Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat de handelingen van verdachte bestonden uit het pinnen van geldbedragen. Niet is komen vast te staan dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan de oplichtingspraktijken zelf. Zijn handelingen betreffen uitsluitend handelingen achteraf: nadat de oplichtingen reeds hadden plaats gevonden.
Algemene overwegingen.Voorafgaand aan de bespreking van de afzonderlijke feiten overweegt de rechtbank in zijn algemeenheid ten aanzien van de ten laste gelegde feiten het volgende.
De tenlasteleggingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn gebaseerd op door de politie Eenheid Noord-Nederland uitgevoerd onderzoek onder de codenaam Clenet. Dit onderzoek is gestart op 16 september 2014.
Uit het onderzoek is gebleken dat deze term wordt gebruikt wanneer er geld op de rekening staat en er gepind kan gaan worden.
Overwegingen en bewijsmiddelen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Het bedrag van de aankoop moet overgeschreven worden op een bankpasnummer, dan wordt een factuur gemaakt, en via de mail verstuurd. En dan maakt die man/koper het bedrag of de aanbetaling over. Dan wordt het geld erop gestort en vervolgens moest het er afgehaald worden. [medeverdachte 3] regelde het rekeningnummer en het pasje. Hij had soms 2 of 3 passen. Vervolgens wordt er gebeld en dan krijgt degene die het geld van de rekening haalde er een paar honderd euro van.
[naam 10] had geld nodig hij heeft € 1500 gekregen voor zijn pas. Het oplichten noemden wij vissen. [medeverdachte 3] deed ook mee. Kijk, als [medeverdachte 3] een klant had en hij had een ABN AMRO bankpas nodig, dan belde hij wel op en vroeg hij mij om een bankpas.
Ik heb voor [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepind. Ongeveer 10 keer. Ik heb er geld voor gekregen.
Oogmerk tot het plegen van misdrijvenAls kan worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie dan is voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr daarnaast vereist dat de organisatie het oogmerk heeft om misdrijven te plegen. Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie.
Deelneming aan een organisatieDe rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts sprake kan zijn, indien verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf. Voor deelname is voldoende dat verdachte weet dat de organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of zijn gepleegd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven waarop de organisatie het oogmerk heeft daadwerkelijk zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een verdachte heeft deelgenomen aan misdrijven welke door andere deelnemers uit de organisatie zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Een persoon is dan ook reeds strafbaar vanwege zijn vastgestelde deelneming aan een criminele organisatie.
BeoordelingUit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de internetoplichting en het pinnen van gelden afkomstig van die internetoplichting door verdachte en zijn medeverdachten werden gepleegd in het kader van een georganiseerd verband waarbinnen verschillende personen in verschillende samenstellingen op verschillende tijden, verschillende rollen vervulden. Binnen de organisatie bestond een duidelijke structuur. Uit de telefoontaps en uit verklaringen van verdachten is gebleken dat er zeer veel onderling contact was en dat er veelvuldig contact was met derden, niet alleen per
telefoon, maar ook in persoon.
In de telefoongesprekken werd vaak gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik.
De drie leiders van de organisatie stuurden de zogenoemde ronselaars en cashers en bepaalde de verdeling van de opbrengst.
De rechtbank is van oordeel dat de internetoplichting en het pinnen van gelden afkomstig van die internetoplichting door verdachte en zijn medeverdachten werden gepleegd in het kader van een georganiseerd verband waarbinnen verschillende personen in verschillende samenstellingen op verschillende tijden verschillende rollen vervulden. Verdachte behoorde tot dit samenwerkingsverband en had de rol van casher. Hij was op afroep beschikbaar. De leiders van de organisatie belden verdachte op, op het moment dat het geld van de gedupeerden op de bankrekening van de money mule was gestort.
Verdachte werd opgehaald kreeg een bankpas met bijbehorende pincode en werd vervolgens rondgereden door anderen met als doel om bij verschillende banken en/of winkels geld te pinnen. Dit geld werd afgestaan aan de leiders van de organisatie en verdachte kreeg voor zijn inspanningen een financiële vergoeding. Verdachte wist dat het oogmerk van de organisatie was gelegen in het plegen van misdrijven. Met het pinnen heeft verdachte dit doel van de organisatie mede verwezenlijkt. Verdachte kan daarom worden aangemerkt als onderdeel van die organisatie. Dat niet is komen vast te staan dat hij een bijdrage heeft geleverd aan alle concrete oplichtingen of daarvan zelfs maar wetenschap heeft gehad, doet daaraan niet af. Verdachte is dan ook strafbaar vanwege zijn vastgestelde deelneming aan de criminele organisatie. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.