eerste oogst neergezet. Met de inkomsten daarvan heb ik geïnvesteerd en die tent erbij genomen. Kosten voor het materiaal van de hennepkwekerij bedroegen zeker 10.000 euro.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgenomen op pagina 98 e.v. van het definitieve proces-verbaal van Politie Noord Nederland met OPS-dossiernummer 2015067605 d.d. 30 mei 2015.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van de politierechter van Rechtbank Noord Nederland, locatie Leeuwarden, d.d. 21 maart 2016 in de zaak met parketnummer 18/196233-15 veroordeeld ter zake opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. De rechtbank overweegt als volgt. Veroordeelde heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd omtrent de opbrengst en kosten van zijn eerdere oogst hennep. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk ten aanzien van het aantal planten die hij heeft gehad en de kosten die hij voor het opzetten van de hennepkwekerij heeft gemaakt.
De rechtbank neemt aldus als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de verklaring van veroordeelde voor zover het gaat om het aantal planten en zijn kosten, en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij voor zover het gaat om de opbrengst per plant en de verkoopprijs van de geoogste hennep.
Dit levert de volgende berekening op:
In kweekbak A stonden 185 planten op 13.75 vierkante meter.
In kweekbak B stonden 228 planten op 13.00 vierkante meter.
In het BOOM-rapport van 1 november 2010 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. Deze opbrengst is afhankelijk van de hoeveelheid hennepplanten op een vierkante meter. Hieruit blijkt, dat hoe lager het aantal planten op een vierkante meter, hoe hoger de opbrengst per plant.
De opbrengst aan hennep per plant van kwekerij A is volgens de tabel minimaal 29.1 gram.
De opbrengst aan hennep per plant van kwekerij B is volgens de tabel minimaal 22.4 gram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld.
Volgens het BOOM-rapport bedraagt dit minimaal € 3.280,- per kilogram.
Opbrengst hennep per oogst
In kweekbak A heeft veroordeelde 185 planten geoogst met aldus een opbrengst van 29.1 gram per plant ter waarde van 3,28 euro per gram.
185 planten x 22,4 gram x € 3,28 = € 13.592,32
In kweekbak B werden bij de ontmanteling ook niet geoogste planten aangetroffen.
Dit betrof ongeveer 1/3 deel van de kweekbak en dit aantal is van het totaal 342 in mindering gebracht. 342 planten - een derde daarvan is 228 planten. Veroordeelde heeft dit bevestigd.
228 planten x 22.4 gram x € 3,28 = € 16.751,61
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
uitgegaan van één reeds eerder gerealiseerde oogst.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken
hennepkwekerij zijn op basis van de verklaring van verdachte ter terechtzitting € 10.000,00.

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel:

Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
Bruto opbrengst 1 oogst € 30.343.93
Totale kosten 1 oogst € 10.000,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel : € 20.343,93
Voorts is de rechtbank van oordeel dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het EVRM de hoogte van het ontnemingsbedrag moet worden verminderd met 10 %.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 18.309,54 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 18.309,54
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 18.309,54 (zegge: achttienduizenddriehonderdnegen euro vierenvijftig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.P. van Sloten, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 mei 2018.
mr. Van Sloten is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.