Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Tenlastelegging
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, is de officier van justitie van oordeel dat uit het dossier blijkt dat de rol van verdachte binnen deze organisatie niet alleen beperkt is gebleven tot het enkel deelnemen daaraan, maar dat verdachte tevens één van de leiders was van deze organisatie, welke organisatie zich op grote schaal bezig hield met internetoplichting.
Algemene overwegingen.
Uit het onderzoek is gebleken dat deze term wordt gebruikt wanneer er geld op de rekening staat en er gepind kan gaan worden.
Overwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de
Overwegingen en bewijsmiddelen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Het bedrag van de aankoop moet overgeschreven worden op een bankpasnummer, dan wordt een factuur gemaakt, en via de mail verstuurd. En dan maakt die man/koper het bedrag of de aanbetaling over. Dan wordt het geld erop gestort en vervolgens moest het er afgehaald worden. [medeverdachte 2] regelde het rekeningnummer en het pasje. Hij had soms 2 of 3 passen. Vervolgens wordt er gebeld en dan krijgt degene die het geld van de rekening haalde er een paar honderd euro van.
[naam 8] had geld nodig hij heeft € 1500 gekregen voor zijn pas. Het oplichten noemden wij vissen. [medeverdachte 2] deed ook mee. Kijk, als [medeverdachte 2] een klant had en hij had een ABN AMRO bankpas nodig, dan belde hij wel op en vroeg hij mij om een bankpas.
Ik heb voor [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] gepind. Ongeveer 10 keer. Ik heb er geld voor gekregen.
Oogmerk tot het plegen van misdrijvenAls kan worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie dan is voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr daarnaast vereist dat de organisatie het oogmerk heeft om misdrijven te plegen. Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie.
Deelneming aan een organisatieDe rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts sprake kan zijn, indien verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf. Voor deelname is voldoende dat verdachte weet dat de organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of zijn gepleegd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven waarop de organisatie het oogmerk heeft daadwerkelijk zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een verdachte heeft deelgenomen aan misdrijven welke door andere deelnemers uit de organisatie zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Een persoon is dan ook reeds strafbaar vanwege zijn vastgestelde deelneming aan een criminele organisatie.
BeoordelingUit de hierboven opgenomen bewijsmiddelen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de internetoplichting en het pinnen van gelden afkomstig van die internetoplichting door verdachte en zijn medeverdachten werden gepleegd in het kader van een georganiseerd verband waarbinnen verschillende personen in verschillende samenstellingen op verschillende tijden, verschillende rollen vervulden. Binnen de organisatie bestond een duidelijke structuur. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden naar het oordeel van de rechtbank allen telkens een leidinggevende en coördinerende rol.
De drie leiders van de organisatie stuurden de zogenoemde ronselaars en cashers aan . De drie leiders van de organisatie bepaalde bovendien de verdeling van de opbrengst. Verdachte gaf leiding aan en behoorde tot dit samenwerkingsverband en heeft een groot aandeel gehad in gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het tezamen en in vereniging met anderen plegen van internetoplichting. De rechtbank overweegt dat dit fluïde samenwerkingsverband een duidelijk hiërarchische structuur kende en dat de rol van verdachte daarin dusdanig bepalend was dat in het geval van verdachte gesproken kan worden van leidinggeven als bedoeld in artikel 140 lid 3 Sr.