ECLI:NL:RBNNE:2018:1827

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
18/830311-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met een mes, toepassing van jeugdstrafrecht en oplegging van jeugddetentie en GBM

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 27 augustus 2017 in Groningen het slachtoffer met een mes in het lichaam gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 450 dagen, waarvan 266 dagen voorwaardelijk, en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) voor de duur van 1 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychologische rapportages die wijzen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, en heeft geoordeeld dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer is van de poging tot doodslag. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen voor een totaalbedrag van € 10.234,85, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830311-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer] met een mes een of meermalen in het lichaam
heeft gestoken/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] met een mes een of meermalen in het lichaam
heeft gestoken/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Groningen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes een of meermalen in
het lichaam te steken/raken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte voor het primair ten laste gelegde kan worden veroordeeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 augustus 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers 2017228091 en 2017228066, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 augustus 2017, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 augustus 2017, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen;
5. de afzonderlijk opgemaakte letselrapportage, d.d. 30 oktober 2017, inhoudende de bevindingen van mw. drs. [naam] .
De rechtbank overweegt ten aanzien van het opzet van verdachte het volgende.
Uit de opgemaakte letselrapportage in onderling verband bezien met de overige bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever meermalen met een mes heeft gestoken en hem daarbij onder meer in het bovenlijf, te weten in de linkerflank ter hoogte van de long en in de bil richting de endeldarm heeft geraakt. Hierdoor heeft aangever diepe wonden opgelopen en een klaplong gekregen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -in dit geval de dood- is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het handelen van verdachte bestaande onder meer uit het steken in de linkerflank van het bovenlichaam van aangever roept de aanmerkelijke kans in het leven dat aangever daardoor komt te overlijden, omdat zich in dat gebied vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat door het steken door verdachte diepe wonden zijn ontstaan, waaruit de rechtbank afleidt dat met kracht moet zijn gestoken. Dit is een algemene ervaringsregel, zodat een ieder -en dus ook verdachte- wetenschap heeft van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Bovendien kunnen de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 augustus 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes meermalen in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde - met toepassing van het strafrecht voor minderjarigen - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 450 dagen, waarvan 266 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, alsmede tot een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige oftewel een gedragsbeïnvloedende maatregel (nader te noemen: GBM) voor de duur van 1 jaar, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder elektronisch toezicht voor de duur van 6 maanden. Tevens heeft zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de GBM gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdediging zich kan vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf, met uitzondering van de duur van de elektronische controle. De raadsman heeft bepleit de duur van die voorwaarde met twee maanden te verkorten, aangezien verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds twee maanden een enkelband heeft gedragen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Onder invloed van cannabis en een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft hij het slachtoffer, een bekende van hem, aan het einde van een stapavond na onenigheid op de openbare weg meermalen met een mes in het lichaam gestoken. Verdachte heeft door zijn handelen op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem veel pijn toegebracht. Daarnaast heeft de gebeurtenis grote psychische gevolgen teweeggebracht, die ook nu nog -mede door de littekens op zijn lichaam- voortduren. Een strafbaar feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde en vergroot gevoelens van onveiligheid.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsfeiten.
Uit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis, alcohol- en cannabismisbruik, en een zwakbegaafd performaal vermogen. Onderliggend is sprake van een hechtingsstoornis. In het verlengde van de normoverschrijdende gedragsstoornis is een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis aanwezig met antisociale en narcistische trekken. Deze gebrekkige ontwikkeling was ten tijde van het gepleegde strafbare feit ook aanwezig en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Geadviseerd wordt het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidivegevaar wordt zonder (intensieve) behandeling hoog ingeschat. De psycholoog geeft aan dat er voldoende argumenten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo is sprake van beperkte handelingsvaardigheden en is de verwachting dat verdachte baat heeft bij een pedagogische aanpak gericht op continuering van scholing en gezins-systeemherstel. Er is weliswaar sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, maar niet van psychopathie en er zijn nog voldoende pedagogisch ondersteunende ontwikkelingsmogelijkheden. De psycholoog adviseert de oplegging van een GBM, waarbij behandelinterventies op verschillende leefgebieden kunnen worden ingezet. Aangegeven wordt dat sprake is van een complexe en lastig te behandelen combinatieproblematiek en dat een aanzienlijke stok achter de deur nodig is. De GBM biedt de mogelijkheid om verdachte drie keer voor een time-out vast te zetten. In een voorwaardelijk strafkader is voortzetting van de behandeling veel minder gewaarborgd op het moment dat verdachte de voorwaarden overtreedt en het toezicht wordt teruggemeld.
In het meest recente reclasseringsrapport wordt het advies van de psycholoog onderschreven om onder toepassing van het jeugdstrafrecht een GBM voor de duur van 1 jaar op te leggen. Hierbij zijn door de reclassering diverse voorwaarden geformuleerd, te weten meewerken aan begeleid wonen, het volgen van een forensisch psychiatrische behandeling, ambulante begeleiding, elektronische controle door een enkelband voor een totale duur van 6 maanden, het vinden en behouden van een dagbesteding, een alcohol- en drugsverbod met urinecontroles, een contactverbod met het slachtoffer en het meewerken aan de maatregel toezicht door Reclassering Nederland. De reclassering adviseert daarnaast de oplegging van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf met een proeftijd van ten minste 2 jaren met oplegging van diverse bijzondere voorwaarden die grotendeels overeenkomen met de voorwaarden die aan de GBM zouden moeten worden verbonden.
Ook bevindt zich in het dossier een schrijven van Jeugdbescherming Overijssel waarin wordt aangegeven dat een GBM voor de duur van 1 jaar haalbaar, wenselijk en werkbaar is onder de voorwaarden die in het reclasseringsrapport staan vermeld, en dat het daarnaast wenselijk is een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de maatregel Toezicht als bijzondere voorwaarde voor de duur van de proeftijd en uit te voeren door Reclassering Nederland.
De rechtbank zal in overeenstemming met voormelde rapportages, de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de raadsman, ten aanzien van verdachte die ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit 19 jaar oud was, het adolescentenstrafrecht toepassen. Daarvoor vindt de rechtbank grond in de persoonlijkheid van de verdachte, zoals deze in de rapportages is omschreven en zoals deze ter terechtzitting is gebleken en in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het begane misdrijf en de daaraan voorafgegane veroordelingen aanleiding geven tot de oplegging van de GBM en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een GBM en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat het ter voorkoming van recidive van groot belang is dat verdachte, nu hij nog adolescent is, binnen een strak kader de benodigde behandeling en begeleiding krijgt. Aan de GBM, die de rechtbank zal opleggen voor de duur van 1 jaar, zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Anders dan de officier heeft gevorderd, zal de rechtbank de duur van de elektronische controle beperken tot 4 maanden, nu verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds 2 maanden elektronische controle heeft ondergaan.
De rechtbank zal bevelen dat programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van verdachte is.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat in de over verdachte opgemaakte rapportages wordt gesproken over een hoog recidivegevaar bij het uitblijven van een behandeling. Daarnaast volgt uit het reclasseringsrapport dat verdachte de grenzen van hem opgelegde voorwaarden, waaronder het hem opgelegde contactverbod met het slachtoffer, ook onlangs heeft opgezocht. De rechtbank acht het van groot belang dat het programma, waarmee reeds een aanvang is genomen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zonder onderbrekingen wordt gecontinueerd.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat daarnaast de oplegging van een vrijheidsstraf passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met de oplegging van bovenstaande maatregel. De rechtbank zal derhalve overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, om de ernst van het feit te benadrukken en als stok achter de deur na afloop van de GBM, ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, te weten een jeugddetentie voor de duur van 450 dagen, waarvan 266 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het onvoorwaardelijke gedeelte is daarbij gelijk aan het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke gedeelte zal de rechtbank een meldplicht bij Reclassering Nederland verbinden. Voor het op dit moment al stellen van andere bijzondere voorwaarden aan deze voorwaardelijke veroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Mocht bij het naderen van het einde van de GBM blijken dat het gedrag van verdachte voortzetting van de intensieve behandeling en begeleiding nodig maakt, kan op dat moment verlenging van de GBM dan wel wijziging van de bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke jeugddetentie worden gevorderd.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen zakmes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het strafbare feit met behulp van dit mes is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen schoeisel, te weten een paar witte sneakers, moet worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank zal geen beslissing nemen ten aanzien van de inbeslaggenomen kleding, te weten een shirt, een vest en een broek, aangezien verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven afstand van deze goederen te doen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.234,85 ter vergoeding van materiële schade en € 9.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist en zich niet verzet tegen toewijzing van de betreffende vordering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 450 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
266 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde zich na het onherroepelijk worden van de uitspraak op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland op het adres Dobbe 70-74, 8032 JX te Zwolle en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
Draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte verder tot:

een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 jaar.

Deze maatregel bestaat uit:
1. het meewerken aan het begeleid wonen binnen de JP van den Bent Stichting of een soortgelijke en op termijn binnen het RIBW te Zwolle of een soortgelijke instelling;
2. het meewerken aan een forensisch psychiatrische behandeling door Transfore/Domence (kliniek De Tender) te Zwolle of een soortgelijke instelling;
3. het meewerken aan de ambulante begeleiding door Humanitas/Homerun, of een soortgelijke instelling;
4. het meewerken aan Elektronische Controle (enkelband) voor de duur van 4 maanden, uit te voeren en te begeleiden door Reclassering Nederland;
5. het meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding;
6. het verbod alcohol en drugs te gebruiken, zolang Reclassering Nederland dit nodig acht;
7. het meewerken aan urinecontroles op middelengebruik, zolang Reclassering Nederland dit nodig acht;
8. het verbod op enige wijze -direct of indirect- contact te (laten) leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats];
9. het meewerken aan het toezicht door Reclassering Nederland.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging heeft meegewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 jaar.
Beveelt dat het programma van de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes.

Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven schoeisel, te weten een paar witte sneakers.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
10.234,85(zegge: tienduizend tweehonderdvierendertig euro en vijfentachtig cent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 10.234,85 (zegge: tienduizend tweehonderdvierendertig euro en vijfentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 86 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.234,85 aan materiële schade en € 9.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd dat indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.
Mr. Jongsma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.