ECLI:NL:RBNNE:2018:1942

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
18/020961-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over seksuele handelingen met een bewusteloze vriendin onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met een goede vriendin terwijl zij onder invloed van alcohol in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster, die op verschillende momenten verklaringen heeft afgelegd, niet in staat was om haar wil te bepalen of kenbaar te maken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks haar dronkenschap en het feit dat zij zich niet alles kon herinneren. De verdachte heeft wel erkend dat hij de aangeefster heeft ontkleed, maar heeft dit niet in een seksuele context gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, maar dat het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het betasten van de vagina van de aangeefster, wel bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, gelijk aan het voorarrest, en een werkstraf van 150 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €2000,00 aan de aangeefster voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/020961-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2018. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Mulder, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017
te Groningen, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat
van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te
bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
, te weten:
- het (tussen de schaamlippen) betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017
te Groningen, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat
van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht
verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of
kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier naar zijn mening wel wettig bewijs bevat voor het tenlastegelegde, maar dat dit onvoldoende overtuigend is, en heeft derhalve vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Aangeefster heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd. De inhoud van haar verklaringen wordt echter reeds door haar zelf betwist, waardoor deze onbetrouwbaar zijn. Zij heeft meermalen aangegeven dat zij niet precies weet wat er is gebeurd en zij heeft gesteld dat het mogelijk is dat wat zij in haar hoofd heeft, niet waar is. Voorts blijft het onduidelijk of verdachte volgens aangeefster haar lichaam al dan niet binnengedrongen zou zijn. Verdachte heeft daarentegen een verklaring afgelegd die betrouwbaar is. Hij heeft aangegeven dat hij mogelijk de borsten van aangeefster heeft aangeraakt bij het uittrekken van haar bh en ook heeft hij haar slip omhooggetrokken, nadat hij haar broek had uitgedaan. Deze handelingen zijn echter niet in een seksuele context gedaan noch heeft verdachte aangeefster aan de binnenkant van haar slip betast. Hij heeft ontkend aangeefster bij haar vagina te hebben betast. Verdachte had als doel om aangeefster zo te ontkleden dat zij comfortabel kon slapen, zodat -indien de rechtbank van oordeel is dat de ten laste gelegde handelen wel hebben plaatsgevonden- geen sprake was van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Een dergelijke handeling is niet in strijd met de sociaal-ethische norm die partijen naar elkaar toe hanteerden. Ten aanzien van het WhatsApp-bericht van verdachte heeft de raadsvrouw opgemerkt dat hij een andere benadering heeft van taal en dat het niet op een taalkundige manier moet worden uitgelegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsvrouw- van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu op grond van de bewijsmiddelen met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld of verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen. Zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 3 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb aangeefster thuisgebracht. We waren rond 2:00 uur thuis. Ik merkte dat ze zodanig onder invloed van alcohol verkeerde dat ze niet meer bij bewustzijn was. Ik heb haar op de bank gelegd. Ze lag op haar rug. Ik heb haar van haar kleding ontdaan tot aan haar onderbroek en T-shirt. Ik heb haar bh uitgedaan. Toen ik haar broek had uitgetrokken was haar slip naar beneden gezakt. Deze heb ik omhooggetrokken. De volgende dag heb ik haar een WhatsApp-bericht gestuurd met excuses.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 maart 2017, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017071090 d.d. 3 november 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
A: Ik zag [verdachte] zondagmiddag 19 maart 2017, 17:00 uur. Hij appte me of ik al zin had in een wijntje, dat hadden we al afgesproken. (…) Ik wilde betalen. Mijn pinpas was stuk, op één of andere manier. En dan is er voor mij een groot zwart gat wat ik niet meer weet. Het eerstvolgende wat ik denk is: "dit gaat niet goed". Ik hoor [verdachte]'s stem en hij zit met zijn hand in mijn slip. Daarna is het wat wazig.
V: Welk deel van de hand zit aan jouw vagina?
A: Het voelde als vingers. Ik weet niet hoeveel. Ik weet ook niet welke hand.
V: Wat is jouw positie dan?
A: Weet ik niet. Het enigste wat ik weet, is dat ik dacht: "dit gaat niet goed". De hand bewoog heen en weer aan mijn vagina. Ik voelde...daarom dacht ik, dit gaat niet goed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2017, opgenomen op pagina 9 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op maandag 20 maart 2017, was ik, verbalisant [verbalisant 1], belast met de zedenpiket en kreeg omstreeks 5:00 uur, de melding van collega [verbalisant 2] en collega [verbalisant 3] dat een vrouw aangerand zou zijn. De vrouw bleek te zijn genaamd: [slachtoffer]. Naar leiding van deze melding kreeg ik, verbalisant, [slachtoffer] zelf aan de telefoon. [slachtoffer] vertelde het volgende: "Het is allemaal een beetje lastig en raar. Ik heb een vriend mee uit eten genomen. Hij had mijn huis geschilderd en daarom heb ik hem meegenomen. Wij zijn vanuit de kroeg naar huis gegaan. Er was niks aan de hand. Ik viel in slaap en hij heeft mij op de bank neergelegd. Ik dacht om te slapen. Ik had genoeg wijn gehad. Hij zat toen aan mijn broek, hij zat met zijn hand in mijn broek. Verder weet ik het niet. Ik wil nu graag slapen want ik ben kapot". Ik, verbalisant, heb aan [slachtoffer] gevraagd wat hij met zijn hand deed. [slachtoffer] vertelde toen van: "Toen hij met zijn hand in mijn broek zat, heb ik mij stil gehouden. Hij heeft nog gezegd van: "je merkt het toch niet". Hij zat met zijn hand bij mijn vagina te friemelen, verder is er niks gebeurd. Ik weet niet hoe het gestopt is. Hij heeft mij daarna toegedekt en is daarna naar huis gegaan. Hij heet [verdachte].”
4. Een schriftelijk bescheid, bijlage A op pagina 14 van voornoemd dossier, te weten een WhatsApp-bericht d.d. 20 maart 2017 te 13:00 uur van verdachte aan aangeefster, voor zover inhoudende:
‘Het spijt mij verschrikkelijk wat er vannacht is gebeurd en ik schaam me diep. Graag wil ik het je nog een keer in je gezicht zeggen. Ik hoop dat het een keer mag en nogmaals sorry’.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat deze bepaling de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan voorts worden opgemaakt dat niet is vereist dat het tenlastegelegde steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
In onderhavige zaak heeft aangeefster verschillende malen aangegeven dat zij door haar alcoholgebruik op de betreffende avond niet veel weet van wat er is gebeurd. Wel heeft zij consequent verklaard is dat zij wakker werd van de hand van verdachte in haar onderbroek en dat ze voelde dat hij aan haar vagina friemelde. Zij heeft dit direct na het incident verklaard tegen de politie en zij heeft dit een paar dagen later opnieuw verklaard in haar aangifte. Over dit onderdeel heeft aangeefster aan haar zwager, getuige [getuige], kort na het incident hetzelfde verklaard. Aangeefster is eerlijk over haar dronkenschap en dat het einde van de avond een zwart gat voor haar is, maar geeft daarbij vanaf het begin ook duidelijk aan dat zij besefte dat er iets gebeurde wat niet goed was en toen even bij zinnen kwam. De rechtbank acht haar verklaring daarom betrouwbaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster op de bank heeft gelegd. Ze lag op haar rug en hij heeft haar ontkleed tot aan haar onderbroek en T-shirt. Bij het uittrekken van haar broek was haar slip naar beneden gezakt en hij heeft aangegeven deze omhoog te hebben getrokken. Voorts heeft verdachte de volgende dag aangeefster een WhatsApp-bericht gestuurd waarin hij haar heeft laten weten dat het hem verschrikkelijk spijt wat er die nacht is gebeurd en dat hij zich er diep voor schaamt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aldus niet heeft ontkend dat hij met zijn hand bij de schaamstreek van aangeefster is geweest. De rechtbank constateert ook dat verdachte in het WhatsApp-bericht kort na het incident aangeeft dat er in zijn beleving iets is gebeurd dat zover over de grens van het betamelijke is gegaan, dat hij daarover diepe spijt- en schaamtegevoelens heeft.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met het bericht bedoelde dat hij zich medeverantwoordelijk voelde voor de paniek die zij kennelijk heef gevoeld en die ertoe heeft geleid dat de politie haar deur heeft geforceerd om binnen te komen, omdat hij degene is geweest die haar thuis heeft gebracht en heeft ontkleed. De rechtbank is van oordeel dat de boodschap van het WhatsApp-bericht niet te rijmen valt met verdachtes verklaring, in het bijzonder niet met de context waarin het naar huis brengen en ontkleden volgens verdachte heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft immers verklaard dat zijn handelen volstrekt normaal was binnen hun vriendschappelijke relatie. Een dergelijke spijtbetuiging, en vooral het kennelijk bij verdachte levende diepe gevoel van schaamte past zoveel meer bij de verklaring van aangeefster, dat de rechtbank het WhatsApp-bericht -naast verdachtes eigen verklaring- ziet als ondersteunend bewijs van de inhoud van de verklaring van aangeefster dat verdachte met zijn hand haar vagina heeft betast.
Deze handeling is gepleegd op een moment waarin aangeefster in een kennelijke staat van verminderd bewustzijn verkeerde en niet de mogelijkheid had om haar wil in voldoende mate te bepalen, hetgeen de verdachte blijkens zijn eigen verklaring wist. Dat zij binnen hun vriendschap wellicht op een vrije manier met elkaar omgingen doet daaraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank is een handeling van seksuele aard die wordt gepleegd met iemand die in een staat als die van aangeefster verkeerde ook in zo’n geval in strijd met de huidige sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht de genoemde bewijsmiddelen en overwegingen - in onderling verband en samenhang beschouwd – derhalve voldoende redengevend voor het oordeel dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 19 maart 2017 tot en met 20 maart 2017 te Groningen, met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair Met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert ontuchtige handelingen plegen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het betasten van de vagina van een goede vriendin, terwijl zij onder invloed van alcohol in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster in hem als goede vriend had gesteld en met zijn handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster.
In een dergelijk geval is op grond van artikel 22b, eerste lid en onder a, van het Wetboek van Strafrecht het opleggen van enkel een taakstraf niet mogelijk en ook de rechtbank hanteert als uitgangspunt dat bij seksuele delicten waarbij sprake is van onmacht een gevangenisstraf passend is. Aan de andere kant stelt de rechtbank vast dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat het gaat om een incident en het herhalingsrisico gering is. De reclassering heeft daarom geadviseerd om, in het geval van een bewezenverklaring, een werkstraf dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om dit specifieke geval te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest van één dag, in combinatie met een forse werkstraf.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde moet niet-ontvankelijk worden verklaard nu de officier van justitie het ten laste gelegde niet bewezen acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu zij heeft gepleit om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering zal, nu de hoogte daarvan, gelet op de bewezenverklaring, naar het oordeel van de rechtbank redelijk en billijk is, daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2017.
Nu naar het oordeel van de rechtbank vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/020961-18:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2000,00(zegge: tweeduizend euro), (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2017).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2018.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.