ECLI:NL:RBNNE:2018:164

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
18/043212-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en behandeling

Op 22 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste twee tenlasteleggingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet om het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de keel van het slachtoffer had dichtgeknepen, maar dat dit niet met voldoende kracht en langdurigheid was gebeurd om opzet op de dood of zwaar letsel aan te nemen. De rechtbank achtte de mishandeling van de levensgezel wel bewezen, waarbij de verdachte haar bij de keel had gegrepen en kracht had uitgeoefend.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte verplicht tot ambulante behandeling voor agressiebeheersing en omgang met relatieproblemen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en het feit dat de mishandeling in het bijzijn van kinderen plaatsvond. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat de rechtbank in haar oordeel meebracht. De vordering van de officier van justitie om een taakstraf op te leggen werd afgewezen, omdat de rechtbank minder feiten bewezen achtte dan door de officier was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/043212-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.B. Rietberg, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na meerdere wijzigingen tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] , zijnde zijn, verdachtes,
(toenmalige) levensgezel, opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet [slachtoffer 1] (met beide handen) bij de keel heeft gegrepen en/of (langdurig) kracht op de halsstreek heeft uitgeoefend en/of (met kracht) de keel van [slachtoffer 1]
(langdurig) heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] , zijnde zijn, verdachtes,
(toenmalige) levensgezel, opzettelijk zwaar lichamelijk letsle toe te brengen,
met dat opzet [slachtoffer 1] (met beide handen) bij de keel heeft gegrepen en/of (langdurig) kracht op de halsstreek heeft uitgeoefend en/of (met kracht) de keel van [slachtoffer 1]
(langdurig) heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Groningen een persoon genaamd [slachtoffer 1] , zijnde zijn, verdachtes, (toenmalige) levensgezel, heeft mishandeld, door [slachtoffer 1] (met beide handen) bij de keel te grijpen en/of (langdurig) kracht op de halsstreek van [slachtoffer 1] uit te oefenen en/of (met kracht) de keel van [slachtoffer 1] (langdurig) dicht te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Groningen een persoon genaamd [slachtoffer 1] , zijnde zijn, verdachtes, (toenmalige) levensgezel, heeft mishandeld door [slachtoffer 1] in het gezicht te bijten;
3.
hij op of omstreeks 23 februari 2017 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Zij heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden aangenomen dat verdachte het opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is er slechts één bewijsmiddel, namelijk de verklaring van verdachte. Er is geen aangifte gedaan van bijten. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde gevorderd op grond van de inhoud van het dossier.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er voor de poging tot doodslag, de poging tot zware mishandeling alsmede de mishandeling geen sprake was van opzet. Voorts kan ten aanzien van de poging tot doodslag niet worden vastgesteld dat er sprake was van een begin van uitvoering waarmee de mogelijkheid wordt open gelaten dat verdachte niet het voornemen had het slachtoffer van het leven te beroven.
Het slachtoffer heeft van het onder 2 ten laste gelegde bijtincident geen aangifte gedaan en met alleen de eigen verklaring van verdachte is er onvoldoende bewijs voor dit feit.
Verdachte heeft de mishandeling van [slachtoffer 2] stellig ontkend. Hij heeft slechts zijn hand in de richting van [slachtoffer 2] uitgestoken, waarbij hij hem wellicht op de schouder kan hebben geraakt. Voor zover verdachte weet is [slachtoffer 2] niet gewond geraakt en heeft hij geen pijn ondervonden. De raadsvrouw heeft op grond hiervan vrijspraak bepleit.
De raadsvrouw heeft, mocht de rechtbank tot een bewezen verklaring komen van de poging tot doodslag, subsidiair ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging, een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces. Verdachte voelde zich bedreigd door aangeefster en wilde zich verdedigen. Door de emoties had hij zich niet meer in de hand waardoor er een zodanige gemoedstoestand ontstond dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer(exces).
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, zodat verdachte van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De ten laste gelegde poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling kunnen niet worden bewezen aangezien niet blijkt van opzet om het slachtoffer van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt dat verdachte heeft aangegeven de keel van het slachtoffer te hebben dichtgeknepen maar dat niet blijkt dat dit met zodanige kracht en zodanig langdurig is geweest dat daaruit het opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank stelt vast dat voor dit feit slechts de verklaring van verdachte aanwezig is en dat levert onvoldoende wettig bewijs op om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De verklaringen van aangever en zijn moeder komen niet overeen ten aanzien van dit incident. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij een afwerende slaande beweging heeft gemaakt, die vervolgens niet overeenkomt met de door aangever beschreven vuistslag. De rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat verdachte met opzet heeft geslagen.
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 januari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 23 februari 2017, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier met nummer [nummer] d.d. 16 maart 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. foto's van het letsel van aangeefster [slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier.
Met betrekking tot het beroep op noodweer dan wel noodweerexces overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat voorafgaand aan het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer geen sprake meer was van een noodweersituatie waarbij verdachte zich moest verdedigen tegen een aanval. Er was namelijk op dat moment geen sprake meer van slaan of dreigen met slaan door het slachtoffer. De laptopadapter - waar het slachtoffer eerder mee had gedreigd te slaan - was al weggegooid. Verdachte heeft ook verklaard dat hij boos werd en daarom in de keel van het slachtoffer heeft geknepen. Het beroep op noodweer en noodweerexces wordt daarom verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1 (meer subsidiair)
hij op 23 februari 2017 te Groningen, een persoon genaamd [slachtoffer 1] , zijnde zijn, verdachtes, toenmalige levensgezel, heeft mishandeld, door [slachtoffer 1] bij de keel te grijpen en kracht op de halsstreek van [slachtoffer 1] uit te oefenen en de keel van [slachtoffer 1] dicht te knijpen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 meer subsidiair mishandeling begaan tegen zijn levensgezel
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren. Aan die voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij de AFPN of een soortgelijke instelling te worden gekoppeld, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, mocht de rechtbank toch tot een veroordeling van één of meer feiten komen, gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf, waaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden van meldplicht en behandelverplichting gekoppeld kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn toenmalige levensgezel. Hij heeft haar daarbij bij de keel vastgepakt en de keel dichtgeknepen. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en haar daarmee ook emotionele schade toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat deze mishandeling in het bijzijn van hun (stief)kinderen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Reclassering Nederland van 3 januari 2018. Hieruit blijkt dat bij verdachte een patroon van huiselijk geweld zichtbaar is nu dit in twee verschillende partnerrelaties heeft gespeeld. Verdachte heeft bij de reclassering erkend dat hij het moeilijk vindt om in alle situaties zijn emoties te reguleren en dat dit binnen relaties vaker tot problemen heeft geleid. In dit geval heeft onmacht over financiële problemen en de zorg voor de drie inwonende kinderen tot ruzies geleid. Verdachte staat open voor heraanmelding bij de AFPN. Hij heeft goede ervaringen en stelt dat er kennelijk nog meer nodig is om dergelijke situaties te voorkomen.
De reclassering adviseert een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Verdachte kan zich vinden in dit advies en stemt ermee in.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd opleggen met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal niet - zoals door de officier van justitie is geëist - daarnaast nog een taakstraf opleggen omdat zij minder feiten bewezen heeft verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte
1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder
1 meer subsidiairten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen die worden gegeven.
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaar zal laten behandelen voor agressiebeheersing en omgaan met relatieproblemen bij de AFPN of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Jongsma, voorzitter, A.F. Gerding en L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2018.
Mr. Jongsma is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.