ECLI:NL:RBNNE:2018:1795

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
18/830245-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in verkrachtingszaak

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Groningen, onder parketnummer 18/830245-17. De verdachte, geboren in 1982, was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Arnold. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte zou hebben verricht tegen de aangeefster op 14 juni 2016 in Hoogezand, waarbij geweld en bedreiging met geweld aan de orde waren.

Tijdens de zitting op 25 april 2018 werd het bewijs besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat de aangifte onvoldoende steun vond in de getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat, voor zover er al iets gebeurd was, dit met wederzijdse instemming had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verklaring van de aangeefster vond onvoldoende steun in andere bewijsmaterialen, en de rechtbank wees op de noodzaak van meerdere bronnen voor een bewezenverklaring.

De rechtbank verklaarde de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet bewezen was. De kosten werden door de rechtbank aan beide partijen opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan door de rechters P.H.M. Smeets, M. Haisma en M.S. van den Berg, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830245-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Arnold, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2016 te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer]
en/of
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het trachten te brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
immers heeft hij, verdachte:
- de onderbroek van die [slachtoffer] kapot getrokken en/of
- de benen van die [slachtoffer] gespreid en/of
- zijn penis richting de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zijn hand(en) op de mond van die [slachtoffer] gelegd, toen die [slachtoffer] om hulp begon te
roepen en/of
- is hij, verdachte, doorgegaan met het plegen van voornoemde handeling(en), terwijl die
[slachtoffer] zei dat ze niet wilde en/of schoppende beweging(en) richting hem, verdachte,
maakte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie vindt de aangifte weliswaar enige ondersteuning in de getuigenverklaringen, maar de officier van justitie heeft niet de overtuiging dat het niet anders, zoals verdachte heeft verklaard, kan zijn gegaan. Daarbij heeft hij onder meer gewezen op onduidelijkheden ten aanzien van het tijdstip waarop de verweten gedragingen zouden zijn gebeurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat voor zover er al iets tussen verdachte en aangeefster zou zijn gebeurd, dit met beider instemming en op initiatief van aangeefster heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens art. 342 lid 2 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/%20id2cf10bf7eacc9f8ff6cf73fa11cf5c61) van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster op onderdelen bevestiging in de verklaring van verdachte, waarbij echter van belang is dat in verdachtes lezing van de gebeurtenissen juist de vrijwilligheid van de seksuele toenadering wordt benadrukt. In de verklaring van verdachte kan derhalve onvoldoende steun worden gevonden voor de door aangeefster geschetste gang van zaken. Datzelfde geldt voor de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], nu zij ten aanzien van de feiten voornamelijk hebben verklaard over wat zij van aangeefster hebben gehoord. Hierdoor is de informatie uit één en dezelfde bron afkomstig en ondersteunen die verklaringen om die reden de aangifte onvoldoende.
Nu de inhoud van de verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen en dient verdachte te worden vrijgesproken.
Benadeelde partij
[slachtoffer], aangeefster, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 26,56 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.