ECLI:NL:RBNNE:2018:1794

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
18/830049-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een ISD-maatregel aan een verdachte wegens winkeldiefstal met recidive

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in PI Overijssel, werd ervan beschuldigd op 15 maart 2018 in een supermarkt in Groningen diverse goederen, waaronder een aansteker, snoep, shampoo, vaseline, deodorant, een smoothie en fruitdrank, te hebben weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de goederen in haar tas had gestopt en de kassa voorbij was gelopen zonder te betalen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was, omdat deze niet werd ondersteund door camerabeelden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar. De officier van justitie had deze maatregel geëist, waarbij rekening werd gehouden met de recidive van de verdachte, die eerder al twee keer een ISD-maatregel had opgelegd gekregen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de problematiek van de verdachte, waaronder verslavingsproblematiek, meegewogen. De rechtbank heeft ook de aanbevelingen van de reclassering in acht genomen, die een onvoorwaardelijke ISD-maatregel adviseerde om de verdachte te resocialiseren.

De rechtbank heeft bepaald dat er na negen maanden een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel zal plaatsvinden, om de voortgang van de resocialisatie te monitoren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830049-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Overijssel, PIV Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 15 maart 2018, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een supermarkt
aan de [straatnaam] heeft weggenomen een aansteker en/of snoep
en/of shampoo en/of vaseline en/of deodorant en/of een smoothie en/of
fruitdrank, in elk geval een hoeveelheid winkelgoederen, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
subsidiair
zij op of omstreeks 15 maart 2018, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, opzettelijk een aansteker en/of snoep en/of shampoo en/of vaseline
en/of deodorant en/of een smoothie en/of fruitdrank, in elk geval een
hoeveelheid winkelgoederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke goederen verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende
had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemde
goederen te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus die
goederen anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 20 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018062721 d.d. 15 maart 2018 inhoudende een proces-verbaal van aangifte van
[medewerker 1] namens [slachtoffer] :
[medewerker 2] heeft gezien dat mevrouw de tas vol laadt met spullen en een gesloten kassa passeert zonder de producten ter betaling aan te bieden.
Bijlage goederen: Aansteker, snoep, shampoo, smoothie, vaseline, deodorant, fruitdrank
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 2] :
Ik werk in de [slachtoffer] , gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. Op 15 maart 2018 zag ik de vrouw in de winkel rondlopen. Ik zag dat verdachte een aantal drogmetica producten in haar tas deed. Ik liep de kassa voorbij om haar later op te vangen. Zij stond achter mij. Ik zei tegen haar: "Wil je er langs?" Ik hoorde haar zeggen dat zij er langs wilde en zag dat ze de poort voorbij liep. Ik vroeg daarna of ik in haar tas mocht kijken. Ze zei dat ze de producten ergens anders had gekocht. Ik keek in haar tas en zag dat het allerlei [slachtoffer] producten waren. Ik vroeg aan haar of zij een bon had van de producten in haar tas. Daar had zij geen antwoord op. Ze zei dat ze nog wilde afrekenen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 29 en 30 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Door aangeefster [medewerker 1] werden de camerabeelden overhandigd. Op de beelden is het volgende te zien
Camera 8. 15-03-2018
Een vrouw loopt in een gangpad van de winkel. Te zien is dat ze iets uit de stelling pakt en het lijkt of ze iets in een van de tassen stopt. Hierna loopt ze wat door het gangpad en ze belt of ze doet alsof ze belt.
Camera 4.
Te zien is dat een medewerker van de winkel richting de kassa's loopt. Te zien is dat de hierboven omschreven vrouw enkele meters achter hem aan loopt. Ze belt of ze doet alsof ze belt. De medewerker loopt langs de zogenaamde counterbalie. De vrouw loopt achter hem aan, stopt even en loopt dan verder.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb goederen waaronder yoghurt, zeep, brood en dergelijke uit de schappen gepakt en deze in mijn eigen tas gestopt.
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Door de goederen in de winkel in haar eigen tas te stoppen en vervolgens de kassa voorbij te lopen, heeft verdachte de goederen weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen. De verklaring van verdachte dat zij geroepen werd door een winkelmedewerker die haar verzocht mee te lopen voorbij de kassa acht de rechtbank niet aannemelijk, nu deze verklaring geen steun vindt in de beschrijving van de camerabeelden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 15 maart 2018 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt aan de [straatnaam] heeft weggenomen een aansteker, snoep, shampoo, vaseline, deodorant, een smoothie en fruitdrank, toebehorende aan [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar. De officier van justitie verzet zich niet tegen een tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel na negen maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat indien de officier van justitie wordt gevolgd in zijn eis, dit zal leiden tot de oplegging van een derde ISD-maatregel, hetgeen bijzonder is. De reclassering kiest ditmaal voor een andere benadering voor de uitvoering van de ISD-maatregel, namelijk het vanuit detentie resocialiseren en begeleid wonen. De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van 1,5 jaar onder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder verzoekt de raadsman te bepalen dat zes maanden na aanvang van de ISD-maatregel een tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel plaatsvindt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en/of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Zij heeft hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van het winkelbedrijf. Winkeldiefstal brengt voor de winkelier overlast mee en veroorzaakt schade.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 april 2018, dat 27 pagina’s telt, blijkt dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake winkeldiefstallen en dat aan haar tweemaal een ISD-maatregel is opgelegd.
In haar advies van 18 april 2018 heeft de reclassering meegedeeld dat verdachte kampt met ernstige langdurige verslavingsproblematiek. Volgens de reclassering is het onmogelijk gebleken om te komen tot recidivevermindering ondanks een ogenschijnlijk passend traject gericht op wonen met begeleiding, ambulante behandeling, inkomensbeheer en dagbesteding. Daarbij heeft er een klinische interventie plaatsgevonden in de vorm van een drie maanden durende opname in het IMC. Nadat verdachtes recidiverisico ook na ontslag uit het IMC onverminderd hoog bleek en er daarnaast opnieuw sprake was van ernstige (schrijnende) teloorgang, zag de reclassering geen andere mogelijkheid dan te komen tot een (tweede) ISD-advies. In het afgelopen jaar heeft de reclassering intensief samengewerkt met verdachte en ervaren dat zij een grote wens heeft om haar leven een andere wending te geven. De reclassering ziet hiertoe ook mogelijkheden. Wat betreft de invulling van de maatregel zal volgens de reclassering niet ingezet moeten worden op een klinisch traject. Het huidige programma van de intramurale fase van de ISD in de PI Zwolle biedt mogelijkheden om alvast vanuit detentie te resocialiseren. Naast een behandelaanbod, wordt ook dagbesteding geboden, zijn er verlofmogelijkheden en kan er georiënteerd worden op beschermd wonen. De reclassering adviseert gelet op het vorenstaande om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar. Gezien de problematiek van verdachte is dit volgens de reclassering de enige overgebleven strafrechtelijke modaliteit waarin de benodigde justitiële druk gegenereerd kan worden om te komen tot noodzakelijke gedragsverandering. Ter zitting heeft getuige-deskundige mevrouw [naam], reclasseringsmedewerkster, verklaard dat de reclassering in dit geval ter bewaking van de voortgang van het beoogde traject meerwaarde ziet in een tussentijdse beoordeling na negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het reclasseringsrapport en de eerdere veroordelingen moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, terwijl de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers is de officier van justitie ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel. Aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dus voldaan. De rechtbank acht gelet hierop oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
Aangezien het vorenstaande betekent dat aan verdachte voor de derde maal een ISD-maatregel zal worden opgelegd en de reclassering een specifieke uitvoering gericht op resocialiseren beoogt, acht de rechtbank het van belang dat voldoende tijd wordt genomen de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal derhalve, anders dan de raadsman heeft bepleit, de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. Ook zal de rechtbank om die reden geen gebruik maken van haar bevoegdheid om bij het bepalen van de duur van de ISD-maatregel rekening te houden met de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op het verzoek daartoe van de raadsman en hetgeen hierover door de officier van justitie en de getuige-deskundige [naam] ter zitting naar voren is gebracht, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat na negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel plaatsvindt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38s, 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient plaats te vinden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.