ECLI:NL:RBNNE:2018:1941

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
18/930128-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke mishandeling van minderjarige kinderen en de grenzen van het tuchtigingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van mishandeling van zijn kinderen. De verdachte werd beschuldigd van meermalen mishandeling van zijn dochter, geboren in 2001, en zijn zoon, geboren in 2000, in de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 september 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter op verschillende manieren heeft mishandeld, waaronder het draaien van haar arm op haar rug en het slaan en knijpen in haar wangen. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij zijn dochter op 6 september 2016 heeft mishandeld, maar stelde dat hij dit deed vanuit een autoritaire opvoedstijl en niet met de intentie om pijn te doen.

De rechtbank heeft de tenlastelegging tegen de zoon van de verdachte, die ook mishandeling zou hebben ondergaan, niet bewezen geacht en de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen tegen de zoon, aangezien hij zelf geen aangifte had gedaan en geen getuigenverklaringen de beschuldigingen ondersteunden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn dochter en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de mishandelingen plaatsvonden, de opvoedkundige onmacht van de verdachte en zijn erkenning van de onjuistheid van zijn handelen. De rechtbank benadrukte dat ouders de plicht hebben om hun kinderen te beschermen en dat lichamelijk geweld in opvoeding niet gerechtvaardigd is. De proeftijd voor de taakstraf is vastgesteld op twee jaar, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de voorwaarden niet worden nageleefd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930128-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.E. Dekens, advocaat te Odoorn.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 september 2016 te
Hoogeveen, gemeente Hoogeveen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) zijn kind, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2001), heeft mishandeld en/of opzettelijk de gezondheid van zijn kind heeft benadeeld door (telkens)
- die [slachtoffer 1] in haar kamer op te sluiten en/of haar vervolgens alleen (opgesloten in haar slaapkamer) in huis achter te laten en/of
- de arm van die [slachtoffer 1] op haar rug te draaien en/of
- die [slachtoffer 1] tegen het hoofd/in het gezicht en tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen/trappen en/of
- de hand van die [slachtoffer 1] dubbel te klappen en/of
- ( hard) in de wangen/mond van die [slachtoffer 1] te knijpen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 september 2016 te Hoogeveen, gemeente Hoogeveen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) zijn kind, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2000), heeft mishandeld door (telkens):
- de arm op de rug van die [slachtoffer 2] te draaien en/of
- die [slachtoffer 2] in het gezicht/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen
en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen en/of
- een hand van die [slachtoffer 2] dubbel te klappen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dient verstande dat verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van het onder het eerste en vijfde gedachtestreepje ten laste gelegde. Er bestaat geen aanleiding de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer 1], te weten dat haar vader haar nooit pijn heeft gedaan, te volgen. Met de te bewijzen gedragingen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor pijn en/of letsel zou toebrengen aan zijn dochter. Daarmee heeft verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel gehad.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde vrijspraak gevorderd, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. In het bijzonder heeft de officier van justitie opgemerkt dat [slachtoffer 2] zelf geen aangifte heeft gedaan. [slachtoffer 2] is ook niet door de politie benaderd voor het afleggen van een verklaring. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] met zoveel woorden verklaard dat, in zijn belevening, er nooit sprake van is geweest dat zijn vader hem heeft mishandeld. Ook de getuigenverklaringen, zoals opgenomen in het strafdossier, bevatten geen aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van feit 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Zij heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat het opzet en het veroorzaken van pijn en/of letsel niet wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Verdachte hanteert slechts een autoritaire stijl van opvoeden. Voorts heeft zij aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet berust op waargebeurde feiten en dat het dossier vele tegenstrijdigheden bevat. Daarbij komt dat de aangeefster tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris is teruggekomen op de door haar gedane aangifte.
De raadsvrouw is met de officier van justitie van mening dat er ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zijn zoon [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Ter terechtzitting - en overigens ook bij het verhoor ten overstaan van de politie - heeft verdachte erkend dat hij op 6 september 2016 de arm van aangeefster op haar rug heeft gedraaid en haar in de wangen/mond heeft geknepen. Daarnaast heeft verdachte erkend dat, zoals aangeefster ook in haar aangifte heeft verklaard, hij bij zijn dochter wel vaker de arm op de rug placht te draaien en/of haar sloeg, zij het dat verdachte met betrekking tot zijn gedragingen heeft verklaard dat, in zijn beleving, veeleer sprake was van ‘corrigerende tikken’. De rechtbank ziet geen aanleiding om de aangifte op deze onderdelen ongeloofwaardig te achten.
Verdachte heeft verklaard dat hij (hooguit) corrigerende tikken heeft uitgedeeld en dat er geen sprake was van het opzettelijk toebrengen van pijn en/of letsel. Hij omschrijft zijn opvoedstijl als streng dan wel autoritair.
Ouders die belast zijn met het ouderlijk gezag over hun (minderjarig) kind, hebben daarmee de plicht en het recht dit kind te verzorgen en op te voeden. Dit verzorgen en opvoeden omvat niet de toepassing van lichamelijk geweld (artikel 1:247 BW). De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of in dit geval sprake is van gedrag dat valt binnen de grenzen van het ‘beperkte ouderlijk tuchtigingsrecht’ dan wel van mishandeling.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat verdachte lichamelijk geweld heeft gebruikt tegen aangeefster. Dit gebeurde wanneer hij woordenwisselingen met haar had en in situaties waarin zij, in de ogen van verdachte, ongehoorzaam of onhandelbaar was. Bedoelde gedragingen van verdachte, bestaande uit onder meer het op de rug draaien van de arm en het slaan tegen het lichaam van aangeefster, kunnen vanuit opvoedkundig oogpunt niet worden verantwoord. Ook het in de wangen/mond van aangeefster knijpen, al dan niet met de wetenschap dat aangeefster een loszittende beugel had, was niet gerechtvaardigd.
Het komt de rechtbank voor dat verdachte heeft gehandeld vanuit opvoedkundige onmacht. De rechtbank onderkent dat gevoelens van onmacht inherent zijn aan het ouderschap. Dit mag echter niet leiden tot het opzettelijk lichamelijk mishandelen - al dan niet in voorwaardelijk zin - van een kind. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aan zijn dochter door zijn handelen pijn en/of letsel zou toebrengen en dat het niet anders kan dan dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zijn dochter [slachtoffer 1] (meermalen) opzettelijk (in voorwaardelijke zin) heeft mishandeld.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik heb op 6 september 2016 [slachtoffer 1]’s arm op haar rug gedraaid en haar bij haar mond gepakt en geknepen in de wangen. Ik heb [slachtoffer 1]’s arm wel vaker op haar rug gedraaid. Ik gaf haar ook wel eens corrigerende tikken.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2016, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer PL0100-2017110929 d.d. 1 mei 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:

Toen ik in groep 7 van de basisschool zat begon mijn vader mij te slaan. Ik ben vanaf die periode door hem geslagen, op mijn gezicht of op mijn achterhoofd. Mijn vader draaide ook regelmatig mijn arm op mijn rug. Gisteren, 6 september 2016, pakte mijn vader mijn arm vast, draaide deze op mijn rug en pakte tegelijkertijd mijn kaak vast met zijn andere hand. Hij duwde mijn kaak omhoog en hij hield me zo vast tot hij was uitgepraat. Ik heb een gekneusde arm en in mijn mond een wondje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (aanvullend) d.d.13 september 2016, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik was 11 jaar oud toen de mishandelingen zijn begonnen. Toen ik in groep 8 zat was ik 12. Dat was in Hoogeveen. Op de basisschool had ik veel blauwe plekken op mijn armen en benen door mijn vader. Mijn vader sloeg één keer per maand, met zijn hand. In groep 8 draaide mijn vader mijn arm op mijn rug.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 6 september 2016 te Hoogeveen, meermalen, zijn kind, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2001), heeft mishandeld door de arm van die [slachtoffer 1] op haar rug te draaien en die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te slaan en (hard) in de wangen/mond van die [slachtoffer 1] te knijpen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de straf naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die zijn omschreven in het reclasseringsrapport d.d.
26 januari 2018.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - mocht verdachte veroordeeld worden voor enig feit - gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in haar rapport d.d. 26 januari 2018 zijn geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage d.d. 26 januari 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 april 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Kinderen behoren door hun hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. Gedurende een lange periode heeft verdachte zich echter schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn dochter.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 26 januari 2018, waaruit het volgende blijkt. Verdachte stond gedurende de pleegperiode - met tussenpozen van (samenwoon)relaties - alleen voor de zorg van zijn twee kinderen, terwijl hij fulltime werkte. De moeder van de kinderen was uit beeld en verdachte zag zich derhalve gesteld voor een zware taak. Te meer, omdat bij zijn dochter, naar onlangs is gebleken, sprake is van het foetaal alcohol spectrum stoornis. Intrinsiek kampte verdachte met traumatische ervaringen die hij had opgedaan in het leger en de terugkeer in de maatschappij, nadat hij lang onderworpen was geweest aan het strikte regime van het leger waarin voor hem duidelijk was wat van hem werd verwacht. Verdachte heeft gesteld dat hij, gelet op deze omstandigheden, moeite had met situaties van onmacht betreffende zijn kinderen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat mee laten wegen dat verdachte ter zitting er blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien, inhoudende dat hij de opvoedkundige grenzen heeft overschreden.
In het voordeel van verdachte acht de rechtbank het van belang dat hij, blijkens de justitiële documentatie, niet eerder voor dit soort feiten met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al het vorenstaande, in het onderhavige geval kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals ook door de verdediging is bepleit.
De rechtbank zal derhalve een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen en daaraan de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat het contact met zijn kinderen is hersteld en zich te willen inspannen om mee te werken aan de aan hem gestelde bijzondere voorwaarden. Met het opleggen van de voorwaardelijke taakstraf wordt beoogd de continuering van het bewustzijn bij verdachte dat zijn gedragingen onjuist waren. Tevens wordt daarmee beoogd hem ervan te weerhouden een nieuw strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op de door de Reclassering Nederland aangegeven datum, tijd en locatie dient te melden bij Reclassering Nederland. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde volgt de aanwijzingen van de reclassering op;
2. dat de veroordeelde verplicht is om zijn medewerking te verlenen aan een intaketraject teneinde behandelmogelijkheden vast te stellen en aan een daaruit voortvloeiend behandeltraject bij de GGZ Drenthe, AFPN of soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en
mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 mei 2018.
Mr. B.I. Klaassens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.