ECLI:NL:RBNNE:2018:1618

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
C/17/160363 / KG ZA 18-61
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid en verjaring van een geldlening in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde. Eiseres, handelend in agrarisch onroerend goed, heeft in 2008 een geldlening verstrekt aan gedaagde, die in de notariële akte van levering van een woning is vastgelegd. Gedaagde heeft in 2018 executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van eiseres, wat eiseres probeert te laten schorsen. Eiseres stelt dat de vordering van gedaagde is verjaard, omdat de geldlening uiterlijk op 1 juli 2009 opeisbaar was en de verjaringstermijn van vijf jaar inmiddels is verstreken. Gedaagde betwist dit en stelt dat de vordering niet opeisbaar was en dat de verjaring is gestuit door erkenning van de schuld door eiseres op verschillende momenten. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie van de geldlening. De vorderingen van eiseres worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/160363 / KG ZA 18-61
Vonnis in kort geding van 2 mei 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. R. de Vries te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1],
gedaagde,
advocaat mr. J.G.H. Meijerink te Drachten.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties en de producties van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling d.d. 18 april 2018, waarbij beide advocaten het standpunt van hun cliënt(e) hebben toegelicht aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is handelaar in agrarisch onroerend goed en vee.
2.2.
[eiseres] heeft in 2008 meerdere zaken gedaan met [gedaagde]. Onder meer heeft [eiseres] de boerderij van [gedaagde] in [woonplaats 2] gekocht en een woning aan de [adres] te [woonplaats 1] aan [gedaagde] verkocht, welke woning op 18 december 2008 door [gedaagde] aan [eiseres] terug verkocht en geleverd is. In de akte van levering is vermeld dat [eiseres] van de koopsom van € 425.000,- een bedrag van € 200.000,- heeft voldaan door storting op de derdengeld rekening van de notaris en dat het restant van € 225.000,- is verrekend door middel van een omzetting in een schuld wegens geldlening. Artikel 9 van de notariële akte luidt:
De comparanten, handelend als gemeld, verklaarden tenslotte dat zoals hiervoor vermeld, een gedeelte van gemelde koopprijs, zijnde een bedrag van TWEE HONDERD VIJF EN TWINTIG DUIZEND EURO (€ 225.000,00) door de koper
(voorzieningenrechter: [eiseres])wordt schuldig gebleven onder de titel van geldlening, op na te melden voorwaarden:
1. Over de hoofdsom, of het restant daarvan, dient een rente te worden voldaan van zes procent (6%) per jaar, te voldoen in één termijn bij de algehele aflossing van de hoofdsom.
2. De hoofdsom is te allen geheel of gedeeltelijk opeisbaar, mits de schuldeiser aan de schuldenaar tenminste een maand tevoren opzegging doet, welke opzegging echter niet eerder kan geschieden dan een maand voor acht en twintig februari tweeduizend negen.
3. De hoofdsom is te allen tijde aflosbaar, mits de schuldenaar aan de schuldeiser tenminste één maand tevoren opzegging doet, doch dient te worden afgelost op uiterlijk één juli tweeduizend negen.
4. De hoofdsom zal echter met al het verdere verschuldigde terstond opeisbaar zijn, zonder dat enige opzegging aanmaning of ingebrekestelling is vereist:
wanneer de overeengekomen rente en/of aflossingen niet op de vervaldagen worden voldaan, bij faillissement van de schuldenaar, bij zijn aanvrage om surséance van betaling of ingeval executoriaal beslag wordt gelegd ten laste van de schuldenaar.
5. De hoofdsom met het verder verschuldigde is eveneens terstond opeisbaar bij verkoop en eigendomsoverdracht (economische eigendomsoverdracht daaronder begrepen) van het verkochte ([adres] te [woonplaats 1]).
6 Alle betalingen dienen te geschieden op een door de schuldeiser aan te geven wijze in wettige betaalmiddelen, zonder enige korting of compensatie.
7. De schuldenaar is verplicht tot voldoening der kosten van de opzegging en van alle andere kosten door de schuldeiser te maken c.q. gemaakt tot uitoefening van zijn rechten.
2.3.
In 2009 hebben partijen opnieuw een koopovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] gesloten, welke overeenkomst door [eiseres] bij brief van 21 april 2011 is ontbonden omdat [gedaagde] de financiering niet rond kon krijgen. De tussen partijen geldende gebruiksovereenkomst met betrekking tot de woning is toen omgezet in een huurovereenkomst, op grond waarvan [gedaagde] de woning van [eiseres] huurt tegen betaling van een huurprijs van € 1.300,- per maand. [gedaagde] heeft deze huur niet steeds kunnen voldoen.
2.4.
In 2017 hebben partijen opnieuw onderhandeld over aankoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] door [gedaagde].
2.5.
Op verzoek van [gedaagde] is de notariële akte van levering verleden op 18 december 2008, met daarin opgenomen de overeenkomst van geldlening, op 12 februari 2018 voor eerste grosse uitgegeven door mr. A. Slagman, notaris gevestigd te Leeuwarden. [gedaagde] heeft vervolgens ten laste van [eiseres] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Coöperatieve Rabobank U.A. Dit beslag heeft geen doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. alle door [gedaagde] op grond van de grosse van 12 februari 2018 van de notariële akte verleden op 18 december 2008 gelegde executoriale (derden)beslagen primair met onmiddellijke ingang op te heffen, dan wel subsidiair, te schorsen totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel meer subsidiair voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn te schorsen;
ii. te bepalen dat [gedaagde] verdere executiemaatregelen op grond van de grosse van 12 februari 2018 van de notariële akte verleden op 18 december 2008 dient na te laten en eventuele lopende executies dient te staken, zulks op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft in de nakoming om aan dit bevel te voldoen;
iii. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de gevraagde voorziening.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.2.
[eiseres] heeft zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling primair op het standpunt gesteld dat [gedaagde] geen vordering meer op haar heeft, nu deze door verrekening teniet is gegaan. De voorzieningenrechter zal aan deze stelling van [eiseres] voorbijgaan. Dat [eiseres] allerhande schuldeisers van [gedaagde] zou hebben voldaan, en dat een en ander er in heeft geresulteerd dat de vordering van [gedaagde] teniet is gegaan, heeft zij onvoldoende toegelicht. Evenmin kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met de bedragen genoemd in de addenda bij de koopovereenkomsten, de afwezigheid van een aanmaning van [gedaagde] omtrent de vordering of het feit dat [gedaagde] de huur voor de woning (voor zover mogelijk) heeft voldaan zonder zich op verrekening te beroepen, worden aangetoond dat [gedaagde] geen vordering meer op [eiseres] heeft.
4.3.
Subsidiair beroept [eiseres] zich op verjaring van de vordering van [gedaagde]. [eiseres] stelt dat op grond van artikel 9 lid 3 van de notariële akte de geldlening uiterlijk 1 juli 2009 diende te worden afgelost. Uit artikel 9 lid 4 volgt, aldus [eiseres], dat de geldlening terstond opeisbaar zal zijn wanneer de overeengekomen rente en/of aflossingen niet op de vervaldagen worden voldaan. De lening is daarmee reeds per 1 juli 2009 volledig opeisbaar, en nu voor de vordering uit deze overeenkomst een verjaringstermijn ex artikel 3:307 lid 1 BW van vijf jaar geldt, is de vordering van [gedaagde] per 2 juli 2014 verjaard. Niet is volgens [eiseres] door [gedaagde] bewezen dat de vordering is gestuit door een daad van erkenning, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. Aangezien de vordering waarvoor beslag is gelegd is verjaard, is het executoriale beslag daarmee ten onrechte gelegd, aldus [eiseres].
4.4.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zijn vordering op 1 juli 2009 opeisbaar was. [gedaagde] verwijst daartoe naar artikel 9 lid 2 van de notariële akte over het opeisen van de geldlening na opzegging. Daarnaast voert hij aan dat - omdat het tijdstip van de levering van de woning aan [gedaagde] opschoof - de eis om per 1 juli 2009 af te lossen is losgelaten.
4.5.
Voorts voert [gedaagde] aan dat - indien de vordering als sinds 1 juli 2009 opeisbaar zou zijn - de verjaring daarvan is gestuit. Volgens [gedaagde] is het altijd de bedoeling van [gedaagde] en [eiseres] geweest dat de geldlening verrekend zou worden met het restant van de koopsom die [gedaagde] aan [eiseres] zou betalen voor de koop van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1]. [eiseres] heeft de vordering meermalen erkend: in december 2009 wilde [eiseres] een betaling door haar namens [gedaagde] gedaan aan Van Dam (ondanks de betwisting van [gedaagde] dit bedrag aan Van Dam verschuldigd te zijn) verrekenen met de geldlening, in april 2011 wilde [eiseres] haar aanspraak op een contractuele boete van € 125.000,- verrekenen met de geldlening en in april/mei 2012, toen [gedaagde] problemen had met betaling van de huur, heeft [eiseres] aangegeven dat de huur verrekend mocht worden met de geldlening. Een en ander is op verschillende momenten door de heer [eiseres] bevestigd aan [gedaagde], zijn echtgenote en aan de boekhouder van [gedaagde], de heer [naam boekhouder]. Ook in een gesprek op 14 november 2014 tussen [eiseres], [gedaagde], de echtgenote van [gedaagde] en de heer [naam boekhouder] heeft [eiseres] erkend dat de geldlening terugbetaald moest worden. [gedaagde] verwijst in dat kader naar door hem overgelegde verklaringen van zijn echtgenote en van de heer [naam boekhouder]. [eiseres] heeft, aldus [gedaagde], ook in zijn eigen administratie al sinds 2008 de geldlening en mutaties daarop geadministreerd.
4.6.
De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat - uitgaande van de juistheid van de stelling van [eiseres] dat de vordering van [gedaagde] op 1 juli 2009 opeisbaar was - in het kader van het onderhavige kort geding niet kan worden vastgesteld dat deze vordering is verjaard, zoals [eiseres] heeft gesteld, nu zulks van de zijde van [gedaagde] gemotiveerd is betwist. De voorzieningenrechter komt daarmee tot het oordeel dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de grosse van de geldleningsovereenkomst over te gaan. Bovendien heeft [eiseres] niet gemotiveerd gesteld dat hij door die tenuitvoerlegging in zijn belangen zodanig wordt geschaad, dat deze dient te worden geschorst.
4.7.
Op grond van het vorenstaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen waarbij [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.107,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.107,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.C: 110